Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-Holland 161015 schuldsanering; uitkering smartengeld schadefonds geweldsmisdrijven behoort tot de boedel

Rb Noord-Holland 161015 schuldsanering; uitkering smartengeld schadefonds geweldsmisdrijven behoort tot de boedel

2 De feiten

2.1.
Bij vonnis van deze rechtbank d.d. 26 november 2013 is op appellante de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.

2.2.
Namens de rechter-commissaris is op 2 juli 2015 een aantekening op een brief d.d. 29 juni 2015 van de waarnemend bewindvoerder gericht aan de rechter-commissaris geplaatst, inhoudende dat de door appellante van het schadefonds geweldsmisdrijven te ontvangen smartengeldvergoeding in de boedel dient te vloeien.

2.3.
Aan de brief van de waarnemend bewindvoerder van 8 juli 2015 is het e-mailbericht van 7 juli 2015 van appellante aan de waarnemend bewindvoerder gehecht. In genoemd e-mail bericht schrijft appellante onder meer het volgende:
“(…) Aangezien deze smartengelduitkering niet is verkregen door een geconcretiseerde vordering in rechte of vaststellingsovereenkomst (…) komt naar mijn mening het smartengeld bedrag aan de rechthebbende toe. (…)

2.4.
Bij brief van 7 juli 2015 heeft het schadefonds geweldsmisdrijven aan appellante meegedeeld dat aan haar een uitkering van € 2.500,00 wordt toegekend. In deze brief staat onder meer het navolgende:
“(…) Laat het ons weten als u van anderen geld kreeg of krijgt. (…) We bekijken dan of u ons geld moet terugbetalen. We nemen daar een aparte beslissing over. U krijgt namelijk geen uitkering van het Schadefonds als u uw schade op een andere manier vergoed krijgt. (…)”

2.5.
Op 10 juli 2015 is voornoemd bedrag op de boedelrekening ontvangen.

2.6.
Bij beschikking van 27 augustus 2015 heeft de rechtbank appellante niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen de hiervoor onder 2.2 bedoelde aantekening.

2.7.
Bij beschikking d.d. 11 september 2015 heeft de waarnemend rechter-commissaris het verzoek van appellante afgewezen om de bewindvoerder te bevelen dat zij nalaat om aan haar het schadefonds geweldmisdrijven mede te delen dat de uitkering aan de boedel dient te worden overgemaakt en dat zij het schadefonds geweldsmisdrijven laat weten dat de uitkering rechtstreeks aan appellante dient te worden overgemaakt, dan wel voor het geval de mededeling reeds heeft plaatsgevonden of de betaling reeds is ontvangen, te bevelen dat zij het bedrag overmaakt aan appellante.

3 Het beroep

3.1.
Appellante heeft de rechtbank in haar verzoekschrift verzocht om de uitspraak van de waarnemend rechter-commissaris van 11 september 2015 te vernietigen en de bewindvoerder te bevelen de uitkering van het schadefonds geweldsmisdrijven van € 2.500.- aan Stoop over te maken, kosten rechtens.
Appellante heeft -samengevat- betoogd dat de smartengeldvergoeding buiten de boedel dient te blijven. Zij voert daartoe aan dat, ook blijkens arresten van de Hoge Raad, een aanspraak op smartengeld hoogstpersoonlijk is. Op deze vordering kan enkel de benadeelde aanspraak maken. Uitzondering daarop in een faillissements- of schuldsaneringssituatie is indien de benadeelde zijn aanspraak op smartengeld heeft geconcretiseerd in een vordering in rechte of in een overeenkomst. Het gaat daarbij om een aanspraak jegens de aansprakelijke partij. Appellante heeft haar ex-partner niet aangesproken, zodat van de limitatief door de Hoge Raad genoemde uitzonderingen ten aanzien van smartengeld in een faillissements- of schuldsaneringssituatie geen sprake is. Indien de smartengelduitkering aan de boedel toekomt en de ex-partner van appellante mogelijk ook nog een vergoeding betaalt, vloeit ook dit deel in de boedel. Appellante krijgt ten gevolge van die uitkering te maken met een terugvordering van het schadefonds geweldsmisdrijven, zodat een nieuwe schuld ontstaat en de wettelijke schuldsaneringsregeling in gevaar komt. Door de beslissing van de waarnemend rechter-commissaris wordt appellante aldus de kans onthouden om zich in de strafprocedure te voegen en aldaar een schadevergoeding te vorderen. Slechts een van de uitkeringen dient in de boedel te vallen, aldus appellante.
Appellante heeft ter zitting nog als formeel punt naar voren gebracht dat de rechter-commissaris in het verzoekschrift ex art. 317 lid 1 Fw is verzocht haar zienswijze d.d. 2 juli 2015, zoals vermeld op de brief van de waarnemend bewindvoerder d.d. 29 juni 2015, te heroverwegen, aangezien het standpunt van appellante nog niet in volle omvang aan de rechter-commissaris was voorgelegd. Nu dat, aldus appellante, niet is gebeurd, dient de rechtbank de zaak terug te verwijzen naar de rechter-commissaris, omdat appellante anders een beroepsinstantie zou missen.

