Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOBR 021220 Onderzoek revalidatiearts naar invloed artrotische pijn a.g.v. enkelletsel op algeheel (psychosociaal en cognitief) functioneren

RBOBR 021220 Onderzoek revalidatiearts naar invloed artrotische pijn a.g.v. enkelletsel op algeheel (psychosociaal en cognitief) functioneren

Het verzoek en het tegenverzoek

2.1.
Het verzoekschrift van [verzoekster] strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht zal bevelen, uit te voeren door een revalidatiearts. [verzoekster] vraagt de rechtbank om of [A] , of [B] , of een door de rechtbank aan te wijzen revalidatiearts als deskundige te benoemen en deze de door [verzoekster] in haar verzoekschrift opgenomen vraagstelling ter beantwoording voor te leggen.

2.2.
Vivat voert verweer tegen dat verzoek, zowel voor zover het betreft de keuze voor een revalidatiearts, als tegen de persoon van [A] en de voorgestelde vraagstelling. Vivat meent dat de kosten van een eventueel deskundigenbericht door een revalidatiearts door [verzoekster] moeten worden voorgeschoten. Vivat vraagt de rechtbank in haar tegenverzoek om verzekeringsarts [C] als deskundige te benoemen voor het opstellen van een beperkingenprofiel. Vivat is bereid de kosten hiervan te dragen.

2.3.
In de onderliggende zaak speelt samengevat het volgende. [verzoekster] heeft bij een ongeval in 2010 letsel opgelopen aan haar linker enkel. Zij was toen 28 jaar oud en werd door een auto aangereden terwijl zij achterop een motor zat. Vivat is aansprakelijk voor de schade die is veroorzaakt door dit ongeval. Het enkelletsel heeft gevolgen voor [verzoekster] , die een gezin met vijf kinderen heeft, en werkzaam was en is als zelfstandig ergotherapeut. Naar het letsel van [verzoekster] is in 2017 een expertise verricht door orthopedisch chirurg [D] . Uit diens rapport blijkt dat het ongeval heeft geleid tot een trimalleolaire enkelfractuur, die operatief is behandeld, en dat sprake is van posttraumatische artrose van het bovenste spronggewricht van de linker enkel, wat leidt tot pijnklachten. [verzoekster] heeft verschillende pijnbehandelingen ondergaan maar deze hadden niet het gewenste resultaat. [D] verwacht progressie van de artrose waardoor uiteindelijk een nieuwe operatie nodig zal zijn (enkelartrodese of enkelprothese).

2.4.
[verzoekster] stelt dat orthopedisch chirurg [D] in zijn rapport uitsluitend de (mechanische) beperkingen die zij ondervindt, bij staan en lopen, heeft beschreven. De voortdurende pijn die zij ervaart, leidt volgens haar ook tot klachten zoals vermoeidheid, concentratieproblemen en verhoogde prikkelbaarheid, die invloed hebben op haar algeheel functioneren. [verzoekster] stelt dat deze klachten niet horen tot de deskundigheid van een orthopedisch chirurg en door [D] dan ook niet in zijn rapport zijn meegenomen, terwijl deze klachten haar belastbaarheid wel in belangrijke mate beperken en dus meegenomen moeten worden bij de schadevaststelling. Zij meent dan ook dat deze door de pijn veroorzaakte klachten en beperkingen afzonderlijk moeten worden geduid en dat dit het beste kan gebeuren door een revalidatiearts.

2.5.
Vivat stelt zich op het standpunt dat het verzoek van [verzoekster] moet worden afgewezen omdat een deskundigenbericht door een revalidatiearts partijen niet verder zal brengen in de schaderegeling. Op de vragen die [verzoekster] aan de deskundige wil stellen is volgens Vivat al antwoord gegeven door [D] in zijn deskundigenbericht, waarin hij ook de pijnklachten van [verzoekster] heeft meegenomen. Vivat stelt dat pijnklachten naar hun aard subjectief zijn en dat een revalidatiearts een behandelarts is die niet de geëigende deskundigheid heeft om primaire diagnoses te stellen en causaliteitsvragen te beantwoorden. Vivat vraagt de rechtbank een verzekeringsarts te benoemen en deze opdracht te geven de door [D] beschreven beperkingen nader te concretiseren in een beperkingenprofiel.

2.6.
De overige stellingen en verweren zullen, voor zover van belang, hierna bij de beoordeling nog aan de orde komen.

De beoordeling

3.1.
Een verzoek om een voorlopig deskundigenbericht als bedoeld in artikel 202 Rv is toewijsbaar als het ertoe strekt een partij zekerheid te geven over feiten en omstandigheden die voor de beslissing van het geschil relevant zijn, zodat die partij beter kan beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen. De rechtbank kan een dergelijk verzoek slechts afwijzen indien het in strijd is met de goede procesorde, wegens gebrek aan belang of als het afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.

Pijnklachten

3.2.
Tussen partijen staat vast dat het ongeval voor [verzoekster] heeft geleid tot een trimalleolaire fractuur van haar linker enkel. Gelet op het rapport van orthopedisch chirurg [D] staat ook vast dat bij [verzoekster] sprake is van posttraumatische artrose in haar linker enkel en dat deze artrose de oorzaak is van de pijnklachten van [verzoekster] . Het bestaan van pijnklachten, de oorzaak daarvan en het causaal verband met het ongeval staan dan ook vast.

3.3.
Voor de schadeafwikkeling is het relevant te weten in hoeverre de pijnklachten [verzoekster] beperken in haar functioneren.

3.4.
[D] heeft, in antwoord op de vraag of hij in algemene zin kan aangeven welke beperkingen er op zijn vakgebied zijn op basis van de objectieve medische bevindingen, in zijn rapport vermeld dat de door hem vastgestelde posttraumatische artrose [verzoekster] beperkt in het wandelen van afstanden langer dan 1 á 2 kilometer, dat [verzoekster] beperkingen ervaart in het langdurig achtereen staan, dat deze beperkingen wisselen van dag tot dag, en dat de posttraumatische artrose de pijn verklaart in de linker enkel die dag en nacht aanwezig en belastingafhankelijk is. Daarnaast heeft hij de mate van haar invaliditeit beschreven aan de hand van percentages functionele invaliditeit van de onderste extremiteit, te weten 22% vanwege de doorgemaakte trimalleolaire fractuur met matige klachten, welk percentage uiteindelijk na een nieuwe operatie zal toenemen tot 43% (bij een enkelartrodese) of 37% (bij een enkelprothese).

3.5.
Uit het rapport van [D] blijkt dat de pijnklachten van [verzoekster] daarin zijn meegenomen, maar uitsluitend vanuit orthopedisch perspectief. Het rapport vermeldt alleen (summier) de beperkingen van [verzoekster] bij het wandelen en langdurig staan. Andere beperkingen zijn door [D] niet benoemd. Indien het juist is, zoals [verzoekster] stelt, dat de continu aanwezige pijn ook invloed heeft op haar psychosociaal en cognitief functioneren - en de rechtbank ziet vooralsnog geen aanleiding om hieraan te twijfelen - dan heeft zij er belang bij dat in aanvulling op de orthopedische expertise een medisch specialistisch onderzoek plaatsvindt naar de (overige) gevolgen van de artrotische pijn in de linker enkel op het dagelijks functioneren.

Revalidatiearts

3.6.
[verzoekster] heeft gemotiveerd aangegeven waarom zij meent dat dit aanvullend onderzoek het beste kan plaatsvinden door een revalidatiearts. Zij verwijst onder meer naar een publicatie in het European Journal of Pain (2016) van een aantal Nederlandse revalidatieartsen, naar brieven van haar medisch adviseur [E] en naar e‑mailwisselingen met de voorzitter van de Werkgroep Pijnrevalidatie Nederland van de VRA (Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen) en met de Sectie Pijn en Palliatieve Geneeskunde van de NVA (Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie).

3.7.
Vivat voert ter verweer aan dat een revalidatiearts een behandelarts is, wiens activiteiten zijn gericht op het beperken van de gevolgen van een elders gestelde diagnose en de uitgevoerde behandeling. Vivat voert aan dat een revalidatiearts bij de behandeling uitgaat van de (pijn)klachten zoals de patiënt die presenteert en dat een revalidatiearts geen instrumenten heeft om toetsbaar eigen onderzoek naar die klachten te doen. Met verwijzing naar een uitspraak van rechtbank Almelo uit 2008 (ECLI:NL:RBALM:2008:BG3884) stelt Vivat dat een revalidatiearts niet de geëigende deskundigheid heeft om medische oorzaken vast te stellen en causaliteitsvragen te beoordelen. Vivat meent dat door het benoemen van een revalidatiearts getracht wordt de bij de afwikkeling van een letselschade gewenste objectivering te omzeilen.

3.8.
De rechtbank stelt voorop dat de bedoeling van [verzoekster] niet is om een revalidatiearts onderzoek te laten doen naar de medische oorzaken van haar pijn en naar het causaal verband met het ongeval. Daarover bestaat op basis van de orthopedische expertise van [D] voldoende duidelijkheid. De door Vivat aangehaalde uitspraak van de rechtbank Almelo is in dit geval dan ook niet relevant.

3.9.
Wat [verzoekster] wenst is een onderzoek door een revalidatiearts naar de mate waarin de pijn zich voordoet en naar de gevolgen van die pijn op haar algeheel functioneren.

Een revalidatiearts die optreedt als behandelaar van een patiënt, zal in het algemeen uitgaan van de klachten zoals de patiënt die presenteert. Anders dan Vivat voorstaat, maakt dat revalidatieartsen niet per definitie ongeschikt om onafhankelijk en onpartijdig medische expertises uit te voeren. Mede gelet op wat [verzoekster] daarover aanvoert, neemt de rechtbank aan dat een revalidatiearts, wanneer deze niet optreedt als behandelaar maar als beoordelaar in een expertiseonderzoek, niet klakkeloos zal afgaan op wat de persoon die hij beoordeelt hem vertelt maar eigen onderzoek zal doen. Wel past daarbij de kanttekening dat pijnklachten naar hun aard subjectief zijn en dat (ook) een revalidatiearts geen instrument heeft om pijn te meten. Uit een brief van de medisch adviseur van [verzoekster] begrijpt de rechtbank dat revalidatieartsen ook geen specifieke testen hanteren die een indruk geven van een eventuele overdrijving of simulatie van klachten. Wel zal een revalidatiearts, vanuit de eigen specialistische professie, een onderbouwde medische beoordeling kunnen geven van de klachten zoals die worden gepresenteerd en van de invloed van die klachten op het algemeen functioneren, met daarbij ook aandacht voor eventuele discrepanties. Op die manier kan een deskundigenonderzoek door een revalidatiearts bijdragen aan het objectiveren en in kaart brengen van de klachten en beperkingen, en daarmee aan de totstandkoming van een schaderegeling.

3.10.
Het verzoek van [verzoekster] om een voorlopig deskundigenbericht door een revalidatiearts is daarom toewijsbaar, nu daartegen naar het oordeel van de rechtbank geen zwaarwichtig bezwaar bestaat.

De persoon van de deskundige

3.11.
Vivat heeft bezwaren geuit tegen benoeming van de door [verzoekster] voorgedragen in [land] wonende revalidatiearts [A] . Vanwege het contact dat reeds heeft plaatsgevonden met [verzoekster] betwijfelt Vivat of hij het onderzoek nog onafhankelijk en onpartijdig kan uitvoeren. Vivat heeft bovendien een geanonimiseerd expertiserapport van de hand van [A] ingezien en is van mening dat daarin enig toetsbaar eigen onderzoek ontbrak.

3.12.
Daargelaten of deze bezwaren terecht zijn, ziet de rechtbank hierin toch aanleiding om niet [A] maar de eveneens door [verzoekster] voorgedragen [B] , revalidatiearts werkzaam bij [F] te benaderen met het verzoek om als deskundige op te treden. Tegen de persoon van [B] is door Vivat geen bezwaar gemaakt. De daadwerkelijke benoeming van de deskundige zal in een latere afzonderlijke beschikking plaatsvinden.

