Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 200223 tegemoetkoming schadefonds geweldsmisdrijven blijft ihkv schuldsaneringsregeling buiten de boedel

RBROT 200223 tegemoetkoming schadefonds geweldsmisdrijven blijft ihkv schuldsaneringsregeling buiten de boedel

1
Achtergrond

Schuldenares heeft een geldbedrag van € 5.000,-- ontvangen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De betaling aan schuldenares is een tegemoetkoming op basis van de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg. De tegemoetkoming is aan schuldenares toegekend omdat zij heeft gemeld dat zij slachtoffer is geweest van seksueel, fysiek en psychisch geweld in de periode van haar verblijf bij een pleeggezin als minderjarige, terwijl zij onder verantwoordelijkheid van de overheid verbleef.

2
Het verzoek

Op 29 november 2022 heeft schuldenares aan de rechter-commissaris gevraagd of de tegemoetkoming van het Schadefonds Geweldsmisdrijven die zij heeft ontvangen, buiten de boedel kan worden gehouden. Schuldenares wenst deze vergoeding te gebruiken om haar woning in te richten.

De rechter-commissaris begrijpt het verzoek als een verzoek ex artikel 317 van de Faillissementswet (Fw), inhoudende het verzoek om de bewindvoerder te bevelen het bedrag van € 5.000 niet voor de boedel op te eisen en niet te betrekken bij de (slot)uitdeling, maar aan schuldenares terug te betalen.

3
Beoordeling

De rechter-commissaris stelt voorop, dat uit het wettelijk systeem voortvloeit, dat een gedurende de schuldsaneringsregeling uitgekeerde (immateriële) schadevergoeding, in de boedel valt. Op grond van artikel 295 lid 1 Fw omvat de boedel immers alle goederen van de schuldenaar ten tijde van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, en alle goederen die hij tijdens de toepassing van de regeling verkrijgt. Een tegemoetkoming zoals schuldenares die heeft ontvangen is daarvan niet uitgezonderd, nu deze niet valt onder de uitzonderingen van artikel 295 lid 4 Fw (vergelijk ook Hoge Raad 24 november 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AZ1111)). De uitkering is evenmin als inkomen of een periodieke uitkering in de zin van artikel 295 lid 2 Fw aan te merken.

Bij het opstellen van de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg heeft de wetgever zich naar aanleiding van Kamervragen afgevraagd of voor deze tegemoetkoming een zelfde regeling zou moeten worden getroffen als voor de tegemoetkoming voor door de toeslagenaffaire gedupeerde ouders die zich in de schuldsanering bevinden (waarbij de overheid – kort gezegd – overgaat tot voldoening van de geverifieerde schuldenlast teneinde de compensatie buiten de boedel te houden). Daar is van afgezien, gelet op de verschillende aard van de tegemoetkoming. Er is daarbij met name gewezen op het feit dat het causale verband tussen het overheidshandelen en de schulden bij de Toeslagenaffaire directer aanwezig is dan bij de misstanden in de jeugdzorg.

Uit de brief van 22 juni 2021 (met kenmerk 3356648) blijkt echter ook dat de minister voor Rechtsbescherming er vanuit is gegaan dat binnen de wettelijke schuldsanering wel de mogelijkheid bestaat om het bedrag alsnog buiten de boedel te houden. De minister stelt hierover:

De bewindvoerder kan op verzoek van de persoon een rechter-commissaris gemotiveerd vragen om een uitzondering te maken en het bedrag buiten de boedel te laten. De bewindvoerder zal in dat geval moeten onderbouwen waarom afgeweken wordt van het bovenstaande. De rechter-commissaris zal in zijn besluit ook de belangen van de schuldeisers meewegen.”