4 De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal allereerst het hiervoor vermelde formele verweer van appellante bespreken. Voor zover dit verweer van appellante zo moet worden begrepen dat de procedure ex artikel 317 Fw aan de rechter-commissaris de verplichting oplegt tot heroverweging van eerdere beslissingen, vindt dat betoog geen steun in de wet. Voor zover appellante heeft willen betogen dat de waarnemend rechter-commissaris feitelijk geen eigen beslissing heeft genomen, mist dat betoog feitelijke grondslag. In haar beschikking d.d. 11 september 2015 heeft de waarnemend rechter-commissaris immers overwogen dat de bewindvoerder heeft gehandeld in lijn met de in de beschikking van 27 augustus 2015 door de rechtbank gegeven overweging ten overvloede en dat om die reden geen aanleiding bestaat de bewindvoerder anders dan wel nader te instrueren. Niet valt in te zien dat dit geen eigen beslissing van de waarnemend rechter-commissaris zou zijn. Het formele verweer van appelante wordt verworpen.

4.2.
De stellingen van appellante - kort samengevat - dat haar beroep op een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven geen concretisering van haar aanspraak inhoudt in een vordering in rechte of overeenkomst en dat er een onderscheid dient te worden gemaakt tussen de situatie dat het schadefonds geweldsmisdrijven een uitkering doet en dat de schadeveroorzaker of diens verzekeraar het smartengeld betaalt, worden verworpen. Zoals de rechtbank in haar overweging ten overvloede in haar beschikking d.d. 27 augustus 2015 al heeft overwogen valt niet in te zien en volgt ook niet uit de wet of jurisprudentie waarom met de vergoeding die in beide gevallen hetzelfde doel dient anders zou moeten worden omgegaan. De aanspraak op smartengeld is hoogstpersoonlijk. In onderhavig geval heeft appellante ervoor gekozen om die aanspraak te gelde te maken gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling. Het schadefonds geweldsmisdrijven heeft het verzoek gehonoreerd en een uitkering van € 2.500,00 als smartengeld aan appellante toegekend. Nu sprake is van een geconcretiseerde aanspraak, dient die aanspraak aan de boedel toe te komen. Het enkele feit dat de aanspraak niet is geconcretiseerd in een vordering in rechte of bij overeenkomst, maar door met succes een beroep te doen op het schadefonds geweldsmisdrijven betekent niet dat de uitkering door het schadefonds niet tot de schuldsaneringsboedel behoort.
Het betoog van appellante dat de uitkering uit het schadefonds een ander doel dient dan een uitkering door de schadeveroorzaker of diens verzekeraar treft geen doel. Ook als die stelling juist zou zijn, valt niet in te zien dat de uitkering om die reden buiten de boedel zou moeten blijven.

De stelling van appellante dat wanneer de schadeveroorzaker smartengeld zal betalen, appellante aan het schadefonds geweldsmisdrijven de door de boedel ontvangen uitkering terug dient te betalen en dan dus geld moet terugbetalen dat zij nimmer heeft ontvangen, gaat niet op. Het enkele feit dat de uitkering van het schadefonds geweldmisdrijven op grond van het bepaalde in artikel 295 lid 1 Fw tot de boedel behoort, betekent niet dat appellante de uitkering niet heeft ontvangen. Voorts heeft de boedel de uitkering uit het schadefonds onder dezelfde voorwaarden ontvangen als appellante. Dit betekent dat indien het fonds andere vergoedingen aan appellante alsnog in mindering brengt op het bedrag van de uitkering de boedel gehouden zal zijn het alsdan aan het schadefonds verschuldigde bedrag aan het fonds terug te betalen. In het geval de schuldsaneringsregeling alsdan al is beëindigd kan appellante de door haar langs andere weg verkregen vergoedingen aanwenden voor de terugbetaling aan het fonds. Het betoog van appellante dat er in de kern op neer komt dat zij het risico loopt door het fonds tot terugbetaling te worden aangesproken zonder dat zij de vergoedingen heeft ontvangen treft daarom geen doel. Er bestaat daarom, op die grond voor appellante geen belemmering om de schadeveroorzaker tot vergoeding van (immateriële) schade aan te spreken.

4.3
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de waarnemend rechter-commissaris het verzoek op goede gronden heeft geweigerd. ECLI:NL:RBNHO:2015:9049