Rb Overijssel 021013 gelasting deskundigenonderzoek VA mbt belastbaarheid
- Meer over dit onderwerp:
Rb Overijssel 021013 gelasting deskundigenonderzoek VA mbt belastbaarheid, vraagstelling VA
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing.
1. De rechtbank neemt hier over hetgeen dienaangaande in het voormelde tussenvonnis is overwogen en beslist.
2. Partijen zijn het erover eens dat in deze zaak als deskundige een verzekeringsarts moet worden benoemd.
X stelt dat aan het onderzoek van de verzekeringsgeneeskundige ook een arbeidsdeskundig onderzoek moet worden gekoppeld. Volgens X valt daarmee tijdwinst te behalen en heeft rechtbank in haar tussenvonnis d.d. 9 maart 2011 in rechtsoverweging 8 overwogen dat zij dit ook van plan was.
Naar het oordeel van de rechtbank valt in rechtsoverweging 8 niets te lezen dat de stelling van X onderbouwt. Het gebruik van het woord 'respectievelijk' in de rechtsoverweging duidt zelfs op een andere opvatting van de rechtbank.
Ten tweede maakt X niet duidelijk waaruit de gestelde tijdwinst bestaat indien een arbeidsdeskundig onderzoek aan het onderzoek van de verzekeringsgeneeskundige wordt gekoppeld. Immers, het laatstgenoemde onderzoek is er op gericht de belastbaarheid van X vast te stellen. Pas daarna zal (zo nodig) een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsvinden.
3. ln punt 5 van haar akte stelt X dat zij in deeltijd 18 uren per week werkt en dat het UWV de urenbeperking al jaren heeft geaccepteerd. X stelt voor om de UWV gegevens te hanteren om de arbeidsvermogensverliesschade met behulp van de in het geding gebrachte gegevens ineens te begroten en een rekenbureau in te schakelen.
Ten eerste gaat X voorbij aan haar stelling om in samenhang met onderzoek van een verzekeringsgeneeskundige een arbeidsdeskundig onderzoek te laten uitvoeren.
Ten tweede is de rechtbank met London van oordeel dat het UWV de arbeidsongeschiktheid van X buiten het debat van de partijen in de onderhavige zaak heeft vast gesteld.
Op grond van het hiervoor overwogene zal de rechtbank X niet volgen in haar stelling.
4. X stelt dat de verzekeringsgeneeskundige die het onderzoek gaat uitvoeren, een duurbelastbaarheidsonderzoek (over meerdere dagen verspreid) moet verrichten. In punt 9 van haar akte stelt X dat de rechtbank aan de duurbelastbaarheidsbeperkingen van haar in het tussenvonnis van 10 april 2013 ten onrechte voorbij gaat met de overweging dat één en ander niet medisch objectiveerbaar is.
X betwist de opvatting van de rechtbank en verwijst naar het rapport van de Brain Resource Company.
De rechtbank overweegt dat in het rapport van de deskundige prof. Dr. RJ. van den Bosch, psychiater op bladzijde 2 in de derde alinea staat: 'Het volledige dossier is bestudeerd. Onderstaand een selectie van de voor deze psychiatrische expertise meest relevante medische gegevens '. Op bladzijde 4 eerste alinea van hetzelfde rapport staat: 'M Arns, discipline onbekend, The Brain Resource Company, 4 april 2007: Verslag van testonderzoek.
Conclusie: cognitieve klachten, vertraagde motoriek, verminderde aandacht. Ongestoord geheugen en executieve functies. De oorzaak moet gezocht worden in hersenschade (? - niet beargumenteerd - vdB).
Uit het vorenstaande volgt dat het rapport van de Brain Resource Company onderdeel is van de studie en rapportage van de deskundige prof. Dr. R.J. van den Bosch en dat X in haar akte d.d. 22 mei 2013 geen nieuwe argumenten naar voren heeft gebracht.
Het gevolg daarvan is dat de rechtbank X niet zal volgen in haar stelling.
5. In punt 7 van haar akte stelt X dat het gebruik van de FML methode in deze zaak niet geschikt is, maar de ICF-methode juist wel, omdat daarbij rekening wordt gehouden met de biologische en psychische en chronische pijn- en energiebeperkende factoren.
