Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 160413 tegenverzoek tot medewerking aan onderzoek AD-er prematuur omdat onderzoek VA nog moet plaatsvinden

Rb Rotterdam 160413 verzoek tot aanvullend voorschot afgewezen; verzoek tot vergoeding BGK gedeeltelijk toegewezen;
- tegenverzoek tot medewerking aan onderzoek AD-er prematuur omdat onderzoek VA nog moet plaatsvinden 
- kosten begroot op 16 uur x € 245,00 + 5% + BTW + griffierecht, totaal € 5.165,00

vervolg op: rb-rotterdam-010611-oordeel-over-cv-ao-heid-en-ongeval-te-complex-desk-onderzoek-gaat-bereik-deelgeschil-te-buiten

2.  De vaststaande feiten 
In het kader van dit deelgeschil staat tussen partijen, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, voor zover van belang, het volgende vast. 
2.1.  Op 20 juni 2008 heeft een ongeval plaatsgevonden tussen de auto die door [verzoekster] werd bestuurd en een ingevolge de WAM bij Chartis verzekerde auto. Chartis heeft erkend aansprakelijk te zijn voor de schade die [verzoekster] als gevolg van dit ongeval lijdt, heeft geleden en/of nog zal lijden. Sinds het ongeval ondervindt [verzoekster] (onder meer) nek-, hoofd- en schouder(pijn)klachten, alsmede geheugen- en concentratiestoornissen. 

2.2.  Ten tijde van het ongeval was [verzoekster] werkzaam als adviseur bedrijfsvoering bij Brabant Water N.V. te Den Bosch (hierna: Brabant Water). [verzoekster] is van 20 juni 2008 tot eind augustus 2008 volledig arbeidsongeschikt geweest. In de periode daarna zijn diverse re-integratiepogingen ondernomen. In januari 2010 is [verzoekster] definitief uitgevallen. [verzoekster] is per 21 juni 2010 in het kader van de WIA voor 42,9% arbeidsongeschikt verklaard. De arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en Brabant Water is per 1 november 2010 beëindigd. 

2.3.  In een eerder door [verzoekster] aan de rechtbank voorgelegd deelgeschil heeft zij verzocht (i) voor recht te verklaren dat sprake is van causaal verband tussen de klachten en beperkingen van [verzoekster] enerzijds en het ongeval anderzijds, althans ter zake een deskundige te benoemen, (ii) voor recht te verklaren dat de eenzijdige schadeafwikkeling door Chartis niet redelijk is en (iii) Chartis te veroordelen tot betaling van een bedrag van (minimaal) € 30.000,00 ter zake van een aanvullend voorschot onder algemene titel en buitengerechtelijke kosten, een en ander met begroting van de kosten van het deelgeschil. Bij beschikking van 1 juni 2011 heeft de rechtbank de onder (i), (ii) en (iii) genoemde verzoeken van [verzoekster] afgewezen, onder begroting van de kosten van het deelgeschil op een bedrag van € 9.595,61. 

2.4.  Naar aanleiding van de beschikking van de rechtbank van 1 juni 2011 hebben [persoon 1], neuroloog, en [persoon 2], neuropsycholoog, op verzoek van partijen, een rapport uitgebracht over de (gezondheids)toestand van [verzoekster]. 

2.4.1.  Het rapport van 3 mei 2012 van [persoon 2] houdt – voor zover van belang – het volgende in: 

“Samenvatting en conclusie: 
(…) Betrokkene is tengevolge van het ongeval gestopt met het academisch werk dat zij uitvoerde vanwege haar klachten en is uiteindelijk ontslagen. Momenteel volgt zij een studie op lager niveau (interieurstyling). Naast lichamelijke pijnklachten en overmatig zweten heeft zij cognitieve klachten op aandachts- en geheugengebied en is zij prikkelbaarder en emotioneler geworden. 
Betrokkene is coöperatief en haar prestatie-motivatie is goed, zowel bij observatie als op basis van objectieve testmethoden: er zijn bij symptoom-validiteitstests geen aanwijzingen voor onderpresteren. De goede uitslag op symptoom validiteitstests maken het mogelijk dat haar testresultaten betrouwbaar kunnen worden geïnterpreteerd; verondersteld mag worden dat de onderzoeksresultaten een betrouwbare afspiegeling vormen van haar vermogens. 
Bij het huidige neuropsychologisch onderzoek wordt geen aanwijzing gevonden voor deterioratie van intellectuele vaardigheden. De verbale talige intelligentie lijkt beter ontwikkeld dan het performale intellectueel functioneren: het logisch redeneren ligt op zeer hoog niveau, het ruimtelijk inzicht is gemiddeld. Of er een discrepantie is, kan op basis van de verkorte GIT2test zoals hier gebruikt, niet aangetoond worden. Het premorbide verbale intelligentieniveau ligt op hooggemiddeld niveau. 

