Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNNE 180724 desk. bericht ongevallenanalist afgewezen; onvoldoende bestreden conclusies eerder eenzijdig onderzoek en onherroepelijk geworden beslissingen in deelgeschil en in verzoek o.b.v. art. 21 AVG

RBNNE 180724 desk. bericht ongevallenanalist afgewezen; onvoldoende bestreden conclusies eerder eenzijdig onderzoek en onherroepelijk geworden beslissingen in deelgeschil en in verzoek o.b.v. art. 21 AVG

in vervolg op:
RBNNE 210920 dat aanrijding letsel heeft veroorzaakt is onvoldoende onderbouwd; niet geschikt voor deelgeschil, afwijzing kosten

en
RBNNE 200422 verzoek verwijdering registraties IVR en EVR afgewezen; verdenking opzettelijk misleiden

2De feiten

2.1.

Op 31 maart 2019 heeft er op de [adres] een aanrijding plaatsgevonden, waarbij [B] (de verzekerde van Allianz) en [A] betrokken waren.

2.2.

Op 12 augustus 2019 heeft Allianz namens haar verzekerde de aansprakelijkheid voor de aanrijding erkend, maar daarbij ook aangegeven dat de toedracht van het ongeval nader zal worden onderzocht door Ongevallenanalyse Nederland (OAN).

2.3.

Bij verzoekschrift van 23 januari 2020 heeft [A] een deelgeschilprocedure geïnitieerd.

2.4.

In het in opdracht van Allianz opgestelde rapport van Ongevallen Analyse Nederland (hierna: het rapport van OAN) van 22 juli 2020 staat vermeld:

“De botsing tussen de rechterzijde van de Mercedes en de linker achterzijde van de aanhanger heeft gezien de lengte van de rechter zijschade aan de Mercedes betrekkelijk lang geduurd en zal mede gezien gebrek aan intensiteit geleidelijk ofwel schampend zijn verlopen. Een (abrupte) stuurbeweging door de Mercedes naar links, in de richting van de stoeprand, blijkt niet uit de schade aan de Mercedes.

Aan de linkerzijde van de Mercedes bestaat de schade uit lakschade ter hoogte van de wielkuiprand in de voorbumper en het voorscherm (…). Op de ter beschikking staande foto's lijkt deze lakschade, in tegenstelling tot de (lak)schades rechtsvoor, niet 'vers'. Op de enige ter beschikking staande foto van de linker voorvelg en de rechter achtervelg (…) is aan deze beide velgen geen 'verse' schade te zien. Een opvallende ofwel op foto duidelijk zichtbare verse krasschade in de linker voorvelg zou bij de gegeven snelheden en gezien de opvallende hoogte van de stoeprand in de ongevallocatie wel te verwachten zijn.

De rechter voorvelg vertoont oude schades die zijn veroorzaakt door botscontacten met trottoirranden, maar hieraan is ten minste ook schade ontstaan door onderhavige aanrijding. De overige drie velgen, waarvan de linker achtervelg niet goed op de foto is vastgelegd, lijken door de onderhavige aanrijding geheel niet te zijn beschadigd.

Naar de mening van ondergetekende zouden de linker velgen en de rechter achtervelg geheel niet opgenomen moeten worden in de schadecalculatie en zou voor herstel van de rechter voorvelg aftrek van oude schade toegepast moeten worden.

Wat resteert is de rood omkaderde schade in figuur 3, die zou zijn ontstaan door een botscontact met een paal. De vormgeving van deze schade doet niet denken aan een paalcontact. Uit de informatie in het dossier, waaronder de GPS-data die de ongevallocatie aanwijzen en de foto die vanuit de Mercedes is genomen, blijkt dat in de ongevallocatie geen palen staan. (…).”

2.5.

In de deelgeschilprocedure is op 21 september 2020 een beschikking gewezen, waarin - voor zover hier van belang - is overwogen:

“ 5.5. Tussen partijen is in geschil of [A] letsel heeft opgelopen ten gevolge van de aanrijding. Onder verwijzing naar het rapport van OAN heeft Allianz gemotiveerd betwist dat de door [A] gestelde nek- en rugklachten het gevolg (kunnen) zijn van de aanrijding tussen [A] en [B] . In het rapport wordt onder meer geconcludeerd dat de botsing mede gezien het gebrek aan intensiteit geleidelijk ofwel schampend zal zijn verlopen. Een abrupte stuurbeweging van de Mercedes naar links kan volgens het rapport niet uit de schade aan de Mercedes worden afgeleid. De rechtbank is met Allianz van oordeel dat uit deze bevindingen in beginsel niet volgt dat partijen dermate hard tegen elkaar zijn gebotst dat aannemelijk is dat [A] de door hem gestelde (persisterende) nek- en rugklachten ten gevolge van de aanrijding heeft opgelopen. [A] heeft de juistheid van de bevindingen in het rapport van OAN naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende weerlegd. Uit de door [A] overgelegde brief van de huisarts blijkt weliswaar dat [A] heeft verklaard dat hij op 31 maart 2019 een auto ongeluk heeft gehad en nadien een paar dagen rugpijn heeft gehad, maar uit de brief van de huisarts volgt niet dat [A] de huisarts vlak na het ongeval heeft bezocht. Blijkens de brief heeft [A] de huisarts pas op 20 juni 2019 bezocht naar aanleiding van het ongeval op 31 maart 2019, zodat hieruit niet zonder meer kan worden afgeleid dat de op dat moment (2,5 maand later) geconstateerde rugklachten daadwerkelijk het gevolg van de aanrijding zijn geweest, mede gelet op de bevindingen in het rapport van OAN. Dit betekent dat evenmin aannemelijk is geworden dat de verwijzing naar de fysiotherapeut het gevolg van ongevalsgerelateerde klachten is geweest, nog daargelaten dat er geen medische stukken van de fysiotherapeut in het geding zijn gebracht. Uit de brief van de huisarts kan evenmin worden afgeleid dat de klachten persisteren, zoals [A] betoogt. De huisarts heeft geen aanvullend onderzoek verricht en ziet daar blijkens de brief ook geen aanleiding toe. Ook de schriftelijke verklaringen van [X] , [Y] en [Z] leveren geen bewijs op van het bestaan van een causaal verband tussen het ongeval en de door [A] ervaren klachten. Uit die schriftelijke verklaringen volgt evenmin dat een arts de gestelde fysieke klachten vlak na het ongeval heeft vastgesteld. Indien en voor zover [A] met de schriftelijke verklaringen wenst te betogen dat hij psychische klachten ervaart ten gevolge van het ongeval, zijn deze klachten evenmin door een huisarts of andere arts vastgesteld. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [A] zijn stelling dat hij ten gevolge van de aanrijding op 31 maart 2019 letsel heeft opgelopen onvoldoende adequaat heeft onderbouwd.

5.6.

Nu het gestelde letsel onvoldoende is onderbouwd, zal de rechtbank de gevorderde vergoeding van de daaruit voortvloeiende materiële en immateriële schade door Allianz afwijzen. Voor zover het verzoek van [A] betrekking heeft op de veroordeling van Allianz tot vergoeding van materiële schade aan het voertuig, zal de rechtbank [A]

niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek, omdat de onderhavige procedure bedoeld is voor het bevorderen van overeenstemming in geschillen over letselschade en niet voor vergoeding van enkel voertuigschade. Ten aanzien van de gevorderde schade aan het voertuig is de rechtbank bovendien van oordeel dat Allianz terecht vraagtekens heeft geplaatst bij de toedracht van het ongeval, met name de bestaande onduidelijkheid over de snelheid waarmee [A] heeft gereden en de rapporten van de schade-expert van Allianz en OAN, waaruit volgt dat [A] niet alleen schade ten gevolge van de aanrijding heeft ingediend, maar ook oude schade heeft opgevoerd. Deze onduidelijkheden dragen niet bij aan de overtuiging dat sprake is van schade waaraan Allianz moet bijdragen, gelet op de mogelijkheid van verval van rechten van de zijde van [A] indien hij zijn schade bewust omvangrijker heeft gepresenteerd dan in werkelijkheid het geval is geweest.”

2.6.

Bij brief van 31 december 2020 heeft Allianz aan [A] laten weten dat zij mede naar aanleiding van de deelgeschilprocedure geconcludeerd heeft dat sprake is van opzettelijke dan wel bewuste misleiding door [A] met als kennelijke doel om Allianz te bewegen tot het doen van een onterechte (hogere) schade-uitkering. Aan [A] is medegedeeld dat zijn gegevens in het IVR (Interne Verwijzingsregister) en het EVR (Externe Verwijzingsregister) geregistreerd zullen worden en dat de door Allianz gemaakte (onderzoeks)kosten ad € 1.193,87 op hem verhaald zullen worden.

2.7.

Bij verzoekschrift van 21 januari 2021 heeft [A] verzocht een voorlopig getuigenbericht te bevelen teneinde - onder meer - duidelijkheid te verkrijgen over de toedracht van het ongeval (mede ten behoeve van de ongedaan making van de opname van zijn gegevens in het IVR en het EVR).

2.8.

Op 8 oktober 2021 heeft OAN een aantal aanvullende bevindingen gerapporteerd. OAN concludeert dat het onaannemelijk is dat het linker voorwiel van de Mercedes in de opgegeven ongeval locatie de stoeprand heeft geraakt (schampend of hier overheen rijdend). Wanneer dit wel het geval zou zijn geweest, dan zouden duidelijk zichtbare schades aan tenminste de band en meest aannemelijk ook de velg(rand) hierop hebben gewezen.

2.9.

Het voorlopig getuigenverhoor heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2021.

2.10.

[N] Ongevallenanalyse te [vestigingsplaats] (hierna: [N] ) heeft op verzoek van [A] enkele door hem overgelegde foto’s van de schade beoordeeld. Per e-mail van 23 december 2021 heeft [N] aan de advocaat van [A] geschreven:

“Ik heb de aanvullende foto’s van uw client bekeken. Deze zijn inderdaad van betere kwaliteit. Wanneer ik wat inzoom op de linker voorvelg zie ik sporen van stoeprand contact(en). Deze zien er redelijk fris uit, althans een deel daarvan. Dus er zou wel contact geweest kunnen zijn met de stoeprand in de middenberm, maar daarmee is de geclaimde schade op het linkervoorscherm nog steeds niet verklaarbaar, want die lijkt niet veroorzaakt te kunnen zijn door een paal oid. Of er ook schade aan de linker achtervelg kan zijn ontstaan kan ik niet beoordelen.”

2.11.

[A] heeft op 27 december 2021 een verzoekschrift verwijdering persoonsgegevens ex artikel 35 UAVG jo. artikel 21 EU-AVG ingediend. In die procedure is op 20 april 2022 een beschikking gewezen, waarin - voor zover hier van belang - is overwogen:

“4.8. In dit geval staat vast dat [A] bij de schadeaangifte in april 2019 heeft vermeld dat hij als gevolg van de aanrijding op 31 maart 2019 tegen een paal in de linker middenberm is gebotst, waardoor er naast de schade aan de rechterkant- ook schade aan de linkerkant van zijn voertuig is ontstaan. In het kader van de deelgeschilprocedure is inmiddels (aan de hand van GPS-gegevens uit de auto van [B] ) voldoende komen vast te staan dat op de ongevalslocatie geen paal in de berm heeft gestaan en dat dus geen botsing met een paal kan hebben plaatsgevonden. [A] houdt zelf ook niet meer vast aan zijn standpunt dat hij tegen een paal is gebotst. Het vorenstaande betekent dat niet anders kan worden geoordeeld dan dat [A] in eerste instantie aan Allianz onjuiste informatie heeft verstrekt over wat zich op 31 maart 2019 precies heeft afgespeeld en hoe de schade aan de linkerzijde van zijn voertuig is ontstaan.

4.9.

