Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 080420 door burgerlijke rechter vastgestelde schadevergoedingsverplichting die rechtstreeks voortvloeit uit strafrechtelijke veroordeling valt buiten schone lei

RBNHO 080420 door burgerlijke rechter vastgestelde schadevergoedingsverplichting die rechtstreeks voortvloeit uit strafrechtelijke veroordeling valt buiten schone lei

De feiten

2.1.
Bij vonnis van 26 april 2006 van de rechtbank te Alkmaar is [eiser] veroordeeld wegens het, in de periode van 1 mei 2002 tot 1 april 2005, verkrachten, stalken, bedreigen van [gedaagde] , het meerdere malen plegen van ontucht met haar, en het plaatsen van seksueel getinte foto’s op internet waarop zij stond afgebeeld. In hoger beroep heeft het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 23 februari 2007 het vonnis van de rechtbank vernietigd en [eiser] voor dezelfde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het gerechtshof heeft de door [gedaagde] als benadeelde partij ingediende vordering ten bedrage van € 3.968,- vermeerderd met proceskosten geheel toegewezen en daarbij tevens de zogenoemde schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Wetboek van Strafrecht opgelegd.

Het arrest van 23 februari 2007 van het gerechtshof te Amsterdam is bij arrest van de Hoge Raad van 21 april 2009 bekrachtigd.

2.2.
Bij vonnis van 20 april 2011 van de rechtbank te Alkmaar is [eiser] (in verband met voornoemde strafrechtelijke feiten) veroordeeld om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 86.068,12, te vermeerderen met wettelijke rente.

2.3.
Bij vonnis van 3 december 2015 van de rechtbank Noord-Holland is de toepassing van de schuldsaneringsregeling (hierna: WSNP) uitgesproken ten aanzien van [eiser] .

2.4.
Bij vonnis van 8 januari 2019 van de rechtbank Noord-Holland is aan [eiser] de zogenoemde “schone lei” verleend.

2.5.
In februari 2019 heeft [gedaagde] de gerechtsdeurwaarder verzocht de executie van het vonnis van 20 april 2011 te hervatten. Toen de deurwaarder in maart 2019 echter vernam dat sprake was van een “schone lei”, zijn de executiemaatregelen opgeschort. In december 2019 heeft [gedaagde] ter executie van het vonnis van 20 april 2011 alsnog ten laste van [eiser] loonbeslag laten leggen onder de werkgever van [eiser] .

Het geschil

3.1.
[eiser] vordert:
I. te verklaren voor recht dat de vordering van [gedaagde] op hem uit hoofde van het vonnis van de rechtbank te Alkmaar van 20 april 2011 niet rechtens opeisbaar is;
II. de opheffing van het loonbeslag bij de werkgever van [eiser] te bevelen;
III. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.

3.2.
Aan zijn stellingen legt [eiser] ten grondslag, kort gezegd, dat de vordering van [gedaagde] zoals vastgesteld door de burgerlijke rechter door het verlenen van een schone lei aan [eiser] , niet langer afdwingbaar is. Voor het (loon)beslag dat [gedaagde] ten laste van [eiser] heeft gelegd, bestaat geen grond.

3.3.
[gedaagde] voert verweer.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling

4.1.
De centrale vraag is of de vordering van [gedaagde] zoals vastgesteld door de burgerlijke rechter in het vonnis van 20 april 2011 door de aan [eiser] verleende schone lei nog langer in rechte afdwingbaar is. Daarbij komt het aan op de uitleg van artikel 358 lid 4 Faillissementswet (Fw).

4.2.
Volgens artikel 358 lid 1 Fw is door de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 356 lid 2 Fw een vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voor zover deze onvoldaan is gebleven, niet langer afdwingbaar, onverschillig of de schuldeiser al dan niet in de schuldsaneringsregeling is opgekomen en onverschillig of de vordering al dan niet is geverifieerd. Kortweg wordt dit het verlenen van een schone lei genoemd.

In het vierde lid van artikel 358 Fw staat een aantal gevallen vermeld waarin geen schone lei wordt verleend. Het betreft, kort gezegd, de schulden in verband met strafrechtelijke veroordelingen, waaronder de door de strafrechter opgelegde schadevergoeding aan de benadeelde partij. Daarmee moet volgens dit artikellid gelijk worden gesteld “een vordering die voortvloeit uit een in kracht van gewijsde gegane veroordeling tot betaling van schadevergoeding die is vastgesteld door de burgerlijke rechter nadat de strafrechter die over het misdrijf of de overtreding heeft geoordeeld, heeft vastgesteld dat de vordering tot betaling van schadevergoeding of een deel daarvan slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.”

4.3.
Partijen twisten over de vraag hoe het laatstgenoemde deel van dit artikellid uitgelegd moet worden. Volgens [eiser] is de vordering van [gedaagde] door deze bepaling begrepen in de schone lei, omdat de vordering niet voortvloeit uit een verwijzing door de strafrechter naar de burgerlijke rechter. Volgens [gedaagde] wordt haar vordering niet geraakt door de schone lei omdat haar vordering rechtstreeks voortvloeit uit een strafrechtelijke veroordeling en gelijkgesteld moet worden met de gevallen waarin de strafrechter de vordering heeft verwezen naar de burgerlijke rechter.

4.4.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. De hier aan de orde zijnde bepaling heeft de wetgever ontleend aan artikel 361 Wetboek van Strafvordering (Sv). Dat artikel bepaalt, voor zover hier van belang, over de vordering van het slachtoffer/benadeelde partij:
“( ... )

2
De benadeelde partij zal alleen ontvankelijk zijn in haar vordering indien:

a. de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel in geval van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en
b. aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit of door een strafbaar feit, waarvan in de dagvaarding is meegedeeld dat het door de verdachte is erkend en ter kennis van de rechtbank wordt gebracht, en waarmee door de rechtbank bij de strafoplegging rekening is gehouden.

3
Indien behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechtbank op verzoek van de verdachte of op vordering van de officier van justitie dan wel ambtshalve, bepalen dat de vordering in het geheel of ten dele niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

( ... )

4.5.
Uit de Memorie van Toelichting bij het huidige artikel 358 lid 4 Fw blijkt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om de schadevergoedingsvorderingen voor ernstige feiten (misdrijven) waarvan de strafrechter heeft geoordeeld dat het feit door de schuldenaar is gepleegd, buiten de werking van de schone lei te houden. In de Memorie van Toelichting staat hierover (MvT, Kamerstukken II 2004/05, 29942, 3, blz. 38-39):
( ... )

De categorieën vorderingen die niet onder de schone lei vallen zijn om twee redenen beperkt gehouden. Het gaat in de schuldsaneringsregeling om het verwerven van een schone lei en wanneer de categorie schulden die niet onder de schone lei vallen te zeer uitgebreid zou worden, komt een van de grondslagen van de Wsnp in gevaar. Bovendien is er veel kritiek geuit op dit onderdeel van het wetsvoorstel, omdat de overheid als schuldeiser zich hier zou bevoordelen boven andere schuldeisers.

De schone lei is niet van toepassing op al die vorderingen die voortvloeien uit een strafrechtelijke veroordeling tot betaling van een geldboete, een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en een schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer. Het gaat bij deze laatste categorie om drie soorten schadevergoeding. Ten eerste de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, waarbij een verplichting tot betaling van een som geld aan de staat wordt opgelegd ten behoeve van het slachtoffer, aan wie het geld wordt uitgekeerd. Ten tweede de schadevergoeding die een slachtoffer zelf vordert, die zich daartoe in de strafprocedure voegt zoals omschreven in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering. Ten slotte ziet artikel 358, vierde lid, op schadevergoeding die door de burgerlijke rechter wordt vastgesteld nadat de strafrechter heeft geconstateerd dat de vordering van het slachtoffer dat zich gevoegd heeft in de strafprocedure, niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding en de benadeelde partij daarvoor heeft verwezen naar de burgerlijke rechter (artikel 361, derde lid, Wetboek van Strafvordering). Er is van afgezien om ook andere schadevergoeding met een vergelijkbaar ernstige achtergrond van de schone lei uit te zonderen (zie de brief van de Minister van Justitie van 18 april 2002, Kamerstukken II 2001/02, 28 258, nr. 2). Deze groep is dermate ruim, dat het niet mogelijk is hierin een zinvol onderscheid te maken tussen schadevergoedingen die buiten de schone lei zouden dienen te vallen en schadevergoedingen waarvoor dat niet zou gelden. Daarom is de categorie vermogenssancties beperkt tot die sancties die rechtstreeks voortvloeien uit een strafrechtelijke veroordeling. Dit biedt de meeste rechtszekerheid.”