Niet beperkt c.q. gestoord is: 
o  de snelheid van informatie verwerking en het werktempo 
o  kwaliteit van werken (concentratie): zij werkt voldoende nauwkeurig 
o  verdeelde aandacht op één modaliteit 
o  visueel vasthouden van aandacht (volgehouden aandacht) 
o  de capaciteit van het werkgeheugen; leervermogen; langetermijn geheugen 
o  executieve functies 
o  de taalfunctie (woordopnoemen is verlaagd en lager dan het NPO in 2009) 
o  auditieve en visuele perceptie (m.n. geen neglect) 
o  visuoconstructieve vaardigheden 

Geobjectiveerde beperkingen zijn gevonden bij de aandachtsfuncties: 
Selectieve aandacht: op een auditieve selectieve computertest met pieptonen blijkt een aanwijzing voor aandachtstoornissen. Op de 2e onderzoeksdag is er een lichte maar geen significante verbetering. Zij is niet goed in staat om de stimuli snel te verwerken: haar prestatie neemt dan relatief veel af. 
Verdeelde aandacht: zij presteert slecht op een multitaskingtest waarbij een beroep wordt gedaan op twee modaliteiten, namelijk het gehoor en de visus; er is een aanwijzing voor een verdeelde aandachtsstoornis. 
Volgehouden aandacht: het langdurig vasthouden van de auditieve aandacht is wisselend over beide onderzoeksdagen in het nadeel van de 2e onderzoeksdag (TOSSA). Overigens is het visueel vasthouden van de aandacht ongestoord. 
Respons inhibitiesterkte is verminderd indien de verwerkingssnelheid toeneemt; dit betekent dat sprake is van een verminderde impulscontrole zodra zij sneller moet reageren op auditieve stimuli. Bij de 2e afname is er een lichte verbetering hetgeen betekent dat er een leereffect aanwezig is (Tossa). 
Planningsvaardigheden: de prestatie is slecht op een planningstest waarbij in zo min mogelijk denkstappen tot een oplossing gekomen dient te worden. 
Psychologisch functioneren: er blijkt geen psychopathologie. Er worden geen stemmingsstoornissen geobjectiveerd. Er lijkt sprake van een reële klachtenpresentatie in afwezigheid van aggravatie en malingering. De gehanteerde manier van coping is passief, expressief en steunend op de sociale omgeving. De manier van pijncoping is vooral gericht op het ontkennen van pijnsensaties. Daarnaast wordt zij actiever, bidt en/of hoopt zij dat de pijn over gaat en in gemiddelde mate leidt zij haar aandacht van de pijn af. Zij catastrofeert niet. 

