RBLIM 200923 uitkering ogv Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming slachtoffers geweld Jeugdzorg mag buiten de boedel blijven
- Meer over dit onderwerp:
RBLIM 200923 uitkering ogv Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming slachtoffers geweld Jeugdzorg mag buiten de boedel blijven
2De feiten
2.1.
Bij vonnis van deze rechtbank van 9 juni 2020 is [appellante] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp) met benoeming van mr. J. Schreurs-Van de Langemheen tot rechter-commissaris en met aanstelling van [wsnp-bewindvoerder] tot bewindvoerder (insolventienummer R.03/20/85).
2.2.
[appellante] heeft een beroep gedaan op de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg. Als gevolg daarvan heeft het Schadefonds haar tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding toegekend.
2.3.
Naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 februari 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:1315) heeft de rechter-commissaris [wsnp-bewindvoerder] verzocht de schuldeisers aan te schrijven met “het verzoek schriftelijk kenbaar te maken of zij ermee kunnen instemmen dat de vergoeding buiten de boedel blijft. Als de schuldeisers er geen bezwaar tegen hebben, is het verzoek van saniet toewijsbaar. In het andere geval moet een belangenafweging plaatsvinden.”
2.4.
[wsnp-bewindvoerder] heeft per brief van 25 april 2023 alle schuldeisers conform het verzoek van de rechter-commissaris aangeschreven en hen verzocht hierop uiterlijk 31 mei 2023 schriftelijk te reageren. Uit de lijst van (voorlopig) erkende concurrente crediteuren (als bijlage bijgevoegd in de e-mail van [wsnp-bewindvoerder] aan de rechtbank van 23 augustus 2023) blijkt dat van de (in totaal) elf schuldeisers zes schuldeisers akkoord zijn en vijf schuldeisers niet hebben gereageerd.
2.5.
In een e-mailbericht van 7 juni 2023 gericht aan de beschermingsbewindvoerder schrijft [wsnp-bewindvoerder] , dat zij diezelfde dag een bericht van de rechter-commissaris heeft ontvangen met de volgende inhoud:
“(…)
Op 25 april 2023 heeft u de schuldeisers, zoals verzocht door de rechter-commissaris, aangeschreven om te vragen of de schade-uitkering aan saniet mag worden gelaten.
Telefonisch heeft u aangegeven dat nog niet alle schuldeisers hebben gereageerd. De rechter-commissaris vindt dat de schuldeisers voldoende gelegenheid hebben gehad om te reageren. Nu niet alle schuldeisers hebben ingestemd om de schade-uitkering aan saniet te laten, dient de schadevergoeding van € 5.000,- op de boedel te worden gestort.”
3Het beroep
3.1.
[appellante] verzoekt de rechtbank de beschikking van de rechter-commissaris van 7 juni 2023 te vernietigen en te bepalen dat de immateriële schadevergoeding van € 5.000,- ontvangen uit de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de Jeugdzorg, toegekend aan [appellante] , buiten de boedel dient te worden gehouden.
3.2.
[appellante] legt aan haar verzoek ten grondslag dat uit de tekst van de brief aan de schuldeisers volgt dat wanneer zij niet op het verzoek reageren, zij kennelijk geen bezwaar hebben tegen het buiten de boedel laten van de immateriële schadevergoeding. Dit verklaart ook, aldus [appellante] , waarom een aantal schuldeisers niet hebben gereageerd. De beslissing van de rechter-commissaris, waaruit lijkt te volgen dat alle schuldeisers uitdrukkelijk met het voorstel dienden in te stemmen, is volgens [appellante] dan ook onbegrijpelijk. In dat geval had de inhoud van de brief anders moeten luiden, dan wel lag het voor de hand dat aan de schuldeisers een rappelbrief zou zijn verstuurd. Omdat geen enkele schuldeiser bezwaar heeft gemaakt, was het verzoek van [appellante] toewijsbaar. Daarnaast heeft er geen belangenafweging plaatsgevonden die volgens de brief van de bewindvoerder plaats had moeten vinden als er wel door een schuldeiser bezwaar zou zijn gemaakt. In het kader van die afweging zou bovendien van belang zijn geweest dat de schuldeisers die niet gereageerd hebben slechts ongeveer 25% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen.
