Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOBR 060824 deskundigenbericht verkeersongevallenanalist toegewezen

RBOBR 060824 deskundigenbericht verkeersongevallenanalist toegewezen

2De feiten

2.1.

[verzoeker] is op [datum] 2018 een verkeersongeval overkomen. [verzoeker] , toen 18 jaar oud, reed op zijn bromfiets op de [adres] in [plaats] en sloeg linksaf om de stoep aan de overzijde van de straat op te gaan. Hij is toen in botsing gekomen met een auto die vanuit de tegenovergestelde richting rechtdoor reed, en die werd bestuurd door een 19-jarige verzekerde van Achmea. [verzoeker] heeft als gevolg van deze botsing letsel opgelopen, waaronder ernstig hersenletsel. Na het ongeval heeft hij vier maanden in coma gelegen. Nog altijd kan hij geen zelfstandig leven leiden en naar verwachting zal hij altijd afhankelijk blijven van medische zorg.

2.2.

De plaats waar het ongeval is gebeurd is te zien op de hierna weergegeven foto, die is genomen vanuit de rijrichting van [verzoeker] . De maximumsnelheid ter plaatse is 30 kilometer per uur. De groene pijl geeft de voorgenomen rijrichting van [verzoeker] aan, de rode pijl geeft aan in welke richting de auto reed. [verzoeker] is met zijn bromfiets bijna frontaal in botsing gekomen met de linkervoorkant van de auto.


2.3.


Bij brief van 20 augustus 2019 heeft [verzoeker] de bestuurder van de auto aansprakelijk gesteld voor het ongeval. In reactie hierop heeft Achmea als (WAM-)verzekeraar van de bestuurder aangegeven geen aansprakelijkheid te erkennen.

2.4.

Omdat verschil van mening bleef bestaan tussen [verzoeker] en Achmea over de toedracht van het ongeval en over de vraag of de autobestuurder daarvoor aansprakelijk was, heeft Achmea een toedrachtonderzoek laten uitvoeren door [A] (hierna: [A] ), die op 10 februari 2020 rapport heeft uitgebracht.

2.5.

Door de advocaat van [verzoeker] zijn op 7 augustus 2023 vragen gesteld over en kanttekeningen geplaatst bij het rapport van [A] van 10 februari 2020. Achmea heeft deze aanvullende opmerkingen aan [A] voorgelegd, waarna [A] op 3 oktober 2023 een aanvullend rapport heeft uitgebracht.

2.6.

Op 31 oktober 2023 heeft [verzoeker] Achmea opnieuw gevraagd om aansprakelijkheid voor het ongeval te erkennen. Op 1 december 2023 heeft Achmea aansprakelijkheid opnieuw afgewezen.

3Het verzoek

3.1.

[verzoeker] vraagt de rechtbank om een onafhankelijk deskundige op het gebied van verkeersongevallenanalyse te benoemen om onderzoek te doen naar de toedracht van het ongeval van [datum] 2018.

3.2.

Ter onderbouwing van dat verzoek voert [verzoeker] het volgende aan.

3.2.1.

[verzoeker] , die zelf geen herinnering heeft aan het ongeval, erkent dat hij een verkeersfout heeft gemaakt door de autobestuurder, die rechtdoor reed op dezelfde weg, geen voorrang te verlenen, zoals voorgeschreven in artikel 18 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Volgens [verzoeker] is het ongeval echter niet uitsluitend het gevolg van zijn handelen, maar is dat mede veroorzaakt door verkeersfouten van de autobestuurder, te weten het overschrijden van de maximumsnelheid (artikel 20 RVV 1990) en het niet op tijd tot stilstand (kunnen) brengen van de auto (artikel 19 RVV 1990).

3.2.2.

In het eenzijdig opgestelde rapport van [A] is geconcludeerd:

  • -

    dat de auto een (bots)snelheid had van 33 tot 38 kilometer per uur;

  • -

    dat de bromfiets tussen 12 en 25 kilometer per uur reed, waarbij 20 kilometer per uur als de ‘best passende snelheid in de simulatie’ is aangemerkt;

  • -

    dat bij een reactietijd van 1 seconde het ongeval vermijdbaar was;

  • -

    dat de reactietijd 0,92 seconde was, uitgaande van (bots)snelheden van respectievelijk 35 en 20 kilometer per uur voor de auto en de bromfiets (eerste rapport);

  • -

    dat, als de bromfiets 12 kilometer per uur heeft gereden, de reactietijd voor de bestuurder van de auto 1,4 seconde is geweest (aanvullend rapport).

3.2.3.

Het onderzoek van [A] biedt dus enige steun voor het standpunt van [verzoeker] .

[verzoeker] kan zich niet vinden in de conclusie van [A] dat het meest waarschijnlijk is dat [verzoeker] 20 kilometer per uur heeft gereden. Hij vindt dat ongeloofwaardig, omdat hij afsloeg en aan de andere kant van de weg een stoepje (het trottoir) op moest rijden. [verzoeker] kan zich ook niet vinden in de conclusie van [A] dat de auto op het moment van de botsing waarschijnlijk 35 kilometer per uur reed. [verzoeker] wijst er in dit verband op dat de bestuurder zelf tegenover de politie heeft verklaard dat hij 35 tot 40 kilometer per uur heeft gereden, en dat een getuige heeft verklaard over een auto die ‘veel sneller’ reed dan 30 kilometer per uur, eerder 50 kilometer per uur. Ook de ernst van zijn letsel wijst er volgens [verzoeker] op dat de auto een hogere snelheid moet hebben gehad. Het onderzoek van [A] sluit niet uit dat de bestuurder van de auto de mogelijkheid heeft gehad om het ongeval te voorkomen. Het rapport laat immers de mogelijkheid open dat [verzoeker] geen 20 maar 12 kilometer per uur heeft gereden, in welk geval de autobestuurder theoretisch gezien voldoende tijd heeft gehad om het ongeval te voorkomen. En: hoewel er aanwijzingen zijn dat de bestuurder van de auto mogelijk was afgeleid, heeft [A] niet in het rapport meegenomen welke invloed dat kan hebben gehad op de reactietijd. Volgens [verzoeker] zijn er meerdere scenario’s denkbaar die door [A] niet zijn uitgewerkt.

3.2.4.

Eveneens het feit dat Achmea eenzijdig opdracht heeft gegeven voor het onderzoek door [A] , maakt dat [verzoeker] aan de uitkomsten van dat onderzoek twijfelt. Omdat het hier gaat om een grote schade en [verzoeker] op basis van het eenzijdig rapport van [A] geen goede inschatting kan maken van zijn kansen in een bodemprocedure, stelt hij belang te hebben bij een onderzoek door een onafhankelijk verkeersanalist. Anders zal hij genoodzaakt zijn om zelf ook een eenzijdig onderzoek te laten doen, wat kan leiden tot een zogenoemde ‘battle of experts’, waarna alsnog een onafhankelijk onderzoek nodig zal zijn.

3.3.

[verzoeker] heeft een voorstel gedaan ter zake van de persoon van de te benoemen deskundige en de te stellen vragen.

4Het verweer

4.1.

Achmea meent dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat het niet ter zake dienend is, [verzoeker] er geen belang bij heeft en omdat het strijdig is met de goede procesorde. Daartoe voert Achmea samengevat het volgende aan.

4.1.1.

Achmea heeft een uitgebreid en kostbaar onderzoek laten verrichten door [A] naar de toedracht van de aanrijding. [A] heeft na uitvoerig onderzoek geconcludeerd dat de auto ten tijde van de aanrijding ongeveer 35 kilometer per uur reed en de bromfiets ongeveer 20 kilometer per uur, en dat, uitgaande van een gemiddelde reactietijd van 1 seconde, de bestuurder van de auto geen mogelijkheid had de aanrijding te voorkomen.

4.1.2.