4.6.
De totstandkomingsgeschiedenis van artikel 358 lid 4 Fw en in het bijzonder de hier weergegeven passage uit de Memorie van Toelichting laten geen twijfel dat de wetgever uitdrukkelijk heeft bedoeld alle gevallen waarin een vermogenssanctie is opgelegd die rechtstreeks voortvloeit uit een strafrechtelijke veroordeling buiten de werking van de schone lei te houden. Het ligt voor de hand aan te nemen dat de wetgever uit het oogpunt van rechtszekerheid slechts buiten de schone lei heeft willen houden de vorderingen van slachtoffers die voldoen aan de ontvankelijksvereisten zoals neergelegd in artikel 361 lid 2 Sv. Schadevergoedingsvorderingen van slachtoffers die voortvloeien uit strafbare feiten waarvoor geen strafrechtelijke veroordeling heeft plaatsgevonden, vallen wel onder de schone lei.

4.7.
Anders dan [eiser] aanneemt, blijkt niet dat de wetgever heeft bedoeld dat alleen de vorderingen die rechtstreeks voortvloeien uit een strafrechtelijke veroordeling én door de strafrechter zijn verwezen naar de burgerlijke rechter buiten de schone lei vallen. Uit de Memorie van Toelichting volgt dat ook buiten de schone lei vallende vorderingen die – als zij bij de strafrechter waren aangebracht – zouden zijn verwezen naar de burgerlijke rechter. Daartoe overweegt de rechtbank dat de wetgever in de Memorie van Toelichting drie soorten schadevergoeding heeft genoemd, te weten:
- de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht;
- de schadevergoeding die een slachtoffer zelf vordert, die zich daartoe in de strafprocedure voegt zoals omschreven in artikel 51a Sv;
- de schadevergoeding die door de burgerlijke rechter wordt vastgesteld nadat de strafrechter heeft geconstateerd dat de vordering van het slachtoffer dat zich gevoegd heeft in de strafprocedure, niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding en de benadeelde partij daarvoor heeft verwezen naar de burgerlijke rechter (artikel 361 lid 3 Sv).

Dat laat onverlet dat er ook situaties zijn waarbij het slachtoffer ervoor kiest om zijn/haar schadevergoedingsvordering niet (of slechts voor een deel) bij de strafrechter aan te brengen en die schadevergoeding voor het eerst bij de burgerlijke rechter aanbrengt. Er is geen enkel aanknopingspunt om aan te nemen dat de wetgever heeft bedoeld de schone lei ook toepasselijk te laten zijn op die schadevergoedingsvorderingen (rechtstreeks voortvloeiend uit een strafrechtelijke veroordeling). Integendeel.

4.8.
Het systeem van de wet houdt in dat een slachtoffer/benadeelde partij te allen tijde de mogelijkheid heeft zijn/haar vordering in te dienen bij de burgerlijke rechter. Om benadeelde partijen ter wille te zijn, heeft de wetgever slachtoffers/benadeelde partijen de mogelijkheid gegeven zich te voegen in het strafproces tegen de verdachte en in dat strafproces zijn/haar civiele vordering in te dienen. Dit laat onverlet de mogelijkheid om dat niet te doen en de vordering voor te leggen aan de burgerlijke rechter.

Om het strafproces niet onevenredig te belasten, kan de strafrechter de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren en deze verwijzen naar de burgerlijke rechter. Of het slachtoffer/de benadeelde partij zijn/haar vordering alsnog bij de burgerlijke rechter indient, is een beslissing van het slachtoffer/de benadeelde partij zelf. De verwijzing naar de burgerlijke echter geeft de verdachte/veroordeelde geen zekerheid over wat nog gaat komen. De benadeelde partij kan er immers van afzien zijn/haar vordering bij de burgerlijke rechter aan te brengen en/of nieuwe of hogere schadevergoedingsvorderingen naar aanleiding van het strafbare feit instellen.

4.9.
Indien de wetgever daadwerkelijk bedoeld zou hebben slechts die vorderingen buiten de schone lei te houden waarvan de strafrechter die zelf heeft vastgesteld of die zijn vastgesteld door de burgerlijke rechter na verwijzing door de strafrechter, zou dat betekenen dat het slachtoffer/de benadeelde partij zich te allen tijde in het strafproces moet voegen om er zeker van te zijn dat zijn/haar vordering niet door een schone lei wordt geraakt. Zelfs als het op voorhand duidelijk is dat de vordering geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

Nog daargelaten of er andere redenen kunnen zijn om niet al in het strafproces een civiele vordering in te dienen, is – bij ernstige en ingrijpende misdrijven als de onderhavige – de kans groot dat de vordering van de benadeelde partij geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk wordt verklaard. De schade die slachtoffers van misdrijven als de onderhavige leiden, zal naar zijn aard immers veelal complex zijn. De materiele en immateriële schade kan zich over lengte van jaren openbaren. Voor het vaststellen van de hoogte van de schade zal bovendien veelal deskundig advies of onderzoek nodig zijn. Nog daargelaten of de benadeelde partij tijdig over de benodigde informatie beschikt, zal de beoordeling daarvan, zeker indien de verdachte verweer voert, een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Met andere woorden; de benadeelde partij zou zich in het strafproces moeten voegen met de aanzienlijke kans dat zijn/haar vordering (geheel of deels) niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Er is in de wet noch in de wetsgeschiedenis enig aanknopingspunt te vinden dat dit de bedoeling van de wetgever is geweest.

4.10.
[eiser] heeft er nog op gewezen dat de wetgever er, blijkens de tekst van de Memorie van Toelichting, uit oogpunt van rechtszekerheid voor heeft gekozen slechts de veroordelingen door de burgerlijke rechter na verwijzing door de strafrechter, buiten de schone lei te houden. Een dergelijke “enge” uitleg van de tekst is echter onjuist. De betreffende passage in de Memorie van Toelichting ziet op het, uit oogpunt van rechtszekerheid, beperken van de gevallen tot die gevallen die rechtstreeks voortvloeien uit een strafrechtelijke veroordeling. Andere gevallen waarin de burgerlijke rechter schadevergoedingsvorderingen heeft vastgesteld, vallen wel onder de schone lei.

4.11.
De conclusie is dus dat ook de vorderingen die voortvloeien uit een in kracht van gewijsde gegane veroordeling tot betaling van schadevergoeding die is vastgesteld door de burgerlijke rechter en die rechtstreeks voortvloeit uit een strafrechtelijke veroordeling (in de zin van artikel 361 lid 2 Sv) buiten de werking van de schone lei vallen.

4.12.
In deze zaak is niet in geschil dat de veroordeling van de burgerlijke rechter kracht van gewijsde heeft en dat de vordering van [gedaagde] rechtstreeks voortvloeit uit de misdrijven waarvoor [eiser] strafrechtelijk is veroordeeld. De vordering van [gedaagde] wordt daarom niet geraakt door de aan [eiser] verleende schone lei. Haar vordering is derhalve nog steeds afdwingbaar/rechtens opeisbaar.

Dat [eiser] is toegelaten tot de WSNP en dat de rechtbank bij de beëindiging van de WSNP niet expliciet heeft geoordeeld dat de onderhavige vordering buiten de schone lei valt, maakt dat niet anders. Dat de vordering van [gedaagde] afdwingbaar is gebleven, volgt uit de wet.

4.13.
De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft [eiser] onvoldoende aangevoerd om te beslissen dat het namens [gedaagde] gelegde beslag moet worden opgeheven. ECLI:NL:RBNHO:2020:251