De vraagstelling

3.13.
Aan de te benoemen deskundige zullen de in de beslissing vermelde vragen worden voorgelegd. De rechtbank gaat daarbij uit van de vraagstelling zoals die door [verzoekster] is voorgesteld, maar brengt daar wel enkele wijzigingen op aan.

3.14.
In de eerste plaats acht de rechtbank het van belang in een korte inleidende toevoeging te verwijzen naar de reeds beschikbare orthopedische expertiserapporten, die als uitgangspunt dienen voor de te benoemen deskundige voor wat betreft de gestelde diagnose van het (enkel)letsel dat de pijn veroorzaakt, de beperkingen in houding en beweging, en het causaal verband met het ongeval. In die toelichting zal ook worden vermeld dat het onderzoek door de deskundige is bedoeld om meer duidelijkheid te verkrijgen over de mate waarin de pijnklachten zich voordoen en over de vraag in hoeverre die pijnklachten invloed hebben op het psychosociale en cognitieve functioneren van [verzoekster] .

3.15.
De vraagstelling behoeft ook enige aanpassing gelet op het feit dat de diagnose van het enkelletsel, zoals dat is veroorzaakt door het ongeval, reeds is gesteld. Het onderzoek van de revalidatiearts dient gericht te zijn op de gevolgen van de pijn op het psychosociale en cognitieve functioneren van [verzoekster] en de revalidatiearts zal daarom niet worden gevraagd het beperkingenprofiel van de Nederlandse Orthopaedische Vereniging in te vullen, zoals [verzoekster] had voorgesteld.

Betaling van het voorschot

3.16.
De rechtbank ziet in het feit dat vaststaat dat Vivat aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval aanleiding om te bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundige door Vivat moet worden betaald.

Medewerking

3.17.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.

3.18.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.

Tegenverzoek Vivat

3.19.
Het (tegen)verzoek van Vivat om verzekeringsarts [C] te benoemen en hem te vragen de objectieve beperkingen van [verzoekster] vast te leggen in een beperkingenprofiel overeenkomstig het model van de Nederlandse Orthopaedische Vereniging, zal worden afgewezen. Het op dit moment benoemen van een verzekeringsarts ligt niet voor de hand, nu eerst een (aanvullend) expertise onderzoek door een revalidatiearts zal plaatsvinden naar de beperkingen.

4
De beslissing

De rechtbank

4.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige (revalidatiearts) voor de beantwoording van de volgende vragen:

Inleiding

Bij uw onderzoek dient u de expertiserapporten van orthopedisch chirurgen [G] en [D] , die u zult aantreffen in het dossier, tot uitgangspunt te nemen voor wat betreft de gestelde diagnose van het (enkel)letsel dat de pijn veroorzaakt, de beperkingen in houding en beweging, en het causaal verband met het ongeval. U wordt verzocht in aanvulling op deze rapporten en aan de hand van onderstaande vragen onderzoek te doen naar de mate waarin de pijnklachten zich bij [verzoekster] voordoen en naar de mogelijke invloed van die klachten op het psychosociale en cognitieve functioneren van [verzoekster] .

1.
Wat zijn uw bevindingen bij anamnese, lichamelijk onderzoek en eventueel hulponderzoek? Welke diagnose(n) stelt u op uw vakgebied? Welke behandelingen werden ingesteld en met welk resultaat?

2.
Waaruit bestaan de klachten/restverschijnselen die [verzoekster] aan het vastgestelde enkelletsel toeschrijft?

3.
Kunnen de door [verzoekster] gestelde klachten/restverschijnselen op basis van de anamnese en uw bevindingen aan het vastgestelde enkelletsel worden gerelateerd?

4.
Welke van de huidige klachten en/of verschijnselen bestonden naar uw mening voor het ongeval van 10 april 2010 of zouden ook op enig moment (zijn) ontstaan als [verzoekster] het ongeval - en dus het enkelletsel - niet was overkomen?