In zijn brief van 15 oktober 20211 stelt de minister dat hij zich kan voorstellen “dat het onrechtvaardig voelt als slachtoffers een tegemoetkoming van de overheid voor ervaren leed of geleden schade direct weer moeten afstaan aan schuldeisers (waaronder vaak de overheid) omdat zij schulden hebben”, en vervolgens:

Wat altijd mogelijk is, is dat een persoon die slachtoffer is en in een schuldhulpverleningstraject zit, contact opneemt met zijn of haar gemeentelijke schuldhulpverlener of als iemand in een Wsnp-traject zit met de Wsnp-bewindvoerder. Vervolgens kan individueel worden bekeken wat eventueel mogelijk is via een verzoek aan de schuldeisers dan wel aan de rechter-commissaris. Ik zal het Schadefonds vragen om in de voorlichting aan slachtoffers van geweld in de jeugdzorg mee te nemen dat iemand die een eenmalige tegemoetkoming ontvangt erop gewezen wordt dat als hij of zij in een schuldhulp- of schuldsaneringstraject zit, hij contact met zijn hulpverlener of bewindvoerder kan opnemen om te bespreken wat de mogelijkheden zijn om de tegemoetkoming buiten beschouwing te laten.”

De rechter-commissaris heeft de bewindvoerder (indachtig het bovenstaande) verzocht de kwestie aan de schuldeisers voor te leggen.

Bij brief van 22 december 2022 heeft de bewindvoerder de schuldeisers benaderd, met het verzoek mee te delen of zij ermee kunnen instemmen dat de vergoeding in het kader van de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg, buiten de boedel blijft. De bewindvoerder heeft in haar brief van 22 december 2022 uitdrukkelijk vermeld dat, indien zij niet vóór 6 januari 2023 van de schuldeisers verneemt, zij erop vertrouwt dat de schuldeisers ermee akkoord zijn dat voornoemde vergoeding buiten de boedel blijft. Drie schuldeisers, te weten UWV, Intrum Justitia inzake ABN AMRO en Zilveren Kruis hebben er schriftelijk mee ingestemd dat de tegemoetkoming buiten de boedel blijft. De overige schuldeisers hebben niet gereageerd (ook niet na een nader verzoek op 26 januari 2023).

Nu geen van de schuldeisers kenbaar heeft gemaakt er bezwaar tegen te hebben als het bedrag van € 5.000,- niet aan de boedel wordt af gedragen, ziet de rechter-commissaris aanleiding het verzoek van schuldenares toe te wijzen. De rechter-commissaris weegt daarbij de aard en achtergrond van de ontvangen compensatie mee. Het betreft hier een immateriële schadevergoeding voor handelen onder verantwoordelijkheid van de overheid dat een ernstige impact heeft gehad op het persoonlijke leven van de slachtoffers.

De rechter-commissaris merkt in dit verband nog op dat voor het recht op immateriële schadevergoeding sinds de inwerkingtreding van de Wet Affectieschade in 2019, op grond van artikel 6:95 lid 2 BW, geldt dat het recht op vergoeding van immateriële schadevergoeding niet vatbaar is voor beslag. De wetgever heeft in de Memorie van Toelichting hierover opgemerkt: “Deze bepaling beoogt recht te doen aan het hoogstpersoonlijk karakter van het recht op smartengeld. Dit karakter hangt samen met de aard van de schade. Het gaat bij smartengeld niet om het vergoeden van schade die een persoon in zijn vermogen lijdt, maar het beoogt een financiële tegemoetkoming te bieden voor pijn, verdriet en gederfde levensvreugde. Het bijzondere karakter van het recht op smartengeld brengt mee dat het smartengeld ook zoveel mogelijk aan de benadeelde ten goede moet komen; alleen dan wordt hem genoegdoening in zijn relatie tot de aansprakelijke persoon verschaft”.2 Omdat de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg echter slechts een beperkte looptijd had, bestond in dit geval niet de keuze om op een later moment aanspraak te maken op de immateriële schadevergoeding (bijvoorbeeld: na de looptijd van de schuldsaneringsregeling). Zoals hierboven is toegelicht valt het uitbetaalde recht op immateriële schadevergoeding krachtens artikel 295 Fw wel in de boedel. De rechter-commissaris deelt echter het door de Minister in zijn brief uitgedrukte gevoel dat dit in dit geval onrechtvaardig voelt.

Omdat het bedrag in afwachting van een beslissing op het verzoek wel reeds op de boedelrekening is gestort, betekent dit concreet dat de rechter-commissaris de bewindvoerder zal bevelen het bedrag terug te betalen aan schuldenares. ECLI:NL:RBROT:2023:1315