Volgens Achmea heeft het onderzoek van [A] het karakter van een onafhankelijk onderzoek, omdat een open vraagstelling is voorgelegd, het onderzoek heeft plaatsgevonden op basis van objectieve (door de politie vastgestelde) feiten en informatiebronnen. Verder zijn de brieven van de advocaat van [verzoeker] met daarin de vragen en opmerkingen naar aanleiding van het (eerste) rapport aan [A] voorgelegd, waarop [A] heeft gereageerd in een aanvullend rapport. Volgens Achmea heeft [verzoeker] geen reden om de conclusies van [A] te wantrouwen en zou een gezamenlijk aangevraagd onderzoek tot dezelfde uitkomsten hebben geleid.

4.1.3.

Achmea betwist dat er alternatieve scenario’s denkbaar zijn die door [A] niet zijn onderzocht. [A] heeft (in het aanvullend rapport) alsnog een bandbreedte bepaald voor de snelheid van de auto, te weten 33 tot 38 kilometer per uur, maar blijft erbij dat in de rede ligt dat de snelheid 35 kilometer per uur is geweest, omdat de bromfiets anders door de botsing tot een andere afstand zou zijn ‘teruggeslagen’. En hoewel niet kan worden uitgesloten dat [verzoeker] 12 kilometer per uur reed, blijft [A] erbij dat een snelheid van 20 kilometer met uur daarbij, op basis van de simulaties en gezien de locatie waar de bromfiets na de botsing terecht is gekomen, het beste past. Bovendien zou het volgens [A] , als [verzoeker] met de lagere snelheid van 12 kilometer per uur heeft gereden, meer voor de hand liggen dat hij recht zou zijn overgestoken, terwijl uit het schadebeeld juist blijkt dat sprake is geweest van een schuine oversteek en een bijna frontale botsing.

4.1.4.

Volgens Achmea staat hiermee voldoende vast wat de toedracht van het ongeval is geweest en is het verzoek van [verzoeker] om hetzelfde onderzoek nogmaals door een andere deskundige te laten uitvoeren niet ter zake dienend. [verzoeker] heeft daarbij ook geen belang, wat maakt dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde. De drie discussiepunten waarover [verzoeker] hier nogmaals zijn twijfel uitspreekt - de snelheid van de auto, de snelheid van de bromfiets en de voor de bestuurder van de auto beschikbare reactietijd - zijn door [A] al uitvoerig onderzocht en beschreven, mede naar aanleiding van de eerdere brief van de advocaat van [verzoeker] , waarin dezelfde onderwerpen ook al aan de orde zijn gesteld. De enkele omstandigheid dat de autobestuurder heeft verklaard 35 tot 40 kilometer per uur te hebben gereden, en dat twee getuigen (waaronder de bijrijder) hebben verklaard dat de auto sneller zou hebben gereden, is volgens Achmea onvoldoende om te twijfelen aan de conclusies van [A] . Volgens Achmea staat vast dat [verzoeker] plotseling naar links de weg is overgestoken en daarbij de auto van haar verzekerde over het hoofd heeft gezien. Van te hard rijden of onvoldoende anticiperen door de autobestuurder was volgens Achmea geen sprake.

4.2.

Achmea heeft zich (subsidiair) uitgesproken over de te benoemen deskundige en de te stellen vragen.

5De beoordeling

5.1.

Een verzoek om een voorlopig deskundigenbericht als bedoeld in artikel 202 Rv is toewijsbaar als het ertoe strekt een partij (meer) zekerheid te geven over feiten en omstandigheden die voor de beslissing van het geschil relevant zijn, zodat die partij beter kan beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen. Bij het beoordelen van een dergelijk verzoek komt de rechtbank geen discretionaire bevoegdheid toe. De rechtbank dient het onderzoek in beginsel te gelasten, op voorwaarde dat het ter zake dienend en voldoende concreet is, en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. De rechtbank kan een dergelijk verzoek slechts afwijzen indien het in strijd is met de goede procesorde, wegens gebrek aan belang of als het afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.

het verzoek om een onafhankelijk onderzoek

5.2.

De rechtbank stelt allereerst vast dat er flink wat gegevens beschikbaar zijn over de toedracht van het ongeval. Het op basis daarvan door [A] uitgevoerde onderzoek heeft veel nadere informatie opgeleverd. Door [verzoeker] is niet aangevoerd dat [A] niet deskundig zou zijn, verkeerde onderzoekstechnieken zou hebben gebruikt of feiten heeft miskend. Verder geldt dat het door [A] uitgevoerde onderzoek grotendeels bestaat uit het toepassen van ‘harde’ natuurkundige principes op de ter plaatse door de politie verzamelde ongevalsgegevens, wat maakt dat de ruimte voor interpretatie beperkt is. Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook allerminst zeker dat een nieuw onderzoek door een andere ongevalsanalist zal leiden tot nieuwe informatie of inzichten. De rechtbank ziet hierin echter onvoldoende grond om het verzoek van [verzoeker] af te wijzen.

5.3.

De rechtbank stelt daarbij voorop dat hier sprake is van een ongeval dat [verzoeker] op jonge leeftijd is overkomen en dat heeft geleid tot zeer ernstig en blijvend letsel. De aard en omvang van de schade is groot en daarmee ook het belang van [verzoeker] om de toedracht van het ongeval zoveel als mogelijk helder te krijgen en een goede inschatting te kunnen maken of het zinvol is om Achmea in een bodemprocedure voor (een deel van) de schade aansprakelijk te stellen.

5.4.

Het rapport van [A] is eenzijdig tot stand gekomen, in die zin dat het onderzoek is uitgevoerd uitsluitend in opdracht van Achmea. Achmea heeft [A] gevraagd om dit onderzoek te doen, met de bedoeling om aan de hand daarvan beter te kunnen beoordelen of haar verzekerde verkeersfouten heeft gemaakt waarvoor zij als verzekeraar aansprakelijk is. De vraagstelling aan [A] was daar ook op gericht. Het onderzoek is ook betaald door Achmea. [verzoeker] en zijn advocaat hebben geen invloed gehad op de oorspronkelijke onderzoeksvragen en aan hen is ook geen concept-rapport voorgelegd waarop zij nog inbreng hadden. Pas nadat het eerste (‘definitieve’) rapport gereed was, heeft [verzoeker] daarvan kennis kunnen nemen. Hoewel de vragen die de advocaat van [verzoeker] vervolgens heeft gesteld naar aanleiding van dat rapport, door [A] zijn beantwoord in een aanvullend rapport, staat vast dat hier geen sprake is geweest van een onafhankelijk onderzoek naar de toedracht van het ongeval.

5.5.

[A] heeft in zijn aanvullend rapport een bandbreedte bepaald voor de snelheid van de autobestuurder van 33 tot 38 kilometer per uur, en vervolgens geconcludeerd dat die snelheid ‘vermoedelijk zeer dicht bij de 35 kilometer per uur’ lag. Over de hoegrootheid van de kans dat die snelheid anders was, is door [A] niets gezegd. De bestuurder van de auto en zijn passagier [B] hebben binnen twee uur na het ongeval bij de politie een verklaring afgelegd over de snelheid waarmee zij reden. De bestuurder heeft daarbij verklaard dat hij ongeveer 35-40 kilometer per uur reed, de passagier noemt een snelheid van 30 à 40 kilometer per uur. Als de conclusie van [A] zou worden gevolgd, zou dat betekenen dat zowel de bestuurder van de auto als de passagier tegenover de politie een hogere maximale snelheid hebben genoemd dan de werkelijk door hen gereden snelheid, wat natuurlijk mogelijk is, maar niet zonder meer voor de hand ligt. Verder heeft buurtbewoner [C] (die na het ongeval 112 heeft gebeld) in een schriftelijke getuigenverklaring aangegeven dat de snelheid van de auto zeker geen 30 kilometer per uur was, maar veel sneller, namelijk dat die snelheid geschat ‘zeker 50 kilometer per uur’ was. Het ernstige letsel van [verzoeker] – hij heeft ter zitting verklaard dat ‘alles in zijn lijf’ was gebroken – zou er eveneens op kunnen wijzen dat de auto met een hogere snelheid dan 35 kilometer per uur heeft gereden. [verzoeker] heeft er daarom voldoende belang bij om ook een onafhankelijk deskundige te vragen om een oordeel over de snelheid van de auto.

5.6.

Dat belang heeft [verzoeker] ook voor wat betreft een oordeel over zijn eigen snelheid en de reactietijd van de bestuurder van de auto. [A] heeft in zijn (aanvullend) rapport een bandbreedte bepaald voor de snelheid van de bromfiets van 12 tot 25 kilometer per uur. Hij handhaafde daarbij zijn eerdere conclusie dat de ‘best passende snelheid’ 20 kilometer per uur was, waarbij dan een reactietijd hoort van 0,92 seconde. Tegelijk stelt hij in zijn aanvullend onderzoek dat de bromfiets ook langzamer, 12 kilometer per uur, kan hebben gereden, waarmee de reactietijd zou uitkomen op 1,4 seconde (zodat de bestuurder van de auto mogelijk voldoende tijd had om een aanrijding te voorkomen of de impact ervan te verminderen). [A] merkt daarbij dan wel op dat het de vraag is of de bromfiets bij die lagere snelheid ook in dezelfde schuine lijn zou hebben gereden, of dat hij dan meer recht zou zijn overgestoken (met een kortere reactietijd). Dat het is uitgesloten dat [verzoeker] langzamer dan 20 kilometer per uur heeft gereden, leest de rechtbank niet in het rapport en evenmin dat het is uitgesloten dat de reactietijd voor de bestuurder van de auto langer is geweest dan die ene seconde. Verder heeft de bestuurder van de auto tegenover de politie onder meer verklaard:

“(…) Ik was met de bijrijder in gesprek en keek even naar rechts en meteen weer naar voren. Ik had in de verte al een scooter zien rijden. Deze kwam mij tegemoet. Ineens zag ik dat de scooter schuin voor mijn auto reed. Ik zag dat deze plotseling, voor hem, linksaf sloeg (…)”.

Welke invloed (een kort moment van) afleiding van de automobilist kan hebben gehad op zijn mogelijkheden om nog adequaat te kunnen reageren op de plotseling afslaande [verzoeker] (die vanuit de auto gezien van links naar rechts de weg wilde oversteken), is door [A] niet in het onderzoek betrokken. Een onafhankelijk onderzoek kan mogelijk meer duidelijkheid bieden over de snelheid van [verzoeker] en over de tijd die de bestuurder van de auto feitelijk had om nog te reageren.

5.7.

De rechtbank overweegt tot slot dat een afwijzing van het verzoek van [verzoeker] er vermoedelijk toe zal leiden dat [verzoeker] een eigen deskundige zal raadplegen, waarna mogelijk alsnog een onderzoek door een onafhankelijk deskundige nodig zal zijn. De rechtbank acht het niet efficiënt het daarop te laten aankomen.

5.8.

De conclusie luidt dan ook dat het verzoek terzake dienend en voldoende concreet is, en dat van strijd met de goede procesorde of het ontbreken van belang geen sprake is. De rechtbank ziet ook geen ander zwaarwichtig bezwaar tegen het verzoek van [verzoeker] om een onafhankelijk onderzoek. De rechtbank moet het verzoek daarom toewijzen.

de persoon van de deskundige

5.9.

In de dagvaarding heeft [verzoeker] verzocht om het onderzoek te laten uitvoeren door een deskundige van Ongevallen Analyse Nederland (OAN) . Daartegen heeft Achmea bezwaar gemaakt, omdat een onderzoek door OAN te beperkt zou zijn om tot deugdelijke resultaten te kunnen komen. Daarop heeft [verzoeker] bij de mondelinge behandeling aangegeven niet vast te willen houden aan OAN , maar ook akkoord te kunnen gaan met onafhankelijk onderzoek door een ander bureau. Achmea heeft de rechtbank verzocht een deskundige van [D] te benoemen. Daartegen heeft [verzoeker] geen bezwaar gemaakt.

5.10.

De rechtbank zal daarom [D] benaderen voor een benoeming als deskundige in deze zaak.

de vraagstelling

5.11.