3.3.
[wsnp-bewindvoerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat, omdat de beslissing van de rechter-commissaris kort volgde op de eerste brievenronde aan de schuldeisers, er geen tijd meer was een herinnering te sturen. De tekst van de brief is door de rechter-commissaris opgesteld.
4De beoordeling
4.1.
Van alle beschikkingen (met uitzonderingen van die beschikkingen die vermeld worden in artikel 315 lid 2 Fw) van de rechter-commissaris staat gedurende vijf dagen hoger beroep open (artikel 315 lid 1 Fw). De e-mail van [wsnp-bewindvoerder] van 7 juni 2023 inhoudende een bericht van de rechter-commissaris van diezelfde dag, is op 7 juni 2023 aan [appellante] verstuurd. Het beroepschrift is op 12 juni 2023 ontvangen. Het beroep is tijdig ingesteld.
4.2.
De rechtbank stelt voorop, dat uit het wettelijke systeem voortvloeit, dat een gedurende de schuldsaneringsregeling uitgekeerde (immateriële) schadevergoeding, in de boedel valt. Op grond van artikel 295 lid 1 Fw omvat de boedel immers alle goederen van de schuldenaar ten tijde van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, en alle goederen die hij tijdens de toepassing van de regeling verkrijgt. Een tegemoetkoming zoals [appellante] die heeft ontvangen, is daarvan niet uitgezonderd, nu deze niet valt onder de uitzonderingen van artikel 295 lid 4 Fw. De uitkering is evenmin als inkomen of een periodieke uitkering in de zin van artikel 295 lid 2 Fw aan te merken.
4.3.
De rechtbank merkt verder op dat de rechter-commissaris in haar instructie aan de bewindvoerder de beslissing van de rechter-commissaris van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2023:1315) en de overwegingen die daaraan ten grondslag lagen, heeft gevolgd. Dit houdt in dat zij het verzoek van [appellante] heeft begrepen als een verzoek ex artikel 317 Fw (inhoudende het verzoek om de bewindvoerder te bevelen het bedrag van € 5.000,- niet voor de boedel op te eisen en niet te betrekken bij de (slot)uitdeling, maar aan [appellante] terug te betalen) en zij de bewindvoerder heeft verzocht de kwestie aan de schuldeisers voor te leggen.
4.4.
In haar brief van 25 april 2023 aan de schuldeisers heeft [wsnp-bewindvoerder] letterlijk de door de rechter-commissaris in de opdracht geformuleerde bewoordingen gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit die bewoordingen dat wanneer een schuldeiser niet reageert, daaruit kan worden afgeleid dat deze geen bezwaar heeft tegen het voorstel de vergoeding buiten de boedel te laten. Verzocht wordt immers om schriftelijk kenbaar te maken of zij ermee kunnen instemmen en verder, dat als de schuldeisers geen bezwaar hebben, het verzoek van saniet toewijsbaar is. Anders dan de rechter-commissaris heeft overwogen in haar beslissing van 7 juni 2023, is voor toewijzing van het verzoek dus niet vereist dat alle schuldeisers expliciet hebben ingestemd. De rechtbank stelt vast dat niet gebleken is van enig bezwaar van de schuldeisers tegen het voorstel de vergoeding buiten de boedel te laten, zodat het verzoek van [appellante] toewijsbaar is. Aan een belangenafweging komt de rechtbank daarom niet meer toe.
4.5.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de beslissing van de rechter-commissaris dat de schadevergoeding op de boedel dient te worden gestort, geen stand kan houden. De rechtbank zal de beschikking van 7 juni 2023 daarom vernietigen. ECLI:NL:RBLIM:2023:5596