RBLIM 290721 geen gebondenheid aan rapport ad-er nu dit is gebaseerd op wezenlijke feitelijke veronderstellingen waarover partijen twisten
- Meer over dit onderwerp:
RBLIM 290721 geen gebondenheid aan rapport ad-er nu dit is gebaseerd op wezenlijke feitelijke veronderstellingen waarover partijen twisten
- extra met huishoudelijke taken gemoeide vrije tijd (1,5 uur pw) is op geld waardeerbaar
- kosten verzocht € 5445,00; van de drie verzoeken werden er 2 afgewezen; vandaar 1/3 deel toegewezen
2
De feiten
2.1.
Verzoekster — verder te noemen: [verzoekster] — is op 16 april 2001 slachtoffer geworden van een verkeersongeval. Verweerster — verder te noemen: Nationale Nederlanden — heeft als WAM-aansprakelijkheidsverzekeraar de aansprakelijkheid voor de daaruit voor [verzoekster] voortvloeiende schade erkend. In het traject van de schaderegeling is op 17 november 2005 een neuroloog ( [naam neuroloog] ) tot deskundige benoemd, is op 5 november 2013 een verzekeringsarts ( [naam verzekeringsarts] ) tot deskundige benoemd en is ten slotte, op 27 oktober 2016, [naam arbeidsdeskundige] tot arbeidsdeskundige benoemd.
2.2.
[naam arbeidsdeskundige] heeft op 23 mei 2017 een conceptdeskundigenbericht aan partijen gestuurd. [verzoekster] en Nationale Nederlanden hebben naar aanleiding van het conceptbericht gereageerd. Nationale Nederlanden heeft bij brief van 13 juli 2017 (productie 4 verweerschrift) als volgt op het conceptbericht gereageerd:
Zaaknummer: C/03/290274 / HARK 21-159 2
“( ... )Vooralsnog geeft uw rapport het nodige inzicht. Wellicht dat in een latere fase toch nog een nadere toelichting nodig is, maar daarover zullen partijen u dan nog wel gezamenlijk kunnen benaderen.
Wel rijst op dit moment de vraag of u een indicatie kunt geven met betrekking tot de vraag of de feitelijke arbeidsparticipatie van betrokkene afwijkt van de mate van arbeidsparticipatie met een vergelijkbare achtergrond als betrokkene. Als u die vraag, al is het maar globaal, zou kunnen beantwoorden dan wordt dat zeer op prijs gesteld.( ... )”
2.3.
In zijn deskundigenbericht beschrijft [naam arbeidsdeskundige] de situatie in de logopediepraktijk van [verzoekster] ten tijde van het ongeval. De praktijk van [verzoekster] was vijf dagen in de week geopend. Op donderdag werkte [verzoekster] niet in de praktijk, maar werd het werk verricht door vervangers. De eerste afspraak werd gemaakt om 10.00 uur à 10.30 uur en de laatste stond gepland van 17.30 uur tot 18.00 uur. Volgens [naam arbeidsdeskundige] besteedde [verzoekster] ten tijde van het ongeval op maandag 7,5 uur aan uitvoerende (spreekuur)taken. op dinsdag 7 uur, op woensdag 7,5 uur en op vrijdag 7,5 uur, derhalve in totaal 29,5 uur per week. Daarnaast besteedde [verzoekster] in totaal 10 uur per week aan administratieve werkzaamheden. Ten slotte besteedde zij gemiddeld 4 uur per week in de avonduren aan werkzaamheden als lid van een tweetal kwaliteitskringen en lid van een aantal overlegorganen in de gezondheidszorg in de regio.
2.4.
De totale urenomvang van de maatgevende werkzaamheden is volgens [naam arbeidsdeskundige] op grond daarvan 43,5 uur (29,5 + 10 + 4 uur). Volgens de deskundige werkte [verzoekster] ten tijde van het opstellen van het rapport 20 uur per week. [naam arbeidsdeskundige] concludeert (zie pagina 19 van zijn bericht) dat [verzoekster] in staat is om ongeveer 40 uur per week beroepsmatig te functioneren onder ongeveer kantooruren. Vóór het ongeval werkte [verzoekster] volgens [naam arbeidsdeskundige] circa 43,5 uur per week. Indien rekening wordt gehouden met 5,3, dan wel 4 uur uitval per week, dan is er volgens hem geen sprake van de overschrijding van de werktijden.
2.5.
Verder houdt het deskundigenbericht — voor zover in het kader van het geschil van belang het volgende in:
“( ... )
6.3
Vaststelling van de arbeidsuren vr de arbeidsongeschiktheidsmelding
Zoals eerder aangegeven heb ik geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de taak- en functieanalyse zoals destijds opgesteld door de arbeidsdeskundigen van De Amersfoortse. Een dergelijke urenbesteding komt overeen met het voeren van een zelfstandige logopediepraktijk, die ik ook ken uit andere casussen. Gelet op vakanties etc. ga ik uit van 46 werkweken per jaar.
Deeltaken/activiteiten - Uren/week - Uren/jaar 46 weken
Taken ten behoeve van de beroepsuitoefening
-Uitvoerend werk - 29 - 1.334
Totaal - 29 - 1.334
Ondernemerstaken
- Administratie - 10 - 460
- Nascholing, vergaderingen - 4 - 184
Totaal - 14 - 644
Totaal generaal - 43 - 1.978
( ... )
Werktijden
Betrokkene is in staat om ongeveer 40 uur per week beroepsmatig te functioneren onder ongeveer kantooruren.
Betrokkene werkte voor ongeval circa 43,5 uur per week. Wanneer rekening wordt gehouden met 5,3 c.q. vier uur uitval per week is er geen sprake van overschrijding van de werktijden.
Beoordeling arbeidsongeschiktheid
Relatie tot het eigen werk
In het eigen werk als logopediste komen geen veelvuldige storingen, onderbrekingen, productiepieken of een hoog handelingstempo voor.
Er komen wel veelvuldige deadlines voor. Normaal staat er voor iedere cliënt 30 minuten gereserveerd en dan staat de volgende cliënt al weer klaar. De behandeling moet dus steeds in 30 minuten afgerond zijn, het is niet mogelijk om te veel uit te lopen, dan klopt het afsprakenschema (destijds 14 afspraken per dag) niet meer.
Daarnaast is er behoefte aan extra pauzes tussendoor.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] geeft aan dat het redelijk is om er vanuit te gaan dat betrokkene met het ouder worden ook zonder ongeval niet meer in staat zou zijn om een dergelijke volle agenda (14 cliënten per dag) vol te houden.
Betrokkene is nu 53 jaar. Om praktische redenen wil ik twee periodes onderscheiden, namelijk de periode van ongeval tot nu en de periode vanaf heden.
Voor de periode van ongeval tot nu ga ik uit van werkuren zoals opgenomen in 6.3.
Voor de toekomst heb ik twee scenario’s uitgewerkt, gebaseerd op wel of niet matigen in urenomvang en wel of niet eerder stoppen met werken.
Berekening uitval periode ongeval tot heden
Teneinde de frequente deadlines te vermijden en extra pauzes in te lassen zal betrokkene haar agenda moeten aanpassen. Dat wil zeggen geen strakke planning van opvolgende afspraken maar tussen iedere afspraak in een micropauze inlassen van 5 minuten en daarnaast een wat langere lunchpauze.
Uitgaande van 14 cliënten per dag is er sprake van 10 maal behoefte aan een micropauze.
( ... )
Door rekening te houden met 5,3 uur minder uitvoerend werk per week is er voldoende compensatie voor de bij betrokkene spelende beperkingen.
Berekening uitval periode vanaf heden
Voor de uitval vanaf heden ga ik uit van twee scenario’s(…)
Scenario 1
Betrokkene tot haar 60e de oorspronkelijke 29 uur zou hebben volgehouden en dan gestopt zou zijn (er zijn relatief bijna geen logopedisten van ouder dan 60 jaar.
De uitval blijft dan 5,3 uur per week in declarabele arbeid, tot het 60e jaar (2023 wordt zij 60).
Of scenario 2
Het is ook mogelijk om te redeneren dat betrokkene al eerder haar aantal uren zou hebben gematigd en daardoor in staat zou zijn om het werk tot na haar 600e vol te houden. In dat geval is reductie van 30% vanaf 2017 redelijk.
Nu ga ik uit van 20 uur consulten per week, dat komt bij vier dagen per week neer op 10 cliënten per dag.
Uitgaande van 10 cliënten per dag is er sprake van 6 maal behoefte aan een micropauze. Geen 10, omdat normaal gesproken er al drie keer een pauzemoment was (zoals de Rb “wat” leest,) (koffie, lunch en thee) en ook na het laatste consult van de dag is er geen extra pauze nodig.
Per dag gaat het om 30 minuten verzuim. Betrokkene werkte vier dagen per week uitvoerend, dat is totaal 120 minuten verzuim.
Daarnaast ga ik uit van een halfuur extra lunchpauze per dag (dus totaal een uur) en dat is totaal 120 minuten verzuim per week.
Totaal gaat het om 240 minuten verzuim/verlet per week. Dat is vier uur.( ... )”
2.6.
De aan [naam arbeidsdeskundige] voorgelegde vraag 3: “Is mevr. [verzoekster] op basis van de door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] vastgestelde ongevalsgerelateerde beperkingen geschikt of (gedeeltelijk) ongeschikt te achten voor haar werkzaamheden als logopediste? Zo, ja in welke mate? Graag een uitgebreid gemotiveerd antwoord geven.” is door de deskundige als volgt beantwoord.
“Antwoord. ja, er is sprake van een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid voor haar werkzaamheden als logopediste. Dat heeft te maken met compensatie die nodig is vanwege de veelvuldige deadlines in het eigen werk (30 minuten per consult, gelijk de volgende,) en de behoefte aan extra pauze. Ik heb qua te werken uren zonder ongeval rekening gehouden niet de verminderde capaciteit van betrokkene in verband met het ouder worden, [naam verzekeringsarts] wijst daar ook op. Ik heb daarom twee periodes onderscheiden, te weten de periode ongeval tot heden en vanaf heden. De uitval is dan 5.3 respectievelijk vier uur per week. Zie verder hoofdstuk 8.1.( ... )”
2.7.
Vraag 5: “Als er sprake is van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid, wilt U dan aan de hand van de jaarcijfers en/of andere stukken nagaan wat de financiële gevolgen (‘verlies aan verdienvermogen,.) van de arbeidsongeschiktheid voor mevr. [verzoekster] zijn?” heeft de deskundige als volgt beantwoord:
“Periode ongeval tot heden
Als ik uitga van 5,3 uur minder declarabele arbeid per week leidt dat direct tot 5,3 uur minder omzet per week. Punt is wel dat de uurtarieven ten tijde van het ongeval een stuk lager waren dan thans. Tot 2006 zijn de uurtarieven nog te achterhalen bij de NZA, daarvoor zijn ze bij mij onbekend.
Zo was het tarief voor een reguliere behandeling in 2006 € 26,60 en was het tarief voor een reguliere behandeling in 2014 € 38,03 (bron NZA,). In 2001 zal het tarief lager geweest zijn, ik schat € 23,-.
Om praktische redenen adviseer ik om voor de geleden schade uit te gaan van een gemiddeld tarief van € 30,- per 30 minuten, of € 60,- per uur over de hele periode. Bij een uitval van 5,3 uur per week is er een omzetverlies van € 318,- per week.
Uitgaande van 46 werkweken gaat het om € 14.628,- per jaar omzetverlies. Vrijwel alle bedrijfskosten zijn vaste kosten, dus niet gerelateerd aan het aantal uren arbeid. Dat betekent dat € 14.628,- omzetverlies gelijk leidt tot € 14.628,- verminderde winst. Bij verlies aan verdienvermogen gaat het om het netto verlies aan inkomen. Ik kan zelf deze berekening niet maken, de verminderde winst van € 14.628,- per jaar is dus het bruto verlies aan verdienvermogen. Dit betreft dan het verleden tot en met 2016.
Periode vanaf heden
Voor de toekomst lijkt het mij redelijk aan te sluiten bij de actuele tarieven die betrokkene nu hanteert. De tarieven worden nu niet mmieer door de NZA vastgesteld maar aan de markt overgelaten. Ik ga uit van het laatst bekende NZA-tarief van 2016, dat is € 40,53 voor een reguliere zitting. Dat is afgerond € 81,- per uur.
Scenario 1
De uitval is 5,3 uur met een tarief van € 81,- per uur. Dat is € 429,30 per week.
Uitgaande van 46 werkweken is dat € 19.748,- per jaar. De looptijd is dan beperkt tot en met 2023. Vrijwel alle bedrijfskosten zijn vaste kosten, dus niet gerelateerd aan het aantal uren arbeid. Dat betekent dat € 19.748,- - omzetverlies gelijk leidt tot € 19.478,- verminderde winst.
Bij verlies aan verdienvermogen gaat het om het netto verlies aan inkomen. Ik kan zelf deze berekening niet maken, de verminderde winst van € 19.748,- per jaar is dus het bruto verlies aan verdienvermogen. Dit loopt dan t/m 2023.
Scenario 2
De uitval is nu vier uur, dat is bij € 81,- per uur € 324,- per week. Uitgaande van 46 werkweken gaat het om € 14.904,- per jaar.
Vrijwel alle bedrijfskosten zijn vaste kosten, dus niet gerelateerd aan het aantal uren arbeid. Dat betekent dat € 14.904,- omzetverlies gelijk leidt tot € 14.904,- verminderde winst.
Bij verlies aan verdienvermogen gaat het om het netto verlies aan inkomen. Ik kan zelf deze berekening niet maken, de verminderde winst van € 14.904 per jaar is dus het bruto verlies aan verdienvermogen. Dit loopt dan (zoals de rechtbank “dat” leest) door tot de pensioenleeftijd”
2.8.
Ten slotte heeft de deskundige vraag 7: “Betekenen de ongevalsgerelateerde beperkingen zoals die blijken uit het rapport van de verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] , dat mevr. [verzoekster] arbeidsdeskundig gezien beperkingen ondervindt bij het verrichten van huishoudelijk werk? Zo ja, in welke mate? Kunt u dit in taken en/of in uren per week aangeven?”, als volgt beantwoord.
“betrokkene ervaart in geringe mate beperkingen in huishoudelijk werk. Ik schat de uitval op 1,5 uur per week. Het aantal uren en de aard van de werkzaamheden maakt dat inzet van professionele hulp niet direct voor de hand ligt. Het gaat om 0,5 uur per week voor ramen wassen en strijken. Dat kan nog wel professioneel worden uitbesteed, zeker als er al hulp is. De uitval in zorg voor de voeding zal in het gezin moeten worden opgelost.”
2.9.
Bij brief van 6 december 2017 aan de advocaat van [verzoekster] (productie 3 verzoekschrift) heeft Nationale Nederlanden gereageerd op het eindbericht van de deskundige. Zakelijk weergegeven houdt die reactie het volgende in. Gebaseerd op de omzet die in de periode van 1995 tot en met 2000 door [verzoekster] is behaald, het door de deskundige gehanteerde aantal weken dat per jaar door [verzoekster] wordt gewerkt en het door de deskundige gehanteerde uurtarief, heeft [verzoekster] volgens Nationale Nederlanden in die periode niet 14 cliënten per dag behandeld, maar slechts 7. Uit de financiële gegevens bleek volgens Nationale Nederlanden dat er vóór het ongeval sprake was van een aanzienlijk lager aantal cliënten per dag, zodat het volgens Nationale Nederlanden zeer wel mogelijk is om de door de deskundige bedoelde micropauzes en het half uur extra lunchpauze per dag in te bouwen in het daadwerkelijk aantal uren dat [verzoekster] maakte voor het ongeval. Op basis daarvan is volgens Nationale Nederlanden geen noodzaak om uit te gaan van de door de arbeidsdeskundige berekende 5,3 uren uitval voor het uitvoerende werk ter compensatie van de beperkingen bij [verzoekster] . Uitgaande van de beperkingen van [verzoekster] komt de arbeidsdeskundige bij een spreekurentotaal van 27,5 uur op een uitval van 5,3 uur. Daarmee komt het urenaantal volgens Nationale Nederlanden op 22,2 uur per week (= 27,5 - 5,3). Nationale Nederlanden concludeert op grond daarvan dat het aantal uren dat [verzoekster] met haar beperkingen kan werken hoger is dan het aantal uren dat zij op dit moment claimde te werken. Volgens Nationale Nederlanden in die brief vult [verzoekster] haar restcapaciteit wat arbeidsvermogen betreft niet in. Dat zou volgens het rapport van de deskundige volgens Nationale Nederlanden mogelijk moeten zijn. Aan de hand van de omzetcijfers over de jaren 2010 tot en met 2014, en uitgaande van een uurtarief van € 38,03 en de veronderstelling dat [verzoekster] gedurende 46 weken per jaar werkt, concludeert Nationale Nederlanden dat [verzoekster] afgerond 27 cliënten per week behandelt. Uitgaande van een behandeling van 30 minuten per cliënt betekent dat volgens Nationale Nederlanden dat [verzoekster] 13,5 behandeluren per week verricht. Dat aantal is substantieel lager dan het aantal behandeluren dat [verzoekster] volgens Nationale Nederlanden claimt te werken en dat lager ligt dan het gemiddelde over de jaren 1995 tot en met 2000. Slotconclusie is volgens Nationale Nederlanden dat op basis van het bericht van de arbeidsdeskundige geen sprake is van schade wegens het verlies van arbeidsvermogen voor de werkzaamheden van logopediste.
3
Het geschil
3. 1.
Volgens [verzoekster] zijn de onderhandelingen over de afwikkeling van de schade vast gelopen op een essentieel onderdeel, te weten de waarde van en de gebondenheid aan het deskundigenbericht van arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] van 17 juli 2017.
3.2.
[verzoekster] stelt dat indien partijen in het kader van een onderzoek naar de schadeafwikkeling in verband met de aansprakelijkheid van één van hen, overeenkomen om gezamenlijk een deskundige aan te zoeken die gezamenlijk geformuleerde vragen dient te beantwoorden, zij zich daarmee verbinden om de rapportage van die ingeschakelde deskundige in beginsel als uitgangspunt voor de verdere afwikkeling te nemen. Een onderzoek dat onder die omstandigheden tot stand is gekomen, kan naar vaste jurisprudentie in zoverre op één lijn worden gesteld met een door de rechter opgedragen deskundigenbericht, dat een partij slechts dan niet kan worden gehouden aan de uitkomsten van een dergelijk rapport, indien sprake is van zwaarwegende argumenten, bijvoorbeeld ten aanzien van de wijze waarop de deskundige zijn werkzaamheden heeft verricht, of indien de inhoud van het rapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica. Van de partij die een deskundigenbericht bekritiseert mag volgens [verzoekster] worden verlangd dat zij haar stellingen deugdelijk onderbouwt, bijvoorbeeld met een rapport van een andere deskundige, waarin de conclusies van de deskundige op overtuigende wijze worden weersproken.
3.3.
[verzoekster] stelt verder dat de arbeidsdeskundige door de rechtbank is ingeschakeld om de schade wegens het verlies van verdienvermogen en de huishoudelijke hulpbehoefte te berekenen. Nationale Nederlanden is met de vraagstelling en de aan de deskundige te verstrekken gegevens akkoord gegaan en is vervolgens in de gelegenheid gesteld te reageren op een concept van het bericht van de arbeidsdeskundige. Nationale Nederlanden heeft dat uitdrukkelijk niet gedaan.
3.4.
Volgens [verzoekster] voldoet het bericht overigens ook aan de eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica.
3.5.
Op grond van het vorenstaande verzoekt [verzoekster] dat de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de partijen gebonden zijn aan het rapport van arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] en dat de door Nationale Nederlanden aan [verzoekster] te vergoeden schade wegens het bruto verlies van verdienvermogen over de periode 16 april 2001 t/m 1/1/2016 dient te worden bepaald op jaarlijks € 14.628,-- bruto;
II. voor recht verklaart dat de partijen gebonden zijn aan het rapport van arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] en dat de door Nationale Nederlanden aan [verzoekster] te vergoeden schade wegens het bruto verlies van verdienvermogen van 1/1/2016 tot en met 2023 dient te worden bepaald op jaarlijks € 19.748,-- bruto, dan wel subsidiair, dat de schade van [verzoekster] wegens het bruto verlies van verdienvermogen van 2016 tot [verzoekster] ’ pensioengerechtigde leeftijd dient te worden bepaald op jaarlijks € 14.904,--- bruto;
III. voor recht verklaart dat partijen gebonden zijn aan het rapport van de arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] en dat de door Nationale Nederlanden aan [verzoekster] te vergoeden huishoudelijke hulpbehoefte dient te worden gesteld op 1,5 (anderhalf) uur per week vanaf 16 april 2001 tot het bereiken van [verzoekster] ’ 75e levensjaar;
IV. Nationale Nederlanden veroordeelt tot betaling van de kosten van deze procedure aan [verzoekster] , welke kosten zijn begroot op € 5.445,--, te vermeerderen met het vastrecht dat in verband met deze procedure aan [verzoekster] is opgelegd.
4
De beoordeling
4.1.
Het geschil tussen partijen komt neer op een tweetal vragen, ten eerste: hoeveel uren werkte [verzoekster] op het moment dat haar het ongeval overkwam en ten tweede: hoeveel uur werkte en werkt zij sedertdien?
4.2.
De arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] heeft zijn berekeningen gebaseerd op de veronderstelling dat [verzoekster] ten tijde van het ongeval fulltime werkte, inhoudende 43,5 uur per week. De deskundige heeft zich daarbij gebaseerd op een taak- en functieanalyse opgesteld door een arbeidsdeskundige van de particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekeraar De Amersfoortse.
4.3.
In haar brief van 6 december 2017 (productie 3 bij het verzoekschrift) heeft Nationale Nederlanden beredeneerd uiteengezet hoeveel uren [verzoekster] volgens haar werkte ten tijde van het ongeval. Dat aantal is aanzienlijk minder dan waarvan de deskundige is uitgegaan, vandaar dat de berekening van de deskundige volgens Nationale Nederlanden ook niet klopt. [verzoekster] heeft de berekeningen die Nationale Nederlanden heeft uitgevoerd in dat schrijven niet betwist, maar slechts haar standpunt in haar verzoekschrift herhaald.
4.4.
De rechtbank constateert dat Nationale Nederlanden geen, in het kader van het onderhavige geschil relevante, op- of aanmerkingen heeft gemaakt ten aanzien van het conceptbericht van de arbeidsdeskundige, ondanks het feit dat zij daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld. In haar verweerschrift stelt Nationale Nederlanden onder 37 met zoveel woorden dat zij niet nader inhoudelijk is ingegaan op het conceptbericht – maar daarbij wel heeft aangegeven dat indien daartoe behoefte zou bestaan, zij een nadere toelichting zou vragen – omdat zij dacht op basis daarvan tot een eenvoudige oplossing van het geschil te kunnen komen. Volgens Nationale Nederlanden volgt immers uit het omstreden deskundigenbericht dat daaruit geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat [verzoekster] vóór het ongeval zeven cliënten per dag behandelde en zij na het ongeval nog steeds in staat is dat aantal cliënten per dag te behandelen. Voorts volgt uit het deskundigenbericht volgens Nationale Nederlanden dat sprake is van ongeveer 18 behandeluren per week, terwijl gegeven de beperkingen een urenaantal van 22,2 uur per week tot de mogelijkheden behoort.
4.5.
Uit het rapport van de arbeidsdeskundige kan naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie worden getrokken dan dat de uitval van 5,3 uur ziet op de situatie dat het in 2.2. en 2.3. bedoelde aantal uren (43,5 uur) wordt gewerkt, en dus fulltime wordt gewerkt. De deskundige spreekt in dat verband van maatgevende werkzaamheden. Daarover hoeft volgens de rechtbank derhalve, anders dan Nationale Nederlanden stelt, geen nadere toelichting aan de deskundige te worden gevraagd.
4.6.
Voor de bepaling van het verlies aan verdienvermogen is relevant om te weten hoeveel uren [verzoekster] ten tijde van het ongeval werkte en hoeveel uren zij nu nog kan werken. Indien zij na het ongeval echter minder uren is gaan werken dan zij volgens de deskundige, ondanks [verzoekster] ’ beperking als gevolg van dat ongeval, kan werken, dan is de terugval in inkomsten door dát verminderde aantal uren werk niet te wijten aan het ongeval, maar aan een vrijwillige keuze van [verzoekster] waarvoor Nationale Nederlanden niet aansprakelijk is.
4.7.
De berekeningen van de schade wegens het verlies aan verdienvermogen per jaar over de periode vanaf het ongeval tot en met 2016 en in de twee scenario’s over de periode vanaf het moment van het opstellen van deskundigenbericht, zoals weergegeven op pagina 37 daarvan, zijn beide gebaseerd op een vermindering in declarabele uren van 5,3 per week en een daarmee corresponderende verminderde omzet van 5,3 uur per week, en dus impliciet gebaseerd op de veronderstelling dat door [verzoekster] fulltime (43,5 uur per week) werd gewerkt ten tijde van het ongeval.
4.8.
De vraag hoeveel uren [verzoekster] ten tijde van het ongeval werkte en hoeveel uren zij nadien heeft gewerkt, is geen vraag die aan de arbeidsdeskundige ter beantwoording kan worden voorgelegd. De deskundige moet op basis van de aangeleverde informatie over hoeveel uren [verzoekster] werkte ten tijde van het ongeval en het aantal uren dat zij na het ongeval nog werkt de nodige berekeningen uitvoeren. Indien partijen het over dat aantal uren niet eens zijn, dan ligt het op hun weg om daarover overeenstemming te bereiken, of anders daarover te procederen, zodat dat in rechte wordt vastgesteld. Wellicht dat daartoe bewijslevering noodzakelijk is, maar het leveren van getuigenbewijs gaat het bestek van een deelgeschil te buiten. In deze procedure kan daarover dan ook geen uitsluitsel worden gekregen.
4.9.
Derhalve kan Nationale Nederlanden niet worden verweten dat zij haar afwijkende standpunt over het aantal uren dat [verzoekster] werkte ten tijde van het ongeval en ten tijde van het opstellen van het deskundigenbericht niet naar aanleiding van het concept-deskundigenbericht aan de deskundige heeft voorgelegd. Anders gezegd: als Nationale Nederlanden de deskundige had laten weten dat hij bij zijn berekening niet is uitgegaan van de werkelijk gewerkte uren, was het niet de taak van de deskundige geweest om feitelijk en partijen bindend vast te stellen hoeveel uren [verzoekster] in werkelijkheid werkte en werkt. Dat betekent dat de verzoeken onder i. en ii. moeten worden afgewezen, nu de daarin genoemde schadebedragen per jaar juist zijn gebaseerd op omstreden feitelijke gegevens over het aantal uren dat [verzoekster] ten tijde van het ongeval en daarna werkte.
4. 10.
Een en ander brengt verder met zich dat aan de door [verzoekster] genoemde eisen voor gebondenheid van partijen aan een door een rechter gelast deskundigenbericht, te weten onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica, nog een eis moet worden toegevoegd, namelijk dat het bericht niet gebaseerd is op wezenlijke feitelijke veronderstellingen waarover partijen twisten.
4.11.
Ten aanzien van het verzochte onder iii overweegt de rechtbank het volgende. Nationale Nederlanden heeft, onder verwijzing naar het deskundigenbericht, gesteld dat een zekere mate van overdracht van werkzaamheden in het huishouden nodig zou kunnen zijn, indien er vanuit wordt gegaan dat [verzoekster] ook een volledige werkweek als logopediste zou hebben. Omdat dat laatste niet het geval is, brengt dat volgens Nationale Nederlanden met zich dat er geen reden is om met betrekking tot dit verzoek rekening te houden met de feitelijke schade.
4.12.
Dat standpunt moet worden verworpen. Kennelijk gaat Nationale Nederlanden er vanuit dat indien [verzoekster] niet fulltime werkt zij geen schade lijdt ten aanzien van de huishoudelijke werkzaamheden, omdat zij, nu zij niet fulltime werkt, de werkzaamheden over een langere tijd kan uitsmeren. Echter, ook indien [verzoekster] niet fulltime werkt, leidt de gezondheidsschade als gevolg van het ongeval, en als gevolg daarvan de verminderde mogelijkheid om huishoudelijke werkzaamheden te verrichten, tot schade. Zij moet immers, ook indien zij niet fulltime werkt en die werkzaamheden zelf verricht, meer van haar vrijetijd opofferen om die huishoudelijke taken te verrichten. De extra daarmee gemoeide vrije tijd is op geld waardeerbaar. Nu Nationale Nederlanden overigens ten aanzien van de conclusie van de arbeidsdeskundige ten aanzien van de behoefte aan huishoudelijke hulp geen verweer naar voren heeft gebracht, ligt de verzochte verklaring voor recht op dat punt voor toewijzing gereed.
4.13.
Ten aanzien van de verzochte kostenveroordeling heeft Nationale Nederlanden geen verweer gevoerd. Omdat enkel het onder iii verzochte voor toewijzing gereed ligt, maar dit slechts een ondergeschikt onderdeel is van het totale verzochte, zal de rechtbank slechts een derde van de verzochte kostenveroordeling van € 5.445,-- toewijzen. Nu Nationale Nederlanden tegen de begrote kosten geen verweer heeft gevoerd, zal de rechtbank het niet-toegewezen deel van de kosten begroten overeenkomstig de begroting van [verzoekster] . ECLI:NL:RBLIM:2021:10178