De rechtbank gaat in beginsel uit van de vragen zoals die zijn voorgesteld door [verzoeker] , maar brengt daar enkele wijzigingen in aan. Zo zal de rechtbank de deskundige in het algemeen vragen om bij de beantwoording van de vragen 5 t/m 11 telkens zo uitgebreid mogelijk toe te lichten hoe hij tot deze beantwoording is gekomen (en dus niet alleen bij de vragen 5 en 6). De rechtbank zal verder bij vragen 6 en 7 niet vragen naar de snelheid van de auto en de bromfiets ‘bij het ongeval’ maar meer specifiek naar de snelheden ‘op het moment van de botsing’. Verder is bij de vragen 8 tot en met 10 steeds expliciet vermeld dat het ‘linksaf slaan’ moet worden bezien vanuit het perspectief van [verzoeker] . Naar aanleiding van kritiek van Achmea op de vragen 9 en 10 zal de rechtbank de volgorde van deze vragen omkeren, en aan deze vragen, die beide gaan over het (kunnen) reageren door de bestuurder van de auto op het linksaf slaan door [verzoeker] , de woorden ‘voorafgaand aan de botsing’ toevoegen.

5.12.

De vraagstelling zal luiden zoals hierna weergegeven onder de beslissing.

het voorschot

5.13.

De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt in de wet dat het voorschot op de kosten van de deskundige door de verzoekende partij moet worden betaald. Omdat [verzoeker] met een toevoeging procedeert, zal echter aan hem geen voorschot worden opgelegd.

medewerking

5.14.

De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals hierna onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaraan de gevolgen verbinden die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.

5.15.

Als een partij op verzoek van de deskundige of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige toestuurt, moet zij daarvan direct een afschrift aan de wederpartij verstrekken.

5.16.

Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6De beslissing

De rechtbank

6.1.

beveelt een onderzoek door een verkeersongevallenanalist voor de beantwoording van de volgende vragen:

1. Bent u bekend met in het dossier voorkomende personen? Zo ja, acht u zich in staat om tot een objectieve beoordeling van deze zaak te komen? Kunt u dit toelichten?

2. Kunt u - kort en voor zover relevant voor deze zaak - informatie over uzelf opnemen, zoals uw professionele ervaring, uw voormalige en huidige werkgever(s) en uw voormalige en huidige nevenfunctie(s)?

3. Beschikt u over voldoende gegevens om in deze kwestie een gemotiveerd oordeel te kunnen vormen en de hierna volgende vragen te beantwoorden? Zo nee, wilt u dan aangeven welke gegevens u graag zou ontvangen alvorens te rapporteren?

Het staat u vrij om op ieder moment in het dossier betrokken personen, maar ook anderen, te horen, aanvullend onderzoek te verrichten en/of nadere gegevens op te vragen indien u dat wenselijk acht voor de beantwoording van de gestelde vragen (zie ook hierna r.o. 6.8.).

4. Wilt u in voorkomend geval in uw rapport beschrijven welke personen u heeft gehoord en wat met hen is besproken, welk aanvullend onderzoek u heeft verrichten/of een afschrift van de opgevraagde gegevens als bijlage voegen bij uw rapport?

Kunt u bij de beantwoording van de hierna volgende vragen 5 t/m 11 telkens zo uitgebreid mogelijk toelichten hoe u tot de beantwoording van de betreffende vraag bent gekomen?

5. Kunt u een beschrijving geven van het ongeval van [datum] 2018?

6. Kunt u zo nauwkeurig mogelijk aangeven wat op het moment van de botsing de snelheid van de auto (merk [naam] ) is geweest? Kunt u bij de beantwoording ook aangeven wat naar uw opvatting de minimale en de maximale snelheid van de auto is geweest?

7. Kunt u zo nauwkeurig mogelijk aangeven wat op het moment van de botsing de snelheid van de bromfiets is geweest? Kunt u bij de beantwoording ook aangeven wat naar uw opvatting de minimale en de maximale snelheid van de bromfiets is geweest?

8. Kunt u toelichten hoeveel tijd er was gelegen tussen het (vanuit de bromfiets gezien) linksaf slaan door de bromfiets en het moment van de botsing?


Kunt u bij de beantwoording van vraag 8 zo volledig mogelijk zijn, dat wil zeggen, dat u daarbij steeds aangeeft wat de tijdspanne is geweest bij alle snelheden die in theorie door de beide voertuigen kunnen zijn gereden? Met andere woorden: als u tot de conclusie komt dat de meest waarschijnlijke snelheid 40 kilometer per uur is, maar dat er minimaal 35 kilometer per uur en maximaal 45 kilometer per uur is gereden, dan wordt u verzocht om aan te geven wat de tijd tussen het afslaan en de botsing is geweest, in alle scenario’s dus bij 35 kilometer per uur, 36 kilometer per uur, 37 kilometer per uur, etc.

9. Heeft de bestuurder van de auto voorafgaand aan de botsing gereageerd op de verkeershandeling (het vanuit de bromfiets gezien linksaf slaan) van de bestuurder van de bromfiets?

10. Is er naar uw mening een (theoretische) mogelijkheid geweest voor de bestuurder van de auto om voorafgaand aan de botsing te reageren op de verkeershandeling (het vanuit de bromfiets gezien linksaf slaan) van de bestuurder van de bromfiets? Indien u deze vraag bevestigend beantwoordt, kunt u dan voorts aangeven of er een (theoretische) mogelijkheid is geweest voor de bestuurder van de auto om het ongeval te voorkomen?

11. Heeft de (laagstaande) zon naar uw opvatting een rol gespeeld bij het ontstaan van het ongeval?

12. Heeft u nog overige opmerkingen op uw vakgebied, die van belang kunnen zijn bij de beoordeling van deze zaak?

6.2.

bepaalt dat de deskundige bij afzonderlijke beschikking zal worden benoemd,

het voorschot

6.3.

bepaalt met het oog op de vaststelling van het voorschot op de kosten van de deskundige het volgende:

- de deskundige moet binnen twee weken na ontvangst van het verzoek van de rechtbank om als deskundige op te treden een begroting van de kosten opgeven aan de griffie van de rechtbank, gespecificeerd naar het verwachte aantal te besteden uren, het uurtarief en de eventuele overige kosten,

- de griffie zal de opgave van de deskundige vervolgens toezenden aan partijen,

- partijen kunnen desgewenst binnen twee weken na dagtekening van de brief/het bericht van de griffie schriftelijk bij de rechtbank bezwaar maken tegen de begroting,

- als niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige worden vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag,

- als wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal de hoogte van het voorschot door de rechtbank worden vastgesteld,

het onderzoek

6.4.

bepaalt dat [verzoeker] – na vaststelling van het voorschot – aan de deskundige moet toesturen:

  1. een afschrift van het procesdossier,

  2. een afschrift van de stukken die (nog) niet in het procesdossier zitten, maar de basis zijn geweest voor het oorspronkelijke en het aanvullende onderzoek van [A] (opgesomd in de paragrafen 1.1. van deze rapportages),

6.5.

bepaalt dat, indien en voor zover [verzoeker] niet beschikt over de in 6.4. sub b genoemde stukken, Achmea een afschrift van die stukken moet toesturen aan de deskundige en aan [verzoeker] ,

6.6.

bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,

6.7.

wijst de deskundige erop dat:

- de deskundige voor aanvang van het onderzoek kennis moet nemen van de Gedragscode voor gerechtelijk deskundigen in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken én van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (beide te raadplegen op www.rechtspraak.nl),

- de deskundige het onderzoek onmiddellijk staakt en contact opneemt met de griffier, als tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,

- de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht vermeldt of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,

6.8.

bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige moeten verstrekken als de deskundige daarom vraagt, de deskundige toegang moeten verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid moeten geven om het onderzoek te verrichten,

het schriftelijk rapport

6.9.

wijst de deskundige erop dat:

- uit het schriftelijk rapport moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,

- de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, waarna partijen de gelegenheid krijgen om binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,

6.10.

bepaalt dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben om op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren, ECLI:NL:RBOBR:2024:4225