Rb Overijssel 180416 ongeval racefietser met auto, zicht belemmerd door begroeiing berm; overmacht automobilist; wegbeheerder voor 35% aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
Rb Overijssel 180416 ongeval racefietser met auto, zicht belemmerd door begroeiing berm; overmacht automobilist; wegbeheerder voor 35% aansprakelijk;
- kosten gevorderd 16 uur x € 270,00 en 15,18 uur x € 200,00, toegewezen 6 x € 270,00 en 8 x € 200,00, geen korting vanwege 65 % eigen schuld
2. De feiten
2.1. Op 16 juli 2013 heeft een ongeval plaatsgevonden op de Bornsche Beeklaan te Borne, waarbij X en Y betrokken waren. X was met zijn racefiets net door een chicane in het fietspad gefietst en wilde de Bornsche Beeklaan oversteken. Er vond echter een aanrijding plaats met Y, die met zijn auto over de Bornsche Beeklaan reed.
2.2. De Bornsche Beeklaan is, althans op de plek waar het ongeval heeft plaatsgevonden, een weg met eenrichtingsverkeer waarbij de twee rijbanen van elkaar gescheiden worden middels een strook groen en waar een chicane is aangebracht voor het fietsverkeer dat de Bornsche Beeklaan kruist. Het verkeer op de Bornsche Beeklaan heeft voorrang op het fietsverkeer. Dit is aangeduid middels haaientanden op het fietspad en een verkeersbord B6 waarbij het verkeersbord is geplaatst voordat het fietspad de eerste rijbaan van de Bornsche Beeklaan kruist.
2.3. In 2013 heeft de gemeente (een deel van) de middenberm op de Bornsche Beeklaan voor het eerst ingezaaid met het mengsel 'Bloemrijk Grasland'. De middenberm was ten tijde van het ongeval nog niet gemaaid. Op een strook grond langs de Bornsche Beeklaan is een gazonmengsel ingezaaid. Deze strook wordt wekelijks gemaaid.
2.4. Y was ten tijde van het ongeval verzekerd bij Generali. Generali heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval niet erkend.
2.5. De gemeente is verantwoordelijk voor het beheer en het onderhoud van de berm ter plaatse van het ongeval. De gemeente was ten tijde van het ongeval verzekerd bij Achmea. Achmea heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval evenmin erkend.
2.6. Tussen partijen bestaat verschil van mening over de vraag wie aansprakelijk is voor de gevolgen het ongeval.
2.7. Bij beschikking van 15 december 2014 van deze rechtbank is een eerder verzoek van X conform artikel 1019w Rv. met betrekking hetzelfde feitencomplex afgewezen waarbij de kosten van het deelgeschil zijn begroot op € 4.400,00 exclusief 6% kantoorkosten en exclusief 21% BTW. Hiertoe is overwogen dat op dat moment onvoldoende feiten kunnen worden vastgesteld die van belang zijn voor de beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag, zodat nadere bewijsvoering noodzakelijk werd geacht.
2.8. In het kader van een door X vervolgens geëntameerd voorlopig getuigenverhoor zijn X , Y en Z, brigadier bij de Regiopolitie (hierna: Z) als getuigen gehoord. In contra-enquête zijn gehoord B, civiel technicus bij de gemeente (hierna: B), C, adviseur beheer openbare ruimte, werkzaam voor de gemeente (hierna: C) en D, verkeersdeskundige in dienst van de gemeente (hierna: D).
3. Het deelgeschil
3.1. X verzoekt de rechtbank -kort gezegd- om, uitvoerbaar bij voorraad:
- te beslissen dat de gemeente, Achmea en/of Generali volledig (hoofdelijk) aansprakelijk is/zijn voor de gevolgen van het ongeval dat hem op 16 juli 2013 is overkomen;
- de kosten van de rechtsbijstand van X te begroten op grond van hetgeen X in zijn verzoekschrift bij punt 107 heeft aangegeven en te beslissen dat de gemeente, Achmea en/of Generali in deze kosten wordt(en) veroordeeld.
3.2. X stelt daartoe dat hij op 16 juli 2013 niet kon zien of er verkeer van rechts aan kwam. Het zicht aan de rechterzijde van het hek van de chicane werd geblokkeerd door hoogstaand gras en/of onkruid. Deze strook met onkruid was minstens zo breed als de chicane en stond meters langs de weg. X heeft ook geen auto horen aankomen. Toen X met geringe snelheid de kruising opreed, kwam hij in botsing met de door Y bestuurde personenauto. Vervolgens is X gevallen en is hij met zijn rechterschouder op het asfalt terecht gekomen. X brak zijn rechterschouder en zijn arm was uit de kom. X is aan zijn rechterhand en -schouder geopereerd. Als gevolg van dit letsel heeft X blijvende beperkingen opgelopen. X stelt primair dat de gemeente jegens hem aansprakelijk is op grond van artikel 6:174 lid 1 jo lid 2 jo lid 5 Burgerlijk Wetboek (BW), omdat de Bornsche Beeklaan ten tijde van het ongeval niet voldeed aan de inrichtingseisen die aan een veilige weg mogen worden gesteld. De gemeente is op grond van artikel 15 lid 3 Wegenwet verplicht tot onderhoud van de berm. De gemeente is tekortgeschoten in het beheer en onderhoud van de berm. Subsidiair stelt X dat sprake is van onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig handelen en/of nalaten van de gemeente jegens hem.
De gemeente is aansprakelijk voor de schade als gevolg hiervan op grond van artikel 6:162 BW en Achmea op grond van artikel 7:954 BW.
Daarnaast stelt X dat Y jegens hem aansprakelijk is op grond van artikel 185 Wegenverkeerswet, omdat Y, rijdend op een openbare weg, als eigenaar/houder van de auto betrokken is geraakt bij een verkeersongeval waardoor schade werd toegebracht aan X, terwijl niet aannemelijk is dat het ongeval te wijten is aan overmacht. Op grond van artikel 6 WAM heeft X jegens Generali een eigen recht op schadevergoeding.
3.3. De gemeente, Achmea en Generali hebben de verzoeken van X gemotiveerd betwist. In het navolgende zal de rechtbank voor zover nodig nader op deze verweren ingaan.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank ziet geen aanleiding consequenties te verbinden aan de omstandigheid dat het verweerschrift van Generali eerst op vrijdag 18 maart 2016 is ingediend, zoals van de zijde van X is bepleit. Het verweerschrift is weliswaar niet ingediend conform de in artikel 1.3.3. van het procesreglement verzoekschriftprocedures opgenomen voorkeurstermijn van vijf werkdagen, maar de inhoud van het door Generali gevoerde verweer kan, gelet op de eerdere procedure, voor X geenszins een verrassing zijn geweest.
4.2. Het verweer van zowel de gemeente en Achmea als van Generali is dat, ook nu diverse getuigen zijn gehoord, de door X gestelde feiten niet zijn aangetoond. Nu ter zake de bewijslast op X rust, dient het verzoek van X te worden afgewezen, aldus verweersters. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
4.3. In de beschikking van 15 december 2014 is een aantal punten opgesomd waarover partijen het destijds niet eens waren. Dit betrof de hoogte van de begroeiing in de berm (aan de linkerzijde van Y, aan de rechterzijde van X), de breedte van de gemaaide strook tussen deze begroeiing en de Bornsche Beeklaan c.q. het fietspad waar X vandaan kwam, de ooghoogte van X op zijn racefiets, zowel in voorovergebogen racehouding als in enigszins opgerichte houding, de snelheid waarmee X de Bornsche Beeklaan wilde oversteken, de ooghoogte van Y in zijn auto, de positie van Y's auto op de Bornsche Beeklaan, de snelheid waarmee Y reed, alsmede de vraag of de auto van Y zich reeds bevond op het kruisingsvlak op het moment dat X de rijbaan overstak. Teneinde hierover meer duidelijkheid te verkrijgen heeft op verzoek van X een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. In het kader van het onderhavige deelgeschil dient beoordeeld te worden of de door X aan zijn verzoek ten grondslag gelegde feiten thans voldoende aannemelijk zijn geworden en kunnen leiden tot toewijzing van het verzochte. Hierbij zal de rechtbank eerst ingaan op de vraag of Generali als WAM-verzekeraar van Y aansprakelijk is jegens X. Hierna zal de aansprakelijkheid van de gemeente en haar aansprakelijkheidsverzekeraar Achmea beoordeeld worden.
Aansprakelijkheid jegens Generali
4.4. Artikel 185 Wegenverkeerswet legt een verzwaarde aansprakelijkheid op de eigenaar van een motorrijtuig om kwetsbare verkeersdeelnemers als fietsers en voetgangers, voor wie de gevolgen van aanrijdingen met motorrijtuigen veelal zeer ingrