RBZWB 181224 nader bewijs nodig t.z.v. delay bij nekhernia/myelopathie na gegronde tuchtklacht vanwege niet actief vervolgen
RBZWB 181224 nader bewijs nodig t.z.v. delay bij nekhernia/myelopathie na gegronde tuchtklacht vanwege niet actief vervolgen
- kosten begroot, niet toegewezen, cf verzoek, maar excl. studie verweerschrift en (voorbereiding) zitting 25 uur x € 275,00 = € 6875,00 incl BTW
2. Het geschil
2.1 [Verzoekster] verzoekt de rechtbank, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat gedaagde sub 1, het Amphia ziekenhuis, haar wettelijke zorgverplichting ex artikel 7: 453 BW jegens [Verzoekster] niet heeft nageleefd en daarom naast gedaagde sub 2, haar aansprakelijkheidsverzekeraar MediRisk, hoofdelijk aansprakelijk is ex art 6: 74 voor de letselschade die [Verzoekster] heeft geleden en zal lijden als gevolg van het gestelde verzuim:
II. te bepalen dat de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf twee weken na factuurdatum, door MediRisk vergoed dienen te worden op grond van artikel 6:96 BW jo 1019aa Rv en dat in dit verband het honorarium van mr. De Jager begroot dient te worden op een bedrag van € 6.875,- (25 uur x € 275.00).
2.2. Het Amphia ziekenhuis en MediRisk voeren verweer en concluderen tot het niet ontvankelijk verklaren van [Verzoekster] in haar verzoek en subsidiair tot afwijzing van het verzochte, met veroordeling van [Verzoekster] in de proceskosten.
3. De beoordeling
3.1. In rechte staan de volgende feiten vast.
a. Op 29 februari 2012 bezocht [Verzoekster] neuroloog [neuroloog] (hierna: ([Neuroloog]) in het Amphia Ziekenhuis. [Verzoekster] was door de reumatoloog verwezen in verband met verminderde kracht in de bovenbenen en een afwijkend looppatroon. [Neuroloog] onderzocht verzoekster en stelde een "iets afgenomen koorddansersgang" vast. [Neuroloog] maakte een MRI scan van de hersenen en plande een controleafspraak in om de uitslag van de MRI-scan te bespreken.
b. Op 26 maart 2012 kwam [Verzoekster] naar de controleafspraak bij [Neuroloog]. De MRI-scan van de hersenen had geen afwijkingen getoond. [Neuroloog] verrichtte een EMG-onderzoek en maakte vervolgens ook een MRI-scan van de nekwervelkolom. Een nieuwe controleafspraak werd gemaakt en de revalidatiearts werd in consult gevraagd.
c. Op 24 april 2012 kwam [Verzoekster] naar de controleafspraak bij [Neuroloog]. Het EMG onderzoek was zonder afwijkingen. De MRI-scan van de nekwervelkolom toonde aan dat er sprake was van een aangeboren vernauwd nekwervelkanaal en mogelijk een HNP (Hernia Nuclei Pulposi) van de nek.
d. Op 16 augustus 2012 kwam [Verzoekster] wederom bij [Neuroloog]. [Verzoekster] had toen weinig klachten en vertelde dat sinds zij was begonnen met het nemen van vitamine B12 tabletten het beter met haar ging. [Neuroloog] sloot de behandeling af en verwees [Verzoekster] voor verdere controles naar haar huisarts.
e. Op 15 april 2013 verwees de huisarts [Verzoekster] naar [Neuroloog] omdat zij weer klachten had.
f. Op 6 mei 2013 heeft [Neuroloog] [Verzoekster] onderzocht en werd er een MRI scan van de nekwervelkolom gemaakt. De MRI-scan toonde een focale myelopathie (een lokale indeuking c.q. kneuzing van het ruggenmerg). Neurologisch onderzoek toonde echter geen "piramidale stoornis (klachten die het gevolg zijn van een indeuking c.q. kneuzing van het ruggenmerg). [Neuroloog] verwees [Verzoekster] voor een second opinion naar een neuroloog in het Erasmus UMC. In de brief aan de neuroloog van het Erasmus UMC noteerde [Neuroloog] dat [Verzoekster] was ingepland om na de second opinion weer bij haar in het Amphia Ziekenhuis terug te komen: "Volgende afspraak: In principe nadat het second opinion in Rotterdam heeft plaatsgevonden." Gelijktijdig met de verwijzing voor de second opinion in het Erasmus UMC verwees [Neuroloog] [Verzoekster] ook naar de revalidatiearts van Revant
g. Op 27 juni 2013 is verzoekster onderzocht door neuroloog dr. [neuroloog 1] van het Erasmus UMC. Willems stelde vast dat er inderdaad sprake was van een "nauw cervicaal kanaal", zonder dat sprake was van een hernia. Volgens Willems pasten de klachten van [Verzoekster] ook niet bij een nekhernia. Willems concludeerde dat er geen indicatie was om te opereren en gaf verzoekster leefstijladviezen. Willems sloot de second opinion af en verzond twee brieven, één aan [Neuroloog] en één aan de huisarts van [Verzoekster], waarin hij adviseerde om de neurologische klachten te blijven vervolgen.
h. Na het consult van mei 2013 tot 2016 heeft er geen contact meer plaatsgevonden tussen [Neuroloog] en [Verzoekster].
i. Op 19 januari 2016 kwam [Verzoekster] terug naar het spreekuur van [Neuroloog]. Zij was verwezen door de revalidatiearts van Revant. De klachten waren toegenomen en er was sprake van een piramidale stoornis. [Neuroloog] maakte een MRI-scan van de nekwervelkolom en plande een controleafspraak in.
j Op 22 februari 2016 kwam [Verzoekster] terug bij [Neuroloog]. De MRI-scan toonde dat de cervicale stenose was toegenomen en dat sprake was van een nekhernia. [Neuroloog] verwees [Verzoekster] naar de neurochirurg voor advies en behandeling.
k. Op 21 maart 2016 heeft de neurochirurg verzoekster geopereerd aan de nekhernia.
l Bij brief van 22 mei 2017 heeft [Verzoekster] het Amphia Ziekenhuis aansprakelijk gesteld. [Verzoekster] stelt in de brief dat in het Amphia Ziekenhuis: "in of omstreeks 2013 een diagnose is gemist, waardoor een delay van circa vier jaar is ontstaan ten aanzien van het stellen van de juiste diagnose en het instellen van de juiste behandeling."
m. Het Amphia Ziekenhuis heeft de aansprakelijkstelling doorgeleid naar haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar MediRisk.
n. Op 2 februari 2018 heeft MediRisk aansprakelijkheid afgewezen.
o. [Verzoekster], het Amphia ziekenhuis en MediRisk hebben op gezamenlijk verzoek neuroloog prof. dr. L.J. Kappelle verbonden aan het UMC Utrecht verzocht een buitengerechtelijk deskundigenonderzoek uit te voeren.
p. Aan prof. Kappelle is onder andere de vraag gesteld of [Neuroloog] onzorgvuldig had gehandeld door [Verzoekster] na de second opinion niet te onderzoeken. Deze vraag is opgenomen als vraag la: "Met het oog op de vraag of betrokkene wel of niet neurologisch na de second opinion in mei/juni 2013 is vervolgd: heeft de betrokken specialist naar uw oordeel bij haar behandeling van patiënte na afloop van de second opinion in het EMC onzorgvuldig gehandeld in die zin dat zij niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot onder dezelfde omstandigheden verwacht had mogen worden? Wilt u bij uw antwoord betrekken de geplande, gemaakte en geannuleerde afspraken?"
q. Op 27 mei 2021 heeft prof. Kappelle zijn definitieve rapportage uitgebracht. Op pagina's 9 en 10 van het rapport concludeerde prof. Kappelle dat [Neuroloog] niet onzorgvuldig had gehandeld. Prof. Kappelle noteerde hierover in zijn rapport bij het antwoord op vraag la: "Hoewel de informatie met betrekking tot de communicatie tussen betrokkene, neuroloog [Neuroloog] en het Amphia Ziekenhuis in Breda deels onduidelijk is, heb ik onvoldoende aanwijzingen kunnen vinden dat neuroloog [Neuroloog] aantoonbaar onzorgvuldig heeft gehandeld en niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot onder dezelfde omstandigheden veracht had mogen worden."
r. Alvorens zijn definitieve rapport uit te brengen heeft prof. Kappelle partijen eerst in de gelegenheid gesteld te reageren op het conceptrapport. De advocaat van [Verzoekster] heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Prof. Kappelle heeft op de aanvullende vragen van de advocaat van [Verzoekster] gereageerd en deze antwoorden aangehecht aan het definitieve rapport. s. De aanvullende vragen van de advocaat van [Verzoekster] en de antwoorden van prof. Kapellen luiden als volgt:
"Vraag 1. Stel dat betrokkene mevrouw [Verzoekster] wel onder regelmatige controle zou zijn gebleven, wat zou dan - gezien het beloop van haar klachtenbeeld - het meest waarschijnlijke moment zijn geweest dat medisch ingrijpen geïndiceerd zou zijn geweest?
Antwoord
Ik kan deze vraag niet met zekerheid beantwoorden, maar acht het mogelijk dat betrokkene in 2014, toen zij ook last kreeg van incontinentieklachten, door de neuroloog zou zijn verwezen naar de neurochirurg voor een decompressieve cervicale laminectomie."
Vraag 2. Bent u van mening - voor zover u als specialist kunt beoordelen - dat gezien de voorgeschiedenis van betrokkene de huisarts in 2014 wegens de incontinentieklachten betrokkene (met spoed) naar een neuroloog had moeten verwijzen, althans dat daarvoor een indicatie aanwezig was?
Antwoord
Ik kan deze vraag niet met zekerheid beantwoorden, maar incontinentia urinae kon een symptoom zijn van een cervicale myelopathie. Er zijn dan echter ook andere tekenen van een functiestoornis van het centrale motorische neuron. Of deze tekenen er op het moment van het debuut van de incontinentie waren, is onduidelijk. Naar ik heb begrepen werd betrokkene verwezen naar een gynaecoloog en werd zij met redelijk succes behandeld door een fysiotherapeut. Ik kan mij voorstellen dat de huisarts betrokkene in eerste instantie heeft verwezen naar de gynaecoloog en haar daarna niet verder heeft verwezen omdat de behandeling van de fysiotherapeut (redelijk) succes had.
Vraag 3. Kunt u een inschatting maken van de kansen op volledig herstel en de risico's van een dergelijke ingreep in het algemeen en gezien de problematiek van betrokkene voor haar in het bijzonder? Of met andere woorden: Had betrokkene bij een adequaat en regelmatig controlebeleid een gerede kans op gehad op een betere gezondheidstoestand dan thans het geval is?
Antwoord
Ik kan deze vraag niet met zekerheid beantwoorden, omdat het beloop van de klinische verschijnselen in de periode 2013-2016 niet duidelijk is. In het algemeen kan worden gesteld dat de progressie van uitvalsverschijnselen, die het gevolg zijn van een spondylotische cervicale myelopathie, gunstig reageert op een decompressieve laminectomie. Het is dus niet uitgesloten dat betrokkene bij een eerdere operatie door de neurochirurg een betere gezondheidstoestand zou hebben gehad dan thans het geval is."
t. Op 7 februari 2022 heeft [Verzoekster] een tuchtklacht ingediend tegen [Neuroloog] bij het Regionaal Tuchtcollege (hierna: RTG). [Verzoekster] klaagde dat [Neuroloog] de diagnose van de nekhernia had gemist dan wel te laat gesteld en dat [Neuroloog] haar na de second opinion actief had moeten oproepen voor controleonderzoeken.
u. Op 9 januari 2023 oordeelde het RTG - samengevat - dat de diagnose niet was gemist oft e laat was gesteld. Het tuchtcollege oordeelde wel dat van [Neuroloog] na de second opinion een actievere houding mocht worden verwacht om [Verzoekster] op te roepen voor een controle. Dienaangaande heeft het RTC het volgende overwogen:
"Controle na de second opinie in het UMC (klachtonderdeel 2)
3.6 De neuroloog heeft in haar brief van 6 mei 2013 vermeld dat in principe na de second opinion weer een consult bij haar zou worden afgesproken. Het UMC heeft de neuroloog in de brief van 25 juli 2013 geadviseerd klaagster "toch neurologisch te vervolgen." Desondanks is er geen consult meer bij de neuroloog geweest, totdat klaagster in 2016 terugkwam op verwijzing van haar revalidatiearts en er wel een duidelijke operatie indicatie was.
3.7 Klaagster heeft in dit kader aangevoerd dat haar nooit is gezegd dat zij bij de neuroloog terug moest komen. De bevindingen van het UMC zij volgens klaagster niet met haar besproken. Klaagster ging ervan uit dat zij via een andere dan de neurologische weg moest zoeken naar een oplossing voor haar klachten. Zo is zij in 2016 (weer) bij een revalidatiearts terecht gekomen en deze heeft haar vrijwel direct terug gestuurd naar de neuroloog.
3.8 De neuroloog heeft aangevoerd dat zij ervan uitging dat klaagster zich na de second opinion bij haar zou melden, omdat dit zo met klaagster was afgesproken. Verder heeft de neuroloog erop gewezen dat het destijds in 2013 veel minder dan nu gebruikelijk was dat de specialist zelf proactief de patiënten vervolgde. Zij heeft het college verzocht daarmee rekening te houden.
3.9 Op zich is het college het met de neuroloog eens dat tegenwoordig meer dan zo'n 10 jaar geleden van een specialist wordt verlangd dat deze strak de vinger aan de pols houdt. Daarbij dient de patiënt zo nodig voor het spreekuur opgeroepen te worden als de patiënt niet op eigen initiatief een afspraak maakt. Dit neemt niet weg dat het voor de patiënt - ook 10 jaar geleden - wel duidelijk moest zijn dat van he/haar verlangd werd om zelf terug te komen en een afspraak te maken. Het college kan niet uit het dossier opmaken dat de neuroloog met klaagster heeft afgesproken dat klaagster zich op eigen initiatief weer bij de neuroloog zou melden na de second opinion. Daarbij komt dat het advies van de neuroloog, van het UMC om klaagster neurologisch te vervolgen concreet aan de neuroloog is gericht zonder kopie aan klaagster. Uit de brief van het UMC blijkt bovendien niet dat klaagster aldaar is geadviseerd zich weer bij de neuroloog te melden, zodat de neuroloog er niet vanuit mocht gaan dat klaagster dat advies wel was gegeven. Het college is van oordeel dat het onder deze omstandigheden op de weg van de neuroloog had gelegen om zelf initiatieft e nemen toen klaagster niet (binnen relatief korte tijd) na de second opinion contact opnam. De neuroloog had op zijn minst klaagster moeten uitnodigen om een nieuwe afspraak bij haar te maken. Door dit niet te doen heeft de neuroloog niet de zorg verleend die van haar mocht worden verwacht. Klachtonderdeel 2 is daarom gegrond."
v. Het RTG heeft [Neuroloog] voor het klachtonderdeel met betrekking tot het actief oproepen een waarschuwing als maatregel opgelegd. [Neuroloog] is niet in beroep gekomen tegen de beslissing van het RTG.
3.2. [Verzoekster] meent dat de zorgverlening door het Amphia-ziekenhuis niet voldeed aan de eisen die aan een behoorlijke medische zorgverlening kan worden gesteld. Het ziektebeeld waarmee zij kampte, namelijk een wervelkanaalstenose - dat veelal een progressief verloop kent - moest om die reden nauwlettend gevolgd worden ("monitoring") ter vermijding van ruggemergschade (myelumlaesie) en daardoor bewegingsstoonissen, zelfs uitmondend in invaliditeit en bijvoorbeeld incontinentie, aldus [Verzoekster]. Volgens [Verzoekster] heeft [Neuroloog] dat niet gedaan. In dat opzicht is [Neuroloog] en daarmee het Amphia ziekenhuis in verzuim geraakt ex art 6:74 BW en heeft dit verzuim als een conditio sine qua non geleid tot onherstelbare letselschade. Ook is hierdoor sprake van schending van artikel 7:453 BW (goed hulpverlenerschap) en artikel 7:462 BW (centrale aansprakelijkheid ziekenhuis), zo meent [Verzoekster]. Zij geeft aan dat zij pas in 2016 is geopereerd en dat toen de myelumlaesie al was ontstaan. In de visie van [Verzoekster] zou eerder ingrijpen de partiële dwarslaesie mogelijk hebben kunnen voorkomen. De hoegrootheid van de kans op het voorkomen van onherstelbare schade bij tijdig ingrijpen zal volgens [Verzoekster] - na dit deelgeschil - eerst door een onafhankelijk neurochirurg zo goed mogelijk moeten worden bepaald. Op grond van de bevindingen van de neurochirurg zal haars inziens vervolgens het percentage van aansprakelijkheid moeten worden vastgesteld en ten slotte meent zij dat daarna mogelijk een nieuw deskundigenonderzoek zal moeten plaatsvinden ter vaststelling van de beperkingen voor het verrichten van arbeid en het algemeen dagelijks leven.
3.3. Het Amphia ziekenhuis en MediRisk zijn van mening dat het verzoek zich niet leent voor behandeling in deelgeschil. De relevante feiten staan volgens hen niet vast en een deelgeschilprocedure leent zich niet voor het vaststellen van feiten omdat de aard van de deelgeschilprocedure zich verzet tegen instructies zoals bewijslevering. Volgens het Amphia ziekenhuis en MediRisk ziet dit geschil op de beoordeling of het Amphia Ziekenhuis in de periode 2013 tot 2016 tekort is geschoten in de behandeling van [Verzoekster]. Van deze periode heeft het Amphia Ziekenhuis geen medische stukken. Voor deze beoordeling zijn (met name) de verslagen nodig van de andere medisch specialisten en de huisarts, omdat zonder deze verslagen de feiten niet vast staan en de discussie niet voldragen is en er te veel onduidelijkheden en onzekerheden zijn om aansprakelijkheid, schade en causaal verband in dit deelgeschil vast te kunnen stellen, aldus het Amphia ziekenhuis en MediRisk.
Indien toch aan een inhoudelijke beoordeling zou worden toegekomen, kunnen de verzoeken in de visie van het Amphia ziekenhuis en MediRisk niet worden toegewezen. Volgens hen is [Neuroloog] naar civielrechtelijke maatstaf niet tekortgeschoten in de behandeling van [Verzoekster] en blijkt dat ook niet uit het deskundigenrapport van prof. Kappelle. [Neuroloog] heeft [Verzoekster] zorgvuldig onderzocht en heeft vastgesteld dat er geen indicatie was om de cervicale stenose te opereren, zo voeren het Amphia ziekenhuis en MediRisk aan. Zij menen dat de neuroloog van het Erasmus UMC dit heeft bevestigd in de second opinion en ook het RTG in haar uitspraak.
In de visie van het Amphia ziekenhuis en MediRisk kan er voorts geen causaal verband tussen de vermeende tekortkoming en de schade worden aangenomen, gelet op de thans beschikbare informatie. Zij voeren aan dat het onwaarschijnlijk is dat als [Verzoekster] wel voor een (eerdere) controle was gekomen er op dat moment besloten zou zijn om de cervicale stenose te opereren. Bovendien kan niet worden aangenomen dat bij eerder operatief ingrijpen de huidige klachten van [Verzoekster] niet zouden bestaan, aldus het Amphia ziekenhuis en MediRisk. Huns inziens volgt dit ook niet uit het rapport van prof. Kappelle. Volgens het Amphia ziekenhuis en MediRisk is verder onvoldoende aangetoond dat er schade is geleden ten gevolge van het vermeende delay, en zo ja, welke (mate van) schade. Het Amphia ziekenhuis en MediRisk stellen zich op het standpunt dat uit de medische stukken niet blijkt dat er sprake is van een partiéle dwarslaesie.
Ten slotte menen het Amphia ziekenhuis en MediRisk dat de gevorderde kosten ter zake dit deelgeschil niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de aansprakelijkheid, de schade en het causaal verband niet vaststaan, zodat deze kosten hooguit begroot kunnen worden.
3.4. De rechtbank heeft als eerste te beoordelen of de zaak zich leent voor behandeling in deelgeschil. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en licht dit als volgt toe. [Verzoekster] meent dat door het Amphia ziekenhuis omstreeks 2013 een diagnose is gemist, waardoor een delay van circa twee jaar is ontstaan ten aanzien van het stellen van de juiste diagnose en het instellen van de juiste behandeling. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst [Verzoekster] onder meer naar de uitspraak van het RTC.
De rechtbank stelt vast dat het RTC in haar uitspraak 9 januari 2023 heeft geoordeeld dat [Neuroloog] de diagnose van nekhernia niet heeft gemist of te laat heeft gesteld. Het tuchtcollege oordeelde wel dat van [Neuroloog] na de second opinion een actievere houding mocht worden verwacht door [Verzoekster] op te roepen voor controle. Het RTG heeft [Neuroloog] voor het klachtonderdeel met betrekking tot het monitoren van [Verzoekster] na de second opinion een waarschuwing als maatregel opgelegd.
