Rb Arnhem 080611 deelgeschil, aansprakelijkheid na faillissement werkgever, vordering niet ter verificatie ingediend, verzekeraar was niet bekend met de vordering
- Meer over dit onderwerp:
Rb Arnhem 080611 deelgeschil, aansprakelijkheid na faillissement werkgever, vordering niet ter verificatie ingediend, verzekeraar was niet bekend met de vordering
2. De feiten
2.1. [verzoekende partij] treedt op grond van een schriftelijke ‘arbeidsovereenkomst oproep’ per 6 april 2009 in dienst van Derksen als algemeen medewerker.
2.2. Op 20 juli 2009 overkomt [verzoekende partij] een arbeidsongeval op de bouwplaats ‘Betafence’ in Zwevegem (België). [verzoekende partij] loopt op een dakplaat die onder hem breekt. [verzoekende partij] valt tien meter naar beneden, op een betonnen vloer.
2.3. Een medewerker van de dienst Toezicht op het welzijn op het werk Directie West-Vlaanderen (de Belgische Arbeidsinspectie) bezoekt op 14 oktober 2009 de bouwplaats. Het van dat bezoek opgemaakte rapport vermeldt, voor zover hier van belang:
Heb vastgesteld naar aanleiding van het onderzoek van het arbeidsongeval dewelke is gebeurd op 20 juli 2009 t.n.v. [verzoekende partij] [verzoekende partij], werknemer van B.V. Derksen Asbestsanering, op de tijdelijke bouwplaats “Betafence” (…) dat het ongeval gebeurde tijdens het renoveren van het dak van een fabriekshal. Tijdens de val door een golfplaat van het dak liep het slachtoffer volgende letsels op: een lendenwervel fractuur, een bekkenfractuur, een enkelfractuur en een longkneuzing met scheur in het middenrif rechts.
Op deze bouwplaats werden 4 werknemers tewerk gesteld van de ondernemen B.V. Derksen Asbestsanering (…) en 2 werknemers van N.V. Asbest Verwijdering België.
N.V. Betafence had een overeenkomst met B.V.B.A. Unicom België om de dakrenovatie uit te voeren. B.V.B.A. Unicom België (…) heeft geen personeel en heeft de opdracht door aan B.V. Unimonta Oosterhout, hoofdaannemer van B.V.B.A. Unicom België, die de verwijderingswerken van de golfplaten laat uitvoeren door N.V. Asbest Verwijdering België (…). Omdat N.V. Asbest Verwijdering België over onvoldoende personeel beschikt in de verlofperiode werd B.V. Derksen Asbestsanering ingeschakeld.
(…) (…)
3. De werkgever had de ernstige valrisico’s niet ingeperkt door rekening te houden met de ontwikkelingen van de techniek door bijvoorbeeld op de plaatsen waar dit zeker mogelijk was, gebruik te maken van collectieve beschermingsmiddelen (leuningen, netten of een werkvloer op stelling).
(…) (…)
2.4. In een brief van 9 mei 2010 stelt [verzoekende partij] Derksen aansprakelijk voor de door hem geleden schade. AVB B.V. wordt op 18 oktober 2010 aansprakelijk gesteld.
2.5. Unimonta wordt op 5 november 2010 door [verzoekende partij] aansprakelijk gesteld. Nadien blijkt [verzoekende partij] dat Unimonta op 12 mei 2010 in staat van faillissement is verklaard. Op 9 november 2010 schrijft [verzoekende partij] daarom Achmea, de aansprakelijkheids- (AVB-) verzekeraar van Unimonta, rechtstreeks aan.
3. Het verzoek
3.1. [verzoekende partij] verzoekt een beslissing te nemen over de schuldvraag met betrekking tot het bedrijfsongeval op 20 juli 2009. [verzoekende partij] verzoekt de kantonrechter te oordelen dat Derksen, Unimonta en AVB B.V. ieder voor zich, maar ook hoofdelijk, aansprakelijk zijn voor alle gevolgen van het bedrijfsongeval en dat zij daarom gehouden zijn te vergoeden de schade die [verzoekende partij] lijdt, heeft gelden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval.
3.2. [verzoekende partij] verzoekt voorts te beslissen dat Achmea gehouden is om op basis van de met Unimonta gesloten verzekering en de daarop toepasselijke polis de schade van [verzoekende partij] ten gevolge van het bedrijfsongeval van 20 juli 2009 rechtstreeks aan [verzoekende partij] te voldoen.