[A] heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld, gesteund door twee getuigenverklaringen, dat de schade aan de linkerzijde van zijn Mercedes is ontstaan door een botsing met de stoeprand. Allianz heeft deze stelling echter aan de hand van het nadere rapport van OAN gemotiveerd weerlegd. De rechtbank is van oordeel dat de conclusie in het rapport van OAN (dat het onaannemelijk is dat deze schade is veroorzaakt door een botsing met de stoeprand) deugdelijk is onderbouwd en voortvloeit uit de in het rapport vermelde gegevens uit meerdere crashtesten. De verklaringen van de twee getuigen (bekenden van [A] ) sluiten niet aan bij het schadebeeld aan de linkerkant van de Mercedes, waarover door OAN is gerapporteerd. Bovendien hebben deze getuigen in het kader van het deelgeschil eveneens een verklaring afgelegd en toen helemaal niets verklaard over een aanrijding met de stoeprand. Dit maakt de getuigenverklaringen onvoldoende betrouwbaar om op basis daarvan aan te nemen dat de Mercedes van [A] daadwerkelijk in botsing is gekomen met de stoeprand, met als gevolg dat daardoor de schade aan de linkerkant van het voertuig is ontstaan. De rechtbank stelt voorts vast dat [N] alleen heeft aangegeven dat hij op de linker voorvelg sporen heeft gezien die kunnen duiden op stoeprand contact(en). Over de overige schades aan de linkerkant van de auto heeft [N] niets gezegd. Daar komt bij dat Allianz gemotiveerd heeft aangevoerd - en [A] heeft dat niet weersproken - dat de foto's die [N] heeft beoordeeld niet kort na de het ongeval zijn gemaakt, maar van latere datum zijn (gelet op de kilometerstand). Dit maakt dat de verklaring van [N] niet voldoende is om de conclusies uit het rapport van OAN tegen te spreken.

4.10.

[A] is niet eerder met het scenario van de stoeprand naar voren gekomen dan nadat was gebleken dat geen botsing met een paal kon hebben plaatsgevonden. Dit in combinatie met de ontoereikende onderbouwing voor de gestelde botsing met de stoeprand brengt de rechtbank tot het oordeel dat [A] bewust onjuiste informatie blijft geven over de toedracht van de aanrijding met de bedoeling om de schade aan de linkerkant van de Mercedes vergoed te krijgen. Voor zover het voor [A] in de hectiek van de gebeurtenissen rondom het ongeval niet (meteen) duidelijk was hoe de schade aan de linkerzijde van zijn voertuig was ontstaan en of die al dan niet kon worden gerelateerd aan het ongeval, had het op zijn minst op zijn weg gelegen om hierover open kaart te spelen bij (de schade-beoordelaar van) Allianz, waarna verder onderzocht had kunnen worden hoe de schade aan de linkerkant van de auto kon zijn ontstaan. Door dit niet te doen heeft [A] de verdenking van opzettelijke misleiding op zich geladen, hetgeen voor zijn rekening en risico dient te blijven.

4.11.

De rechtbank voegt aan het vorenstaande nog het volgende toe. In het kader van het deelgeschil is reeds geoordeeld dat voor de gestelde letselschade een voldoende onderbouwing ontbreekt. Sindsdien zijn er geen aanvullende gegevens en of stukken boven tafel gekomen, waarmee [A] deze schade nader heeft onderbouwd. Ook met betrekking tot de aanvullende materiële schade die [A] stelt te hebben geleden als gevolg van het ongeval (een huishoudelijke hulp en een vervangende arbeidskracht) heeft [A] enkel stellingen ingenomen, zonder deze nader te onderbouwen. Deze houding van [A] werkt niet in zijn voordeel en draagt bij aan de verdenking dat [A] opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven.

4.12.

De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat de gedragingen van [A] een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld aan fraude in de zin van art. 5.2.1 onder a en b van het Protocol opleveren, namelijk het opzettelijk misleiden van Allianz teneinde haar te bewegen tot het betalen van een hogere schade-uitkering.(…)”

3Het verzoek en het verweer

3.1.

[A] heeft de rechtbank verzocht een deskundigenbericht in de zin van artikel 202 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te bevelen, teneinde de toedracht van het ongeval te laten onderzoeken, alsmede de schade aan het voertuig van [A] te beoordelen in relatie tot de aanrijding.

3.2.

Aan het verzoek heeft [A] het volgende ten grondslag gelegd.

Aangezien Allianz zich op het standpunt stelt dat [A] opzettelijk oude schades en/of meer schades heeft opgevoerd, terwijl [A] aangeeft dat zijn auto in goede en nette staat verkeerde op het moment dat hij werd aangereden door de verzekerde van Allianz, heeft [A] er belang bij dat er door een te benoemen ongevallen-expert een oordeel wordt geveld over de toedracht van het ongeval en de opgevoerde schadeposten en meer in het bijzonder of het aannemelijk is dat de schade aan de linker velg(en) van de auto van [A] door het ongeval zijn veroorzaakt waarvoor Allianz de aansprakelijkheid heeft erkend.

3.3.

Allianz en [B] verzetten zich in de eerste plaats tegen toewijzing van het verzoek en voeren daartoe het volgende aan. Uitvoerig onderzoek door Ongevallenanalyse Nederland (OAN) (te weten: de rapportage van 22 juli 2020 en de aanvullende rapportage van 8 oktober 2021) heeft uitgewezen dat de schade aan de linkerkant van de auto van [A] niet door de stoep kon zijn veroorzaakt en dat er aan de rechterkant van de auto van [A] ook oude schade zat. Het staat daarmee voor Allianz en [B] vast dat [A] opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven over de toedracht van de aanrijding en de schade die daardoor aan zijn auto zou zijn ontstaan. Dit met als doel om Allianz te bewegen tot het onterecht verstrekken van een hogere schadevergoeding. De rechtbank heeft bij beschikking van 20 april 2022 geoordeeld dat uit de GPS-gegevens onomstotelijk is komen vast te staan dat er op de plaats van de aanrijding geen paal stond en dat uit een analyse van de crashtesten door OAN blijkt dat de schade aan de linkerkant van de auto van [A] niet door de stoeprand kan zijn veroorzaakt. Dit oordeel is onherroepelijk geworden. Een deskundigenbericht kan daar geen verandering in brengen. Allianz en [B] stellen zich dan ook op het standpunt dat het verzoek van [A] om een ongevallendeskundige als deskundige te benoemen moet worden afgewezen omdat zijn verzoek in strijd is met de goede procesorde en/of van zijn bevoegdheid toepassing van dit middel te verlangen misbruik wordt gemaakt door [A] en/of dat zij verzoek moet afstuiten door een ander door de rechtbank zwaarwichtig geoordeeld bezwaar en/of [A] geen belang heeft bij zijn verzoek.

In het geval de rechtbank het verzoek wel zou toewijzen, verzetten Allianz en [B] zich tegen de door [A] voorgestelde deskundige en de voorgestelde vraagstelling.

4De beoordeling

4.1.

De rechtbank stelt voorop dat naar vaste jurisprudentie een voorlopig deskundigenonderzoek als bedoeld in artikel 202 Rv ertoe dient een partij de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen omtrent de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en om aldus de rechtspositie te bepalen. Aan de rechter die heeft te oordelen over het verzoek een dergelijk onderzoek te gelasten, komt geen discretionaire bevoegdheid toe. Hij dient het onderzoek in beginsel te gelasten, mits het daartoe strekkende verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Dit is echter anders indien de rechter op grond van in zijn beslissing te vermelden feiten en omstandigheden van oordeel is dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde, dat van de bevoegdheid toepassing van dit middel te verlangen misbruik wordt gemaakt - bijvoorbeeld omdat verzoeker wegens onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot het uitoefenen van die bevoegdheid kan worden toegelaten - of dat het verzoek moet afstuiten op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.

4.2.

Zo kan een verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht worden afgewezen indien er al onderzoeken zijn verricht en/of het belang bij een nieuw deskundigenonderzoek onevenredig is in verhouding tot de betrokken belangen van de wederpartij. Voorts kan een verzoeker geen belang hebben bij het verzoek tot een deskundigenbericht als er al eerder een (zelfde) deskundigenonderzoek is uitgevoerd en er geen concrete aanleiding is (in de vorm van zwaarwegende bezwaren tegen het eerdere onderzoek) om dit onderzoek te laten verrichten.

4.3.

De rechtbank is van oordeel dat sprake is van (ten minste) één van voornoemde afwijzingsgronden, zodat het verzoek van [A] tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht dient te worden afgewezen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.