Beantwoording van de vraagstellingen: 
1. Zijn er stoornissen in het mentale functioneren, het taalgebruik, de regulatie van emoties en gedrag of in de helderheid van het bewustzijn? 
Antwoord: Voor stoornissen in het mentale functioneren, zie conclusie (…). Er is geen stoornis in de helderheid van het bewustzijn. Er is geen taalstoornis, of afasie; er zijn geen versprekingen, woordvindings- of benoemingsproblemen. De regulatie van emoties is ongestoord. Wat betreft de regulatie van gedrag, zie tekst (…) over planning en respons inhibitie. 
2. Is het aannemelijk dat de aangetoonde stoornissen veroorzaakt worden door een hersenbeschadiging als gevolg van het ongeval d.d. 20-06-2008? 
Antwoord: Ik acht het niet uitgesloten. In ieder geval is opvallend dat haar testprofiel goed is met uitval op complexere taken van informatieverwerking en dat dit overeenkomt met haar beleving (bijvoorbeeld niet meer kunnen multitasken). Bij hoger opgeleide mensen is het veelal lastiger om de cognitieve klachten te objectiveren vanwege het intellectueel functioneren en (hierdoor) betere compensatievaardigheden om hun beperkingen te miniseren of verbloemen. De afwijkende resultaten indiceren beperkingen in het executieve functioneren. 
Onder executieve functies worden de hogere controlefuncties van de hersenen verstaan. Deze besturingsfuncties zijn denkprocessen die cruciaal zijn bij het plannen van acties en het doelgericht oplossen van problemen. Ze omvatten ondermeer het stap-voor-stap kunnen plannen, impulscontrole, onderdrukken van voor de hand liggende maar foute reacties, aanpassen van strategieën, georganiseerd kunnen zoeken en zelfmonitoring. 
3. Zijn er wellicht andere oorzaken dan die bepaalde gebeurtenis of aandoening (al dan niet ermee samenhangend), die de verklaring kunnen vormen voor de aangetoonde stoornissen? 
Antwoord: Nee. Er is daarnaast geen psychopathologie. Bovendien is er geen sprake van onderpresteren. Betrokkene is geen klager maar juist een doorzetter. 
4. Indien de aangetoonde stoornissen kunnen worden toegeschreven aan een tengevolge van de genoemde gebeurtenis of aandoening ontstane hersenbeschadiging, welke zijn dan de beperkingen in het functioneren die daardoor zijn ontstaan? 
Antwoord: in het dagelijks leven zal zij relatief weinig hinder ervaren, de subjectieve geheugenproblemen zijn verklaarbaar vanuit aandachtstekorten en dus secundair. In een arbeidssituatie zal zij met name onder tijdsdruk beperkingen ervaren met het opnemen en verwerken van informatie, met name het combineren van verschillende informatiestromen en dubbeltaken. Ook het volhouden van de aandacht kan wisselen, zodat zij een goede balans moet vinden tussen kwaliteit en kwantiteit (productie).” 

2.4.2.  In zijn rapport van 14 augustus 2012 heeft [persoon 1] de hem voorgelegde vragen als volgt beantwoord: 

“1. De situatie met ongeval. (…) 
Bij het onderzoek heeft [verzoekster] geen beperkingen aangegeven in relatie tot de activiteiten van het dagelijkse leven (de ADL-functies), maar wel in relatie tot de recreatieve bezigheden en de loonvormende arbeid, waarbij is aangegeven dat er belemmeringen zijn bij inspannende bezigheden en bij activiteiten die langdurig volgehouden moeten worden, gevolgd door snel optredende pijn in nek, hoofd en rug, in combinatie met vermoeidheid en met tintelingen en een gevoel van krachtvermindering in de linkerarm. Bij (langdurige) fysieke inspanning krijgt zij klachten over pijnen in nek en rug en over de linker arm. Voorts wordt zij gehinderd door de stoornissen in de concentratie en door het feit dat zij emotioneel snel uit haar doen is, hetgeen zich in het bijzonder manifesteerde bij haar pogingen om terug te keren in haar werk als adviseur bedrijfsvoering bij het waterleidingbedrijf in Brabant. Het werk dat zij enkele maanden in 2011 heeft gedaan als financieel administratief medewerker heeft zij gestaakt omdat het, door de belasting, niet viel te combineren met de nieuwe studie. Zij heeft geen “overige klachten en beperkingen” op neurologisch vakgebied gemeld. (…) 
Er is zondermeer sprake van een samenhang tussen enerzijds de informatie die van [verzoekster] is verkregen en anderzijds de feiten die uit het medisch dossier, uit het hulponderzoek en uit de bevindingen bij mijn onderzoek naar voren zijn gekomen. (…) 
[verzoekster] was bij het ongeval op 20.06.2008 het slachtoffer van een typische achteropaanrijding, waarbij de snelheid van de achteropkomende auto hoog is geweest. Zeer aannemelijk heeft zij als gevolg van het ongeval een acceleratie-deceleratietrauma van de nek opgelopen (een “whiplash like injury”). Na het ongeval heeft zij diverse klachten ontwikkeld waarin in de loop van de tijd wel wat verbetering is opgetreden, maar die niet zijn verdwenen en die tezamen genomen het beste kunnen worden gekwalificeerd als een postwhiplashsyndroom. Gedurende een periode (in het verloop van de klachten) na het ongeval heeft zij te kampen gehad met klachten en verschijnselen op psychisch terrein, die nu echter niet (meer) sterk op de voorgrond staan, aangezien zowel bij mijn onderzoek als bij het in maart 2012 verrichte neuropsychologisch onderzoek geen duidelijke stemmingsstoornissen of gevoelens van depressieve aard aanwezig bleken. (…) 
De differentiaaldiagnostische overwegingen zijn kort. Het ongeval staat immers vast, ook het karakter daarvan. De bij haar aanwezige klachten hebben zich in de dagen na het ongeval ontwikkeld. Vóór het ongeval was zij goed gezond en had zij de beschreven klachten niet. Zij heeft geen andere aandoeningen op grond waarvan zij dezelfde klachten zou kunnen hebben. (…) 
[verzoekster] heeft beperkingen bij het verrichten van lichamelijk zware, voor nek- en rugbelastende activiteiten die langdurig volgehouden of chronisch herhaald moeten worden. Hierbij kan gedacht worden aan beperkingen bij langdurig gebukt staan of boven schouderhoogte werken, bij lang staan, zwaar tillen, sjouwen, duwen en trekken. Ook zijn er beperkingen bij klimmen en klauteren, ver reiken, kruipen, knielen en hurken. Bij deze beperkingen gaat het niet alleen om de activiteit als zodanig maar ook om de duur er van. Er is bij haar een verminderde duurbelastbaarheid. Voorts zijn er beperkingen bij het verrichten van mentaal belastende bezigheden, vooral wanneer deze met een hoge mate van concentratie en onder tijdsdruk verricht moeten worden. (…) Zie ter zake het neuropsychologisch onderzoeksverslag. (…) Wellicht ten overvloede merk ik in dit verband op dat de aangegeven beperkingen in algemene zin zijn geformuleerd en vooral aanwezig zijn in zeer belastende situaties, waarvan het de vraag is of die zich in het leven van betrokkene voordoen. Er zijn natuurlijk ook omstandigheden waarin zij geen beperkingen heeft (alleen wordt daar in het algemeen in posttraumatische situaties nooit naar gevraagd). (…) Gelet op de tijd die sinds het ongeval is verstreken (bijna vier jaar) is thans een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk. Ik verwacht geen essentiële verbetering ten opzichte van de huidige situatie meer, zeker niet op de korte of middellange termijn. Het is echter ook niet redelijk om uit te gaan van een verslechtering. Er is een chronisch (pijn)syndroom ontstaan waarvan de prognose, gelet op de verstreken periode, in het algemeen gesproken, niet erg gunstig meer is.

2. De situatie zonder ongeval. (…) 
Vóór het ongeval bestonden bij [verzoekster] geen bijzondere klachten en verschijnselen op neurologisch terrein die zij thans nog steeds heeft. Vóór het ongeval was zij goed gezond. (…) Er zijn op neurologisch vakgebied, maar ook anderszins op lichamelijk terrein geen klachten en afwijkingen bij betrokkene aanwezig, die er ook zouden zijn geweest of op enig moment hadden kunnen ontstaan, indien haar het ongeval niet was overkomen. Er is bij het ongeval zeer aannemelijk sprake geweest van een hoogenergetisch trauma. Binnen luttele dagen na het ongeval hebben zich talrijke klachten geopenbaard die ook aanleiding hebben gegeven tot het spoedig zoeken van medische hulp en behandeling. Deze klachten en verschijnselen hebben er ook toe bijgedragen dat zij vervolgens haar werkzaamheden als adviseur bedrijfsvoering niet meer adequaat heeft kunnen hervatten. Het ongeval vormt een duidelijke cesuur in haar functioneren. (…) Wat betreft de situatie bij betrokkene kan ook gezegd worden dat er een “knik” in haar functioneren is opgetreden.” 

2.5.  Chartis heeft tot op heden aan voorschotten onder algemene titel een bedrag van € 50.000,00 aan [verzoekster] betaald en aan buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 30.094,35 vergoed. 

3.  Het geschil 
3.1.  Het gewijzigd verzoek van [verzoekster] strekt er -kort en zakelijk samengevat- toe Chartis te veroordelen tot het betalen van een aanvullend voorschot van (minimaal) € 45.000,00 en van de buitengerechtelijke kosten ad in totaal € 9.759,40, een en ander met begroting van de kosten van het deelgeschil. 

[verzoekster] legt aan haar verzoek -in essentie- ten grondslag dat zij tengevolge van het ongeval een post whiplashsyndroom heeft opgelopen; 
zij lijdt sinds het ongeval (onder meer) aan nek-, hoofd- en schouder(pijn)klachten, alsmede ondervindt zij geheugen- en concentratiestoornissen. Deze klachten hebben ertoe geleid dat [verzoekster] arbeidsongeschikt is geraakt. Het Nederlands Rekencentrum Letselschade (NRL) heeft in opdracht van [verzoekster] het (totale, gekapitaliseerde) verlies aan verdienvermogen berekend op € 691.798,00. De schade tot en met 31 december 2012 bedraagt € 80.507,06 en bestaat uit diverse schadecomponenten, waaronder ‘verlies aan verdienvermogen’, ‘huishoudelijke hulp’, ‘mantelzorg’ en ‘overige materiële kosten’. De schadecomponent ‘verlies aan verdienvermogen’ is tot en met 31 december 2012 begroot op een bedrag van € 47.791,00. Gelet op het bedrag aan reeds verleende voorschotten en rekening houdend met het lopende verlies aan verdienvermogen vanaf januari 2013 is op dit moment sprake van een tekort van (minimaal) € 45.000,00, aldus [verzoekster]. 