3.3. Het verzoek van [verzoekende partij] omvat tevens het toewijzen, subsidiair het begroten, van de door [verzoekende partij] gemaakte kosten van de behandeling van het verzoek.
4. Het verweer
4.1. De door [verzoekende partij] in deze procedure betrokken partijen hebben ieder voor zich verweer gevoerd.
4.2. Derksen voert primair aan dat [verzoekende partij] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, nu een beslissing op het verzoek niet zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
Subsidiair voert Derksen aan dat zij niet aansprakelijk is, nu zij, als onderaannemer, geen zeggenschap had over de werkzaamheden van [verzoekende partij] met betrekking tot het project ‘Betafence’. Derksen voert voorts aan dat aan [verzoekende partij] wel degelijk beschermingsmiddelen ter beschikking zijn gesteld en bovendien ter plaatse valbeveiliging aanwezig was. [verzoekende partij] beschikte voorts over een geldig certificaat van deelneming aan de cursus Asbest Saneren en over de overige vereiste certificaten, zoals een geldig VCA certificaat. Derksen betwist het door de gemachtigde van [verzoekende partij] gevorderde uurtarief.
4.3. Achmea voert eveneens aan dat het verzoek van [verzoekende partij] zich niet leent voor behandeling in de onderhavige deelgeschilprocedure. Achmea wijst erop dat zij eerst in november 2010 van het bedrijfsongeval in kennis is gesteld. Aan Achmea is niet de mogelijkheid geboden onderzoek te doen naar de dekking van de schade onder de door Unimonta gesloten verzekering.
Voorts voert Achmea aan dat de schade door Unimonta, respectievelijk haar curator, niet bij Achmea is gemeld. Ook vallen de uitgevoerde werkzaamheden niet onder de verzekerde hoedanigheid van Unimonta. Op die gronden bestaat geen polisdekking voor Unimonta. Bovendien is door het uitblijven van een melding aan Achmea een directe actie (van [verzoekende partij]) als bedoeld in artikel 7:954 BW lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: ‘BW’) niet mogelijk.
Tenslotte betwist Achmea de redelijkheid van de hoogte van het door de gemachtigde van [verzoekende partij] gehanteerde uurtarief.
4.4. AVB B.V. voert aan dat [verzoekende partij] niet-ontvankelijk is in zijn vordering jegens haar omdat zij niet betrokken was bij het project ‘Betafence’. Daarbij was betrokken N.V. Asbest Verwijdering België, waarmee AVB B.V. geen concernverhouding of andere banden heeft. Aan [verzoekende partij] is dat buiten rechte ook kenbaar gemaakt.
Subsidiair voert AVB B.V. aan dat het door de gemachtigde van [verzoekende partij] berekende uurtarief exorbitant is.
4.5. De curator van Unimonta voert aan dat de vordering van [verzoekende partij] louter tegen de boedel kan worden ingesteld door het indienen van die vordering ter verificatie ex artikel 26 Faillissementswet (hierna: ‘Fw.’). Dat is niet gebeurd, zodat [verzoekende partij] niet-ontvankelijk is in zijn vordering jegens Unimonta.
5. De beoordeling
Het onderhavige verzoek is gegrond op artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: ‘Rv.’). Dat artikel biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak.
5.2. De tussen partijen in geschil zijnde aansprakelijkheidsvraag is aan te merken als een geschil als bedoeld in artikel 1019w Rv. en kan derhalve in de onderhavige procedure aan de orde worden gesteld. Op grond van artikel 1019w lid 3 Rv. leent ook de directe actie van [verzoekende partij] tegen Achmea zich voor behandeling in deze procedure. Omdat het verzoek van [verzoekende partij] zich duidelijk beperkt tot de genoemde onderwerpen is, anders dan Achmea en Derksen aanvoeren, geen sprake van een geschil dat te omvangrijk is voor behandeling in deze procedure. In zoverre leent het verzoek zich voor behandeling.
5.3. Ingevolge artikel 1019z Rv. dient een verzoek als het onderhavige te worden afgewezen indien de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Derksen en Achmea hebben op dit punt aangevoerd dat dit het geval is. Achmea heeft specifiek aangevoerd dat zij eerst in november 2010 van de gestelde vordering in kennis is gesteld en als gevolg daarvan geen onderzoek, naar onder meer de dekking van de schade onder de door Unimonta gesloten verzekering, heeft kunnen verrichten.
5.4. De kantonrechter oordeelt als volgt. Het doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. Uitgangspunt is dat de betrokken partijen in onderhandeling moeten zijn. De deelgeschilprocedure is bedoeld om het onderhandelingsproces te versnellen, althans een daarin ontstane impasse te doorbreken. De kantonrechter is van oordeel dat de deelgeschilprocedure niet bedoeld is om de aansprakelijk gestelde partij(en) te dwingen in onderhandeling te treden.
5.5. Met [verzoekende partij] is de kantonrechter echter tevens van oordeel dat wederpartijen niet moeten kunnen volstaan met stilzwijgen danwel het betwisten van aansprakelijkheid en het afhouden van onderhandelingen, (mede) om het voeren van een deelgeschilprocedure onmogelijk te maken. De omstandigheid dat - zoals onweersproken in het onderhavige geval aan de orde - geen noemenswaardige onderhandelingen zijn gevoerd, staat (daarom) naar het oordeel van de kantonrechter niet zonder meer in de weg aan toegang tot een deelgeschilprocedure.
5.6. Het ligt naar het oordeel van de kantonrechter echter wel op de weg van de verzoeker om - voordat wordt geconcludeerd dat de wederpartijen ‘niets doen of willen’ en het deelgeschil aanhangig wordt gemaakt - de naar zijn oordeel aansprakelijke partijen in kaart te brengen, deze partijen aan te schrijven en te trachten onderhandelingen met de partijen op gang te brengen. Daartoe kan het dienstig zijn (tenminste voorlopig) inzicht te geven in de schade en een voorstel te doen met betrekking tot de wijze van schadevaststelling en -regeling. Het ligt voorts op de weg van verzoeker om deze punten in het verzoekschrift uiteen te zetten als bedoeld in artikel 1019x lid 3 sub c Rv.
5.7. In de onderhavige zaak is op dat punt van belang dat [verzoekende partij] eerst kort vóór het aanhangig maken van deze procedure heeft vastgesteld dat Unimonta in staat van faillissement verkeert. [verzoekende partij] heeft vervolgens - zo is onweersproken - zijn vordering niet ter verificatie ingediend als bedoeld in artikel 26 Fw. Daarom wordt thans door de curator op dat formele punt verweer gevoerd, terwijl (daardoor) geen inhoudelijk standpunt over de aansprakelijkheid van Unimonta bekend is.
5.8. Voorts was Achmea door voornoemde handelwijze van [verzoekende partij] niet van het bestaan van de vordering op de hoogte. Als gevolg daarvan is niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 7:954 lid 1 BW, te weten dat de schade bij de verzekeraar moet zijn gemeld. [verzoekende partij] heeft zich (ook) rechtstreeks tot Achmea gewend, maar die partij heeft niet de kans gekregen de zaak grondig te onderzoeken voordat het deelgeschil aanhangig werd gemaakt door [verzoekende partij]. Daarbij is voor Achmea van belang, en dat lijkt [verzoekende partij] te miskennen, dat zij op grond van artikel 7:954 lid 1 BW tegen [verzoekende partij] alle (dekkings-) verweren kan voeren die zij tegen Unimonta, haar verzekerde, zou kunnen voeren. Van Achmea kan, wat er inhoudelijk verder van haar verweren ook zij, niet worden verwacht dat zij binnen zeer korte tijd zonder nader onderzoek een standpunt inneemt over de dekking van de schade van [verzoekende partij] onder de door Unimonta gesloten verzekering en op grond van onvolledige informatie de onderhandelingen met [verzoekende partij] aanvangt. Het vorenstaande klemt temeer omdat in de visie van [verzoekende partij] - zo volgt uit de pleitnotities van zijn gemachtigde - Achmea (het grootste deel van) de schade dient te dragen.
5.9. Met betrekking tot AVB B.V. geldt dat deze partij zich steeds, ook buiten rechte, op het standpunt heeft gesteld dat zij geen partij is in het geschil. AVB B.V. voert aan dat [verzoekende partij] zich tot N.V. Asbestverwijdering België moet wenden. [verzoekende partij] stelt in deze procedure dat AVB B.V. zich verschuilt achter concernverhoudingen, doch uit hetgeen is aangevoerd volgt voorshands niet dat AVB B.V. in een concernverhouding staat tot N.V. Asbestverwijdering België. Zonder over dat verweer van AVB B.V. inhoudelijk te oordelen ([verzoekende partij] stelt terecht dat ook AVB B.V. in het dossier wordt genoemd als opdrachtgever van Derksen), kan in ieder geval worden geconcludeerd dat over de betrokkenheid van AVB B.V. onduidelijkheid bestaat die door [verzoekende partij] door nader onderzoek kon worden weggenomen of in ieder geval - in eerste instantie buiten rechte - meer gemotiveerd had kunnen worden betwist. In plaats daarvan heeft [verzoekende partij], zonder dat van verdere correspondentie buiten rechte op dit punt is gebleken, AVB B.V. in deze procedure betrokken. Eerst ruim nadien (in maart 2011) heeft [verzoekende partij] een deelgeschilprocedure tegen N.V. Asbestverwijdering België geëntameerd. [verzoekende partij] voert aan dat die wijze van procederen een gevolg is van het verweer van AVB B.V. in deze procedure, doch voordien kon [verzoekende partij] op de (mogelijke) betrokkenheid van N.V. Asbestverwijdering België reeds ingaan omdat hij door het rapport van de Belgische Arbeidsinspectie wist of kon weten van die (mogelijke) betrokkenheid en voorts omdat hij bekend was met het buiten rechte door AVB B.V. gevoerde verweer en de gronden daarvan.
5.10. Op grond van het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat de omstandigheid dat niet met Achmea, Unimonta en AVB B.V. (of N.V. Asbestverwijdering België) is onderhandeld, voor een belangrijk deel voor rekening en risico van [verzoekende partij] komt.
5.11. Tussen Derksen en [verzoekende partij] is wel een begin gemaakt met het voeren van onderhandelingen. Derksen heeft echter gewezen, en door vorenstaande omstandigheden ook kunnen wijzen, op mogelijke andere aansprakelijke partijen als reden om slechts een beperkt aanbod te doen aan [verzoekende partij]. Zonder daarover inhoudelijk te oordelen is niet onbegrijpelijk dat Derksen niet alleen, zonder inbreng van de andere verweerders, het volledige door [verzoekende partij] verlangde voorschot, laat staan de volledige schade, wenste te dragen of daarover toezeggingen wilde doen.
5.12. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is voorts gebleken dat verre van alle documentatie tussen partijen is gewisseld. Zo zijn niet alle overeenkomsten tussen de diverse bij het project ‘Betafence’ betrokken partijen beschikbaar en evenmin de polis van de door Unimonta bij Achmea gesloten verzekering. Gezien het vorenstaande is dat tenminste mede een gevolg van de handelwijze van [verzoekende partij] buiten rechte. In ieder geval was op het moment van het aanhangig maken van het deelgeschil geen sprake van een situatie waarin de naar het oordeel van [verzoekende partij] betrokken partijen in beeld waren, aansprakelijk waren gesteld en met die partijen de relevante stukken en argumenten waren gewisseld. Gezien het vorenstaande kan dat niet (louter) aan de houding van verweerders worden geweten.
5.13. Over de hoogte van de gestelde schade is (daardoor) nog helemaal niet gecorrespondeerd tussen partijen. Eerst in deze procedure heeft [verzoekende partij] daarover enige concrete informatie verstrekt, hoewel die enkel ziet op het door hem verlangde voorschot. Over de mogelijke wijze van schaderegeling hebben partijen evenmin van gedachten gewisseld en daarover is door [verzoekende partij] ook geen voorstel gedaan. De kantonrechter is van oordeel dat deze procedure zich niet leent om die punten - naast de aansprakelijkheids- en dekkingsvraag - nader uit te diepen en door [verzoekende partij] is dat ook niet verzocht.
5.14. Voorstelbaar is dat [verzoekende partij] een uitgebreid buitengerechtelijk traject als hiervoor bedoeld in verband met de daarmee gemoeide tijd en kosten niet aangewezen acht. In dat geval is echter de dagvaardingsprocedure de aangewezen weg om de aansprakelijk geachte partijen in rechte te betrekken. Voor een deelgeschil is, zoals hiervoor overwogen, vereist dat aannemelijk is dat de beslissing kan bijdragen aan een vaststellingovereenkomst. Daarvoor is van belang dat tussen partijen onderhandelingen zijn aangevangen althans, zo oordeelt de kantonrechter, dat niet (in overwegende mate) aan verzoeker kan worden verweten dat zulks niet het geval is. Slotsom is thans echter dat een buitengerechtelijk traject tussen alle betrokken partijen (nog) niet van de grond is gekomen, enerzijds omdat partijen door [verzoekende partij] onvoldoende in de gelegenheid zijn gesteld daaraan deel te nemen (Unimonta, Achmea, N.V. Asbest Verwijdering België) en anderzijds omdat het gevoerde formele verweer onvoldoende is uitgediept (AVB B.V.).
5.15. Dan resteert de enkele, algemene stelling van [verzoekende partij] dat partijen waarvan geoordeeld is dat zij aansprakelijk zijn (eerder) tot een regeling zullen willen komen. Zoals hiervoor overwogen is dat op grond van artikel 1019z Rv. niet een zelfstandige grond die, zonder dat in het concrete geval aan de vereisten van genoemd artikel is voldaan, het voeren van een deelgeschilprocedure rechtvaardigt. Slotsom is dat de door [verzoekende partij] verzochte beslissing naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het verzoek wordt afgewezen.
5.16. Met betrekking tot de kosten van het verzoek geldt het navolgende. Uitgangspunt is dat de kosten van de verzoeker, ook bij afwijzing van het verzoek, op de voet van artikel 1019aa lid 1 Rv. worden begroot. Het gaat daarbij om de werkelijke kosten en niet, zoals door AVB B.V. aangevoerd, om de vaststelling van het liquidatietarief. Kosten op grond van lid 2 van genoemd artikel gelden als kosten zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW.
5.17. De begroting van de kosten blijft slechts achterwege indien het verzoek volstrekt onterecht is ingediend. De kantonrechter is van oordeel dat daarvan geen sprake is, zodat de kosten kunnen worden begroot. Een veroordeling van verweerders in die te begroten kosten blijft achterwege, omdat de aansprakelijkheid van de diverse partijen niet vaststaat en derhalve niet kan worden vastgesteld of voor de kostenveroordeling een grondslag bestaat.
5.18. [verzoekende partij] heeft zijn kosten begroot op € 11.496,00, gebaseerd op 21,42 door de gemachtigde bestede uren vermenigvuldigd met een uurtarief van € 420,00 exclusief btw en 5% kantoorkosten. Voorts is een bedrag van € 255,00 aan vastrecht opgevoerd.
5.19. Het door de rechtbank in rekening gebrachte vastrecht ligt voor toewijzing gereed. Het door de gemachtigde van [verzoekende partij] bestede aantal uren is door geen van verweerders weersproken en komt de kantonrechter ook niet onredelijk voor. Daarvan wordt derhalve uitgegaan. Met betrekking tot het uurtarief geldt dat het gaat om een letselschadezaak met een buitenlandse cliënt en een groot aantal wederpartijen. Anderzijds bestaat nauwelijks inzicht in de hoogte van de geleden en/of te lijden schade. Die omstandigheden afwegende, begroot de kantonrechter de kosten op basis van een uurtarief van € 295,00. In totaal, derhalve inclusief btw, kantoorkosten en vastrecht, worden de kosten begroot op € 8.150,47.
5.20. Voor een veroordeling van [verzoekende partij] in de proceskosten is - anders dan door AVB B.V. bepleit - geen plaats. Op grond van artikel 1019aa lid 3 Rv. is artikel 289 Rv., dat de grondslag vormt voor een veroordeling in de proceskosten, niet van toepassing. Gesteld noch gebleken is voorts dat het indienen van het onderhavige verzoek door [verzoekende partij] jegens AVB B.V. onrechtmatig is, zodat ook op die grond geen basis voor een kostenveroordeling van [verzoekende partij] bestaat. LJN BQ9096
Rb Arnhem 220611 kosten eerste gesprek afgewezen
Het eerste gesprek tussen de gemachtigde en de (potentiële) cliënt is niet reeds op grond van een overeenkomst van opdracht declarabel omdat de gemachtigde eerst in een na het gesprek verzonden brief het gehanteerde uurtarief en de algemene voorwaarden aan de cliënt heeft voorgelegd. Ook overigens duidt de in de brief neergelegde gespreksinhoud op een vrijblijvend eerste gesprek. De grondslag van de vordering komt daarom niet vast te staan, zodat de vordering wordt afgewezen. LJN BQ9172