De rechtbank heeft uitdrukkelijk en zonder voorbehoud in haar vonnis van 10 april 2013 in rechtsoverweging 5.2 gemotiveerd overwogen waarom de ICF-methode in deze zaak niet kan worden toegepast en aldus een eindbeslissing gegeven. Voor een dergelijke beslissing geldt de regel dat daarvan in dezelfde instantie niet meer kan worden teruggekomen, behoudens indien bijzondere, door de rechter in zijn desbetreffende beslissing nauwkeurig aan te geven omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan de eindbeslissing in kwestie zou zijn gebonden. Dit laatste kan met name het geval zijn indien sprake is van een evidente feitelijke of juridische misslag van de rechter of indien de desbetreffende beslissing blijkt te berusten op een, niet aan de belanghebbende partij toe te rekenen, onjuiste feitelijke grondslag.
Met betrekking tot het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat X. onvoldoende heeft gesteld, zodat haar stelling faalt.
6. In punt 10 van haar akte stelt X dat de rechtbank de medische en juridische causaliteitsbegrippen verward.
Ook hier geldt dat de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud in haar vonnis van 10 april 2013 rechtsoverwegingen 4.2.1 en 4.2.2 gemotiveerd een eindbeslissing inzake de causaliteit heeft gegeven. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij daaromtrent in rechtsoverweging 5 heeft overwogen.
Met betrekking tot haar stelling verwijst X. naar haar eerdere argumentatie.
Zij heeft aldus geen nieuwe onderbouwing van haar eerdere stellingen in het geding gebracht, zodat haar stelling faalt.
7. London heeft in punt 16 van haar antwoordakte d.d. 19 juni 2013 gesteld dat in een vraagstelling aan de te benoemen deskundige expliciet moet worden vermeld dat het in deze zaak alleen nog maar gaat om de door X gestelde orthopedische klachten.
In punt 15 van haar akte uitlaten deskundige d.d. 8 mei 2013 stelt London dat het volledige procesdossier aan de verzekeringsarts dient te worden overgelegd. Dit, om ervoor te zorgen dat de verzekeringsarts zijn opdracht zo volledig mogelijk en correct mogelijk uitvoert.
Naar het oordeel van de rechtbank zal de verzekeringsarts een onderzoek naar de belastbaarheid van X doen. In dat kader past het niet dat de rechtbank de onderzoeksvraag beperkt tot de gestelde orthopedische klachten. Immers, de verzekeringsarts neemt kennis van het gehele dossier en voert op grond daarvan zijn onderzoek uit.
8. In haar vonnis van 10 april 2013 heeft de rechtbank voorgesteld de heer J.P. Voogd (verzekeringsarts) als deskundige te benoemen.
London heeft in haar akte van 8 mei 2013 gesteld dat zij de voorkeur geeft aan twee, bij naam genoemde, andere personen. London stelt dat zij onbekend is met de expertise en wijze van rapporteren door de heer J.P. Voogd. Vervolgens stelt London dat wanneer tussen partijen discussie ontstaat over de persoon van de te noemen deskundige, zij zich (subsidiair) kan verenigen met de door de rechtbank voorgestelde deskundige .
X. heeft gesteld dat de door London voorgestelde personen voor haar onacceptabel zijn.
Echter, X. heeft, zo begrijpt de rechtbank, geen bezwaar tegen de persoon die de rechtbank deskundige zou willen benoemen.
9. Gezien hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, zal zij als deskundige benoemen:
de heer J.P. Voogd (verzekeringsdeskundige)
werkzaam bij: Voogd Sociaal Medisch Advies B.V.
Rensumaborg 13
7608 GV Almelo
Tel. 0627071 061
Email: J.P.Voogd@Home.nl
10. Aan de deskundige wordt met betrekking tot de rapportage de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd:
(l) Kunt u, waar het mevrouw X. betreft, eiseres in de onderhavige zaak, een beperkingenprofiel opstellen aan de hand van de beschikbare medische rapporten en wel door voornamelijk gebruik te maken van de rapporten van de deskundigen dr. P.H.J.M. Elsenburg (neurochirurg), drs. J.H. Postma (orthopedisch chirurg) en prof. R.J. van den Bosch (psychiater) en met gebruikmaking van de medische functiernogelijkhedenlijst, de zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst.