3.2.  Chartis voert gemotiveerd verweer en verzoekt [verzoekster] niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans dat verzoek af te wijzen. Chartis stelt zich primair op het standpunt dat het verzoek van [verzoekster] zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Een beslissing over aanvullende bevoorschotting van [verzoekster] en verdere vergoeding van buitengerechtelijke kosten draagt niet bij aan het primaire geschil dat partijen op dit moment verdeeld houdt, te weten de vraag of een re-integratiedeskundige dan wel een verzekeringsgeneeskundige en/of arbeidsdeskundige moet(en) worden ingeschakeld, zodat deze ook niet kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 1019z Rv. Voorts is voor de beoordeling van het verzoek nadere bewijsvoering in de vorm van onderzoek door een verzekeringsgeneeskundige en/of arbeidsdeskundige noodzakelijk. Deze onderzoeken nemen een zodanige hoeveelheid tijd, geld en moeite in beslag dat dit niet opweegt tegen de mate waarin een beslissing op het verzoek bijdraagt aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, aldus Chartis. Subsidiair betwist Chartis de omvang van de gestelde schade alsmede de redelijkheid van de gestelde buitengerechtelijke kosten. 

3.3.  Het tegenverzoek van Chartis strekt er -kort en zakelijk samengevat- toe te bepalen dat [verzoekster] gehouden is medewerking te verlenen aan een onderzoek door een verzekeringsgeneeskundige. Ter onderbouwing van haar tegenverzoek verwijst Chartis onder meer naar de beschikking van de rechtbank van 1 juni 2011 waarin in rechtsoverweging 4.14. -voor zover van belang- het volgende is overwogen: 

“De rechtbank is van oordeel dat deskundige voorlichting door een neuroloog in de rede ligt. (…) Vervolgens, nadat die deskundigen hebben gerapporteerd, zal moeten worden bezien of wellicht nog nader onderzoek door bijvoorbeeld een verzekeringsgeneeskundige en/of arbeidsdeskundige en/of een reïntegratiedeskundige geïndiceerd is.” 

3.4.  [verzoekster] voert gemotiveerd verweer en verzoekt Chartis niet ontvankelijk te verklaren in haar tegenverzoek, althans dat verzoek af te wijzen. Alvorens over te gaan tot onderzoek door een verzekeringsgeneeskundige dient eerst, lopende het studietraject dat [verzoekster] op dit moment volgt, een re-integratiedeskundige ingeschakeld te worden teneinde [verzoekster] te begeleiden bij herintreding op de arbeidsmarkt, aldus [verzoekster]. 

3.5.  Op wat partijen verder over en weer hebben aangevoerd wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan. 

4.  De beoordeling 
Tegenverzoek 
4.1.  Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft Chartis haar tegenverzoek gewijzigd in die zin dat zij naast medewerking van [verzoekster] aan een onderzoek door een verzekeringsgeneeskundige tevens medewerking van [verzoekster] aan een onderzoek door een arbeidsdeskundige verzoekt. 

4.2.  De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 283 Rv een verzoeker bevoegd is, zolang nog geen eindbeschikking is gegeven, het verzoek of de gronden daarvan te verminderen, dan wel te veranderen of te vermeerderen. Op een verandering of vermeerdering van een verzoek is in artikel 283 Rv artikel 130 Rv van toepassing verklaard. 

4.3.  Nu [verzoekster] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de vermeerdering van het tegenverzoek in vorenbedoelde zin, zij naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk is bemoeilijkt in de mogelijkheid tot het voeren van verweer en overigens de wijziging evenmin strijd oplevert met de eisen van een goede procesorde, zal op het gewijzigde tegenverzoek recht worden gedaan. 

4.4.  Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen een deel van de tussen hen gerezen (deel)geschillen beslecht, in die zin dat zij nadere afspraken met elkaar hebben gemaakt over de inschakeling van een re-integratiedeskundige en onderzoek van [verzoekster] door een verzekeringsgeneeskundige. Daarbij hebben partijen de verwachting uitgesproken dat zij in goed onderling overleg overeenstemming zullen bereiken over de persoon van de aan te zoeken re-integratiedeskundige en de persoon van de aan te zoeken verzekeringsgeneeskundige alsmede de aan deze laatste te stellen vragen. Voorts hebben partijen overeenstemming bereikt over de kosten van de onderzoeken, in die zin dat Chartis die zal dragen. 

4.5.  Gezien het voorgaande zal het tegenverzoek van Chartis voor zover dit ziet op het gelasten van medewerking van [verzoekster] aan een onderzoek door een verzekeringsgeneeskundige bij gebrek aan belang worden afgewezen. 

4.6.  Over het (tevens) inschakelen van een arbeidsdeskundige hebben partijen bij gelegenheid van de mondelinge behandeling geen overeenstemming weten te bereiken. Dit onderdeel van het tegenverzoek ligt dan ook thans nog ter beoordeling aan de rechtbank voor. De rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt. 

4.7.  Tussen partijen is kennelijk -en terecht- niet in geschil dat er bij [verzoekster] sprake is van objectiveerbare, reële, niet ingebeelde, niet voorgewende en niet overdreven klachten - een postwhiplashsyndroom c.q. chronisch pijnsyndroom - die te duiden zijn als ongevalsgevolg. Echter, uit het bestaan van klachten volgt niet zonder meer het bestaan van beperkingen, terwijl van beperkingen voorts niet zonder meer gezegd kan worden dat zij leiden tot schade in de zin van verlies aan verdienvermogen, zoals hier kennelijk volgens [verzoekster] aan de orde. Om daarvan een beter beeld te krijgen dient een verzekeringsgeneeskundige een beperkingenprofiel op te stellen. Vervolgens, eerst nadat de door partijen aangezochte verzekeringsgeneeskundige heeft gerapporteerd, zal moeten worden beoordeeld of nader onderzoek door een arbeidsdeskundige geïndiceerd is, teneinde te beoordelen of sprake is van verlies aan verdienvermogen bij [verzoekster]. 
4.8.  Gezien het voorgaande moet het tegenverzoek van Chartis voor zover dit ziet op het gelasten van medewerking van [verzoekster] aan een onderzoek door een arbeidsdeskundige dan ook als prematuur worden betiteld. Ook dit onderdeel van het tegenverzoek zal mitsdien worden afgewezen. 

Gewijzigd verzoek 
4.9.  Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] haar (gewijzigde) verzoek (opnieuw) gewijzigd in die zin dat zij van Chartis betaling van een bedrag van in totaal € 23.000,00 vordert. 

4.10.  Nu krachtens artikel 283 Rv een vermindering van het verzoek te allen tijde mogelijk is, zolang nog geen eindbeschikking is gegeven, zal op het gewijzigde verzoek recht worden gedaan. 

4.11.  Hetgeen partijen in de onderhavige procedure -in essentie- verdeeld houdt betreft de tussentijdse (aanvullende) bevoorschotting en vergoeding van buitengerechtelijke kosten en, in het verlengde daarvan, de wijze waarop dit de buitengerechtelijke onderhandelingen over andere kwesties, waaronder de bepaling van de omvang van de schade, bemoeilijkt. 

4.12.  De als eerste te beantwoorden vraag is, gezien het verweer van Chartis op dit punt, of sprake is van een deelgeschil als bedoeld in de wet. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat geschillen over de tussentijdse (aanvullende) bevoorschotting en vergoeding van buitengerechtelijke kosten in de wetsgeschiedenis uitdrukkelijk als voorbeelden van mogelijke deelgeschillen worden genoemd (Kamerstukken II 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 10, 16, 20 en 21). Ofschoon duidelijk is dat nog de nodige stappen gezet moeten worden, ziet de rechtbank voldoende mogelijkheden voor partijen om na haar beslissing het buitengerechtelijke onderhandelingstraject voort te zetten. Dat dit niet direct tot een vaststellingsovereenkomst zal leiden, is niet doorslaggevend. Voldoende is dat de beslissing een bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, en daarmee aan de verdere schadeafwikkeling, in die zin dat de beslissing de weg kan openen voor verdere onderhandelingen die uiteindelijk tot een vaststellingsovereenkomst kunnen leiden. Zulks is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval. Aldus komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek. 