5.
Kun u daarbij een indicatie geven op welke termijn en in welke mate dit dan het geval zou zijn (geweest)?

6.
Wilt u de mate van functiestoornis (=impairment) op uw vakgebied als gevolg van het vastgestelde enkelletsel uitdrukken in een percentage van de gehele mens, ongeacht enig beroep en uitgaande van de toestand van [verzoekster] voor het ongeval? Wilt u hierbij uitgaan van de richtlijnen van de American Medical Association (AMA), 6e editie, aangevuld met de meest recente richtlijnen van uw beroepsgroep? Wilt u zo nauwkeurig mogelijk omschrijving hoe het totale percentage is opgebouwd?

7.
Welke beperkingen stelt [verzoekster] te ondervinden bij activiteiten in het dagelijkse leven, in de vrije tijdsbesteding en bij beroepsuitoefening (inclusief huishoudelijke arbeid)?

8.
Acht u op grond van uw onderzoeksresultaten de door [verzoekster] aangegeven beperkingen aannemelijk als gevolg het vastgestelde enkelletsel?

9.
Zijn er andere - niet door [verzoekster] aangegeven - beperkingen op uw vakgebied en als gevolg van het vastgestelde enkelletsel, waarmee bij de beoordeling rekening dient te worden gehouden?

10.
Wilt u de door u bevestigde beperkingen zo uitgebreid mogelijk omschrijven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?

11.
Is er thans sprake van een relatieve of definitieve eindtoestand met betrekking tot de klachten als gevolg van het vastgestelde enkelletsel? Verwacht u, rekening houdend met de vooruitzichten zoals die door de orthopedisch chirurgen zijn geschetst ten aanzien van het enkelletsel, nog een verbetering of verslechtering ten opzichte van het huidige toestandsbeeld en op welke termijn kan een eindtoestand wel worden verwacht? In hoeverre zal deze verandering het hierboven genoemde percentage functiestoornis dan wel de door aangegeven beperkingen nog beïnvloeden?

12.
Heeft u nog overige op- of aanmerkingen, die u voor de beoordeling van deze casus van belang acht?

4.2.
bepaalt dat de deskundige bij afzonderlijk vonnis zal worden benoemd.

het voorschot

4.3.
bepaalt het volgende met betrekking tot de vaststelling van het voorschot op de kosten van de deskundige:
- de deskundige dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing een begroting van de kosten op te geven aan de griffie van de rechtbank, gespecificeerd naar het verwachte aantal te besteden uren, het uurtarief en de eventuele overige kosten;
- de griffie zal de opgave van de deskundige vervolgens toezenden aan partijen;
- partijen kunnen desgewenst binnen twee weken na dagtekening van de brief van de griffie schriftelijk bij de rechtbank bezwaar maken tegen de begroting;
- indien niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige worden vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag; indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal de hoogte van het voorschot door de rechter worden vastgesteld,

4.4.
bepaalt dat Vivat het voorschot ter griffie dient te deponeren en wel binnen twee weken na het betalingsverzoek van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,

4.5.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,

het onderzoek

4.6.
bepaalt dat Vivat binnen twee weken na een verzoek van de deskundige een afschrift van haar volledige procesdossier aan de deskundige moet opsturen,

4.7.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,

4.8.
wijst de deskundige er op dat:
- de deskundige voor aanvang van het onderzoek kennis moet nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of op te vragen bij de griffie);
- de deskundige pas met het onderzoek kan beginnen ná het bericht van de griffier over de betaling van het voorschot. Een eerder begin van het onderzoek geschiedt voor eigen rekening en risico van de deskundige;
- de deskundige het onderzoek onmiddellijk moet staken en contact moet opnemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn. Laat de deskundige dit na, dan geschiedt dit voor eigen rekening en risico,

4.9.
bepaalt dat partijen:
- nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige moeten verstrekken indien deze daarom verzoekt. Partijen moeten de eventueel aan de deskundige te verschaffen gegevens ook in afschrift aan elkaar toesturen;
- de deskundige toegang moeten verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen;
- en de deskundige ook voor het overige gelegenheid moeten geven tot het verrichten van het onderzoek,

ECLI:NL:RBOBR:2020:6063