[A] geeft in het verzoekschrift aan dat hij belang heeft bij een voorlopig deskundigenonderzoek door een ongevallen-expert om een oordeel te verkrijgen over de toedracht van het ongeval en de opgevoerde schadeposten, meer in het bijzonder over de vraag of het aannemelijk is dat de schade aan de linker velg(en) van de auto van [A] door het ongeval is veroorzaakt. Een dergelijk onderzoek is echter reeds verricht door OAN. OAN is een onafhankelijk ingenieursbureau dat is gespecialiseerd in onderzoeken die in relatie staan tot verkeersongevallen. Het enkele feit dat OAN niet op gezamenlijk verzoek van partijen is ingeschakeld en dat [A] er destijds voor heeft gekozen om niet aan dit onderzoek mee te werken, brengt nog niet met zich dat het onderzoek niet onafhankelijk is en aan de uitkomsten van dit onderzoek geen waarde kan worden toegekend, zoals [A] aangeeft.

Uit het onderzoek van OAN blijkt dat een gedeelte van de door [A] geclaimde schade niet het gevolg is van het ongeval op 31 maart 2019. Meer in het bijzonder blijkt uit het onderzoek dat het onaannemelijk is dat de door [A] geclaimde schade aan de linker zijde van de auto het gevolg is van het ongeval op 31 maart 2019.

[A] heeft onvoldoende aangevoerd om (de betrouwbaarheid van) deze conclusie te weerleggen. Net als in de verzoekschriftprocedure tot het verwijderen van persoonsgegevens ex artikel 35 UAVG jo. artikel 21 EU-AVG doet [A] een beroep op de mail van [N] van 23 december 2021. Hierover heeft deze rechtbank bij beschikking van 20 april 2022 reeds geoordeeld dat deze onvoldoende gewicht in de schaal legt om de conclusies uit het rapport van OAN tegen te spreken. De rechtbank is geen aanleiding gegeven en ziet ook geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen.

Mr. De Jong heeft ter zitting namens [A] betoogd dat onderzoek gedaan dient te worden naar alternatieve scenario’s, maar heeft nagelaten toe te lichten om welke alternatieve scenario’s het dan zou kunnen gaan, terwijl uit het rapport van OAN blijkt dat er reeds meerdere alternatieve scenario’s zijn onderzocht.

De eerst ter zitting namens [A] ingenomen en niet nader onderbouwde stelling dat OAN bij de crashtesten gebruik heeft gemaakt van verouderde voertuigen, wordt als tardief en onvoldoende onderbouwd terzijde geschoven.

Los van het voorgaande, is - bij beschikking van 20 april 2022 - in rechte vastgesteld dat [A] opzettelijk Allianz heeft proberen te misleiden teneinde een hogere schadevergoeding te verkrijgen. Uit de stellingen van [A] over de mondelinge behandeling van die procedure, volgt dat dit oordeel niet is gegrond op de bewering van Allianz dat [A] door het in het geding brengen van een foto van de weg waaraan het ongeluk heeft plaatsgevonden, de rechter heeft proberen te misleiden. Uit de beschikking zelf blijkt dat daaraan (ook) andere redenen ten grondslag lagen. Vanwege dit vastgestelde frauduleuze handelen van [A] stelt Allianz zich op het standpunt niet gehouden te zijn tot enige uitkering aan [A] . Aangezien voornoemd oordeel van de rechtbank en ook het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de door [A] opgevoerde letselschade onherroepelijk is geworden ( [A] heeft immers tegen beide uitspraken geen hoger beroep ingesteld, al dan niet na een verzoek tot verlofverlening daartoe) en er voor wat betreft de toedracht van het ongeval en de schade aan de auto van [A] reeds een onderzoek heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat [A] onvoldoende belang heeft bij het door hem verzochte voorlopig deskundigenbericht.

4.4.

Aangezien het verzoek van [A] om een voorlopig deskundigenbericht wordt afgewezen, komt de rechtbank aan de beoordeling van het voorwaardelijke verzoek van Allianz c.s. (door haar benoemd als subsidiair verzoek) niet toe. ECLI:NL:RBNNE:2024:3928