Voorschot 
4.13.  [verzoekster] vordert betaling van een (aanvullend) voorschot op de uiteindelijk door haar als gevolg van het ongeval geleden en te lijden schade. Beantwoording van de vraag of Chartis gehouden is een (nader) voorschot op de schadevergoeding aan [verzoekster] te verstrekken is afhankelijk van de vraag of het voldoende aannemelijk is dat tenminste het bedrag van het door [verzoekster] gevorderde (aanvullende) voorschot op de schadevergoeding, boven het voorschot dat Chartis reeds heeft betaald, bij wijze van schadevergoeding in een eventuele bodemprocedure aan haar zal worden toegewezen. 

4.14.  Uit de stellingen van [verzoekster] volgt dat de voornaamste schadepost het verlies aan verdienvermogen betreft. Ter beantwoording van de vraag of deze schade aannemelijk is, dient te worden beoordeeld of en in hoeverre [verzoekster] arbeidsongeschikt is (geweest). 

Nu hiertoe nog onderzoek moet worden verricht (in eerste instantie door een verzekeringsgeneeskundige) en op basis van de in het kader van dit deelgeschil verstrekte (medische) informatie de totale omvang van de schade niet, ook niet bij benadering, kan worden geschat, acht de rechtbank thans onvoldoende aannemelijk dat [verzoekster] meer schade heeft geleden dan het reeds door Chartis aan haar betaalde bedrag van € 50.000,00. 

4.15.  Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit het feit dat [verzoekster] (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is in de zin van de sociale verzekeringswetten niet zonder meer kan worden afgeleid dat bij [verzoekster] sprake is van schade (van de door haar gestelde omvang) in de zin van verlies aan verdienvermogen. [verzoekster] stelt zich te realiseren dat de regels die gelden voor de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de WIA (of WAO) niet overeenkomen met de normen waaraan een vordering vanwege verlies aan verdienvermogen in een onrechtmatige daad actie dient te worden getoetst, maar zij verbindt daaraan geen consequenties. Voor zover het niet (kunnen) werken niet samenhangt met beperkingen en/of de arbeidsongeschiktheid niet samenhangt met ongevalsgevolgen, kan de betreffende daaruit voortvloeiende schade niet (zonder meer) worden toegerekend aan de ter zake van de ongevalsgevolgen aansprakelijke partij. De aansprakelijke partij dient daarover een volwaardig debat in rechte te kunnen voeren, in welk kader zo nodig ook bewijsvoering, eventueel in de vorm van tegenbewijs, aan de orde kan komen. Immers, de (omvang van de) gestelde schade wordt door Chartis inhoudelijk en gemotiveerd betwist en voor de beoordeling daarvan is nader onderzoek, in eerste instantie door een verzekeringsgeneeskundige, nodig. Een voorzichtige inschatting van de gestelde schade en het causale verband met het ongeval leidt vooralsnog niet tot de conclusie dat in het kader van deze procedure kan worden vastgesteld dat Chartis evident minder heeft vergoed dan waarop [verzoekster] (voor wat betreft de thans reeds geleden schade) in rechte aanspraak zou kunnen maken. 

4.16.  Het enkele feit dat [verzoekster] in geldnood zou verkeren – hetgeen overigens ter zitting niet deugdelijk onderbouwd werd, anders dan met een verwijzing naar de kosten van juridische bijstand – rechtvaardigt niet het toekennen van een voorschot. Aandacht verdient in dit verband ook het restitutierisico. [verzoekster] heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzicht gegeven in haar vermogenspositie, zodat niet aannemelijk is dat de eventuele restitutie van het schadebedrag ook nog zonder al te veel moeite mogelijk is indien [verzoekster] het schadebedrag, na toewijzing en ontvangst ervan, spendeert. Dat [verzoekster] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling enige duidelijkheid heeft verschaft over de besteding van het reeds door haar van Chartis ontvangen voorschotbedrag ad EUR 50.000,00 doet aan het voorgaande niet af. 

4.17.  Gezien het voorgaande moet het verzoek van [verzoekster] voor zover dit ziet op betaling van een (aanvullend) voorschot worden afgewezen. 

Buitengerechtelijke kosten 
4.18.  [verzoekster] stelt dat zij € 9.759,40 (inclusief wettelijke rente) aan buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt, waaronder de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand over de periode van april 2009 tot en met oktober 2012. 

4.19.  Uitgangspunt is dat een slachtoffer van een ongeval jegens de partij die aansprakelijk is voor de gevolgen van dat ongeval, recht heeft op vergoeding van de door hem gemaakte redelijke kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand. 
Of gevorderde buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen, wordt uiteindelijk bepaald door het antwoord op de vraag of is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW: vereist is dat, in de gegeven omstandigheden, het maken van de kosten redelijk is en de omvang van de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk is (geweest) om vergoeding van de schade te verkrijgen. 

4.20.  Bij de beoordeling van de hoogte van de buitengerechtelijke kosten dient niet alleen te worden gekeken naar de verhouding tussen die kosten en de omvang van de schade, maar dient ook rekening te worden gehouden met onder meer de aard van de door het slachtoffer geleden schade, de aard van de door de rechtsbijstandverlener verrichte werkzaamheden en de complexiteit van de zaak. 

4.21.  De rechtbank acht het inroepen van deskundige -juridische- bijstand door [verzoekster] redelijk. Op dit punt is door Chartis ook geen verweer gevoerd. Met betrekking tot de omvang van de bestede tijd heeft Chartis wel verweer gevoerd. Chartis is van mening dat het aantal in rekening gebrachte uren niet redelijk is. 

4.22.  Mr. Van Hout heeft de declaraties in het geding gebracht die zij aan haar cliënte, [verzoekster], heeft verzonden en waarvan zij nu vergoeding door Chartis verzoekt. In totaal worden 95,7 uur aan [verzoekster] in rekening gebracht, waarvan 3,5 uur ‘diverse werkzaamheden dossier’ en 1 uur ‘bestuderen jurisprudentie’. 

4.23.  Uiteraard dient een belangenbehartiger van een slachtoffer ook in het geval de aansprakelijkheid door een verzekeraar van de wederpartij is erkend of deze aansprakelijkheid is vastgesteld, de nodige terughoudendheid te betrachten bij het maken van kosten, zodat bij een juiste taakuitoefening het slachtoffer niet met onverwachte meerkosten aan het eind van het letselschadetraject wordt geconfronteerd. Het is natuurlijk niet zo dat er niet meer kritisch naar het maken van kosten hoeft te worden gekeken, omdat er toch wel zal worden betaald. 

4.24.  Naar het oordeel van de rechtbank moeten de kosten voor ‘diverse werkzaamheden dossier’, zoals nader toegelicht, in redelijkheid begrepen geacht worden onder de (tevens) in rekening gebrachte kantoorkosten, anders valt niet in te zien waaruit de kantoorkosten dan bestaan. De kosten voor ‘diverse werkzaamheden’ kunnen dan ook niet als redelijk worden aangemerkt. Nu mr. Van Hout kennelijk een in letselschade gespecialiseerde ervaren advocaat is, kunnen de kosten voor ‘bestuderen jurisprudentie’ evenmin als redelijk worden aangemerkt. Immers, een in letselschade gespecialiseerde ervaren advocaat moet worden geacht dergelijke kennis in beginsel paraat te hebben, hetgeen ook (ten dele) zijn hogere uurtarief zal rechtvaardigen. Deze zaak is, voor een ervaren specialist, niet zo ongewoon of moeilijk dat ruimte is voor een uitzondering. 

4.25.  Nu het uurtarief van mr. Van Hout (€ 245,00 exclusief 5% kantoorkosten en BTW) geen onderwerp van geschil is tussen partijen en dit uurtarief de rechtbank in dit geval niet onredelijk hoog voorkomt, begroot de rechtbank de buitengerechtelijke kosten op een bedrag van € 8.360,00. Het verzoek zal dan ook in zoverre worden toegewezen.  

Kosten deelgeschil 
4.26.  [verzoekster] verzoekt tevens haar kosten te begroten in de zin van artikel 1019aa Rv. De rechtbank overweegt dat ook deze kosten dienen te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW. 

4.27.  Dat het maken van de kosten redelijk is acht de rechtbank evident, gelet op het vastlopen van de onderhandelingen. 

4.28.  Gelet op het belang en de complexiteit van dit deelgeschil wordt bij de begroting rekening gehouden met 8 uur voor het opstellen van het verzoekschrift, 2 uur voor overleg met de medisch adviseur en [verzoekster], 2 uur voor het voorbereiden van de zitting en 4 uur voor de mondelinge behandeling, inclusief reistijd, tegen het uurtarief van € 245,00 exclusief 5% kantoorkosten en BTW. De kosten van de deelgeschilprocedure worden derhalve aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 4.898,00 (inclusief 5% kantoorkosten en BTW), te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van € 267,00, derhalve in totaal € 5.165,00. LJN BZ7266