De rechtbank geeft u uitdrukkelijk de bevoegdheid om hetzij bij partijen, hetzij uit andere bron(nen) inlichtingen in te winnen, zo u die nodig acht om uw taak naar behoren uit te voeren. Daaronder is nadrukkelijk begrepen de bevoegdheid om mevrouw X. zelf te onderzoeken, ingeval u dat voor uw onderzoek noodzakelijk acht.
In alle gevallen geldt dat u in uw rapportage de inhoud van de inlichtingen, waaronder uw (mogelijke) onderzoeksresultaten, vermeldt.
(2) Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?
11. Met betrekking tot het "disclosure statement" worden aan de deskundige de volgende vragen voorgelegd:
1. Persoonlijke gegevens.
a. Waar bent u werkzaam? (indien u bij meerdere organisaties werkzaam bent, gaarne alle noemen)
b. Heeft u aan uw beroep gerelateerde nevenfuncties en zo ja, welke?
c. Wat kwalificeert u voor het uitbrengen van een expertiserapport in de onderhavige zaak? (Te noemen zijn met name opleiding en professionele ervaring.)
d. Heeft u in het verleden reeds als expertiserend deskundige opgetreden en zo ja, hoe vaak en in wiens opdracht? (Met "in wiens opdracht" wordt bedoeld: in opdracht van de eisende partij, van de aangesproken partij of van de rechter; het is uiteraard niet nodig namen te noemen.)
2. Medisch wetenschappelijke opvattingen.
a. Bestaan er over het onderwerp van de expertise medisch-wetenschappelijk uiteenlopende opvattingen?
Indien uw antwoord op vraag 2a bevestigend luidt:
b. Kunt u in hoofdlijnen uiteenzetten in welk opzicht de meningen uiteenlopen (voor zover mogelijk met verwijzing naar literatuur)?
c. Welke is uw eigen opvatting?
d. Kunt u aangeven of een deskundige met een andere opvatting in het onderhavige geval tot een ander oordeel was gekomen dan waartoe u komt?
e. Als inderdaad een deskundige met een andere opvatting in het onderhavige geval tot een ander oordeel was gekomen: kunt u aangeven wat dat oordeel zou zijn geweest?
3. Wilt u de antwoorden op de hiervoor geformuleerde vragen voegen bij uw rapportage.
12. London heeft in haar akte d.d. 8 mei 2013 gesteld dat zij geen aansprakelijkheid heeft erkend voor de door X gestelde gevolgen. Daarnaast geldt volgens London dat aan de hand van de rapportages, het mogelijk is dat de verzekeringsarts ook beperkingen vaststelt op neurologisch en/of psychiatrisch gebied. Omdat die laatstgenoemde beperkingen niet als ongevalsgevolg worden beschouwd doch X. ten aanzien van deze beperkingen ook schadevergoeding vordert, dient, volgens London, het voorschot op de kosten voor rekening van X te blijven.
London heeft in punt 11 van haar antwoordconclusie d.d. 12 december 2012 gesteld dat het uitgangspunt van London is dat X als gevolg van het ongeval orthopedische klachten heeft overgehouden.
Gezien de inhoud van het rapport van de deskundige prof. dr. R.J. van den Bosch en hetgeen de rechtbank in haar vonnis d.d. 10 april 2013 dienaangaande heeft overwogen en beslist, is de verwachting gerechtvaardigd dat de rapporten van Elsenburg en Postma hoofdzakelijk als uitgangspunt zullen worden gebruikt voor het onderzoek van de verzekeringsarts naar de belastbaarheid van X.
De deskundige begroot het voorschot voor het onderzoek op € 1.500,00 (inclusief BTW).
Op grond van het bovenstaande zal de rechtbank beslissen dat London het voorschot ad. € 1.500,-- (inclusief BTW) op de kosten zal moeten betalen.
13. In punt 14 van haar akte d.d. 10 april 2013 heeft IZA de rechtbank verzocht haar vordering toe te wijzen bij eindvonnis.
Aldus beslist de rechtbank dat zij, op hetgeen partijen overigens verdeeld houdt, desnodig, in een later stadium zal ingaan.
Met dank aan mr. M.J.E.C. Camps, Camps Advocatuur, voor het inzenden van deze uitspraak. Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2013/rb-overijssel-021013