3.4.1. De vraag in de onderhavige deelgeschilprocedure is of het oordeel van de tuchtrechter ter zake het actiever oproepen van [Verzoekster] voor controle na de second opinion, leidt tot civielrechtelijke aansprakelijkheid wegens een normschending. De rechtbank stelt voorop dat een tuchtrechtelijke maatregel niet zonder meer leidt tot civielrechtelijke aansprakelijkheid op grond van wanprestatie of onrechtmatige daad. Het medisch tuchtrecht strekt tot het beschermen van het openbare belang van een goede beroepsuitoefening en het vertrouwen in de medische stand in zijn algemeenheid. Een civiele procedure (zoals dit deelgeschil) daarentegen heeft als enige doel om schade te vergoeden, mits er daadwerkelijk schade is geleden door de normschending en die schade voor vergoeding in aanmerking komt. Het enkele feit dat er door het RTC een waarschuwing aan [Neuroloog] is opgelegd (als zakelijke terechtwijzing) wegens het niet actief genoeg volgen van [Verzoekster], is dus ontoereikend om te concluderen dat er sprake is van civielrechtelijke aansprakelijkheid (in de zin van laakbaar handelen dat tot schade heeft geleid) (1)
3.4.2. Voor civielrechtelijke aansprakelijkheid is noodzakelijk dat de normschending in conditio sine qua non verband staat met de schade en of de schade als een gevolg van die gebeurtenis aan de schuldenaar kan worden toegerekend. [Verzoekster] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het ontoereikend monitoren van [Verzoekster] heeft geleid tot schade en dat die schade in causaal verband staat met de normschending. Zij stelt in dat verband dat als zij beter was gemonitord door [Neuroloog] dat de diagnose van de nekhernia dan wellicht eerder had kunnen worden gesteld en geopereerd en dat dit misschien tot een beter behandelresultaat had kunnen leiden. [Verzoekster] ziet zich daarin gesteund door de antwoorden die prof. Kappelle heeft gegeven op de aanvullende vragen die door haar advocaat zijn gesteld (zie r.o. 3.1. sub s.). De hoegrootheid van de kans op het voorkomen van onherstelbare schade bij tijdig ingrijpen zal volgens [Verzoekster] eerst door een onafhankelijk neurochirurg zo goed mogelijk moeten worden bepaald.
3.4.3. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de thans beschikbare medische stukken onvoldoende beoordeeld kan worden in hoeverre het beter monitoren van [Verzoekster] zou hebben geleid tot eerder medisch ingrijpen en of dit eerder ingrijpen zou hebben geleid tot een kans op een beter behandelresultaat dan thans het geval is. De antwoorden van prof. Kappelle op de aanvullende vragen van de advocaat van [Verzoekster] zijn daartoe ontoereikend, nu prof. Kappelle aangeeft die niet met zekerheid te kunnen beantwoorden en zich daarover slechts in algemene bewoordingen uitlaat (in hypothetische zin), zonder dat kan worden gepreciseerd wat dit in het concrete geval van [Verzoekster] betekent.
Ter zitting heeft de advocaat van [Verzoekster] betoogd dat de schade bestaat uit de gevolgen van de invaliditeit (partiële dwarslaesie) door myelumschade vanwege de voortschrijdende nekstenose. De rechtbank stelt vast dat er geen medische stukken zijn waaruit blijkt wat thans de medische situatie van [Verzoekster] is en of er sprake is van de gestelde invaliditeit (partiële dwarslaesie) door myelumschade vanwege de voortschrijdende nekstenose. Bij gebreke van die medische informatie kan de rechtbank niet beoordelen of voldoende aannemelijk is dat er überhaupt sprake is van enige schade. Zo er sprake is van de door [Verzoekster] gestelde schade, dan kan - bij gebreke van een neurologisch deskundigenonderzoek - niet worden vast gesteld of die schade (mede) het gevolg is van het niet toereikend monitoren van [Verzoekster]. Zonder neurologisch deskundigenonderzoek is daar niets over te zeggen. In dit deelgeschil is daarmee onvoldoende aannemelijk geworden dat het beter monitoren van [Verzoekster] had geleid tot eerder operatief ingrijpen en dat dit tot een beter behandelingsresultaat had geleid dan thans het geval is. Zowel het causaal verband als (het bestaan van) de schade zijn in dit deelgeschil onvoldoende aannemelijk gemaakt. Daardoor is in dit deelgeschil onvoldoende aannemelijk geworden dat er sprake is van civielrechtelijke aansprakelijkheid.
3.4.4. Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het debat over de causaliteit en de schade nog (volledig) gevoerd moet worden. Ook de raadsman van [Verzoekster] meent dat er, naast dit deelgeschil, nog verdere stappen noodzakelijk zijn, te weten:
- een verzoekschriftprocedure ter benoeming van een onafhankelijk neurochirurg ter beoordeling van de hoegrootheid van de kans op een beter behandelresultaat bij eerder ingrijpen;
- een nieuw deelgeschil ter vaststelling van het percentage van aansprakelijkheid op grond van de bevindingen van de neurochirurg;
- gevolgd door mogelijk een nieuw deskundigenonderzoek ter vaststelling van de beperkingen voor het verrichten van arbeid en het algemeen dagelijks leven.
Op al deze onderdelen wordt door het Amphia ziekenhuis en MediRisk verweer gevoerd, zodat het debat op al deze punten nog open ligt. Het karakter van een deelgeschilprocedure leent zich niet voor het voeren van een (deelgeschil)procedure voor ieder punt afzonderlijk. De aard van een deelgeschilprocedure verzet zich voorts tegen bewijsvoering ten einde de feiten vast te kunnen stellen ter zake voornoemde punten. Veder geldt dat een deelgeschilprocedure tot doel heeft dat de te geven beslissing in deelgeschil kan bijdragen aan het vlot trekken van de onderhandelingen en het tot stand komen van een minnelijke regeling. Een beslissing in het onderhavige deelgeschil kan niet bijdragen aan dit doel, omdat partijen verdeeld zijn over de diverse nadien te beslechten geschilpunten.
3.5. De conclusie luidt dan ook dat het geschil in zijn huidige stadium zich niet leent voor behandeling in deelgeschil nu er thans onvoldoende duidelijkheid bestaat over de vraag of er überhaupt sprake is van schade en een causaal verband, het debat daarover nog gevoerd moet worden, in deelgeschil geen plaats is voor bewijsvoering en een beslissing in dit deelgeschil niet kan bijdragen tot het treffen van een minnelijke regeling. Gezien het vorenstaande dient [Verzoekster] dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek.
3.6. Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt dat de rechtbank de kosten van rechtsbijstand in een deelgeschilprocedure ook dient te begroten als het verzoek wordt afgewezen. Dat is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Daarvan is in deze zaak geen sprake. De kosten in een deelgeschil dienen te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets.
De advocaat van [Verzoekster] begroot zijn kosten in het verzoekschrift op een bedrag van ¬ 6.875,- (zijnde 25 uur tegen een uurtarief van € 275,-). Het Amphia ziekenhuis en MediRisk menen dat de gevorderde kosten bovengemiddeld zijn en matiging behoeven. De rechtbank stelt vast dat een specificatie van het aantal besteedde uren ontbreekt. De advocaat van [Verzoekster] stelt dat ook nog rekening moet worden gehouden met de uren die gemoeid zijn met de bestudering van het verweerschrift en de (voorbereiding van) de zitting, maar ook van die uren wordt geen opgave of inschatting gemaakt. Daar staat tegenover dat het Amphia ziekenhuis en MediRisk weliswaar stellen dat het aantal uren/ het tarief gematigd moeten worden, maar dat zij nalaten concreet aan te geven welk aantal uren/welk tarief huns inziens redelijk zou zijn geweest.
In het licht van voornoemde feiten en omstandigheden begroot de rechtbank het aantal gespendeerde uren in redelijkheid op 25 uur inclusief bestudering van het verweerschrift en de (voorbereiding van) de zitting, tegen een uurtarief van € 275,- dat de rechtbank gangbaar acht voor een gespecialiseerde letselschadeadvocaat, derhalve resulterend in een totaalbedrag van € 6.875,- inclusief BTW. Laatstgenoemd bedrag dient te worden vermeerderd met het griffierecht van € 320,-. De proceskosten aan de zijde van [Verzoekster] worden dus begroot op een bedrag van in totaal € 7.195,-. Omdat de rechtbank niet oordeelt dat er sprake is van aansprakelijkheid aan de zijde van het Amphia ziekenhuis en MediRisk, wijst de rechtbank de verzochte veroordeling van het Amphia ziekenhuis en MediRisk in de betaling van deze kosten af.
(1) Tekst & Commentaar Gezondheidsrecht. hoofdstuk VII tuchtrechtspraak. paragraaf 2 tuchtmaatregelen, sub 2 waarschuwing. p. 104.
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2024/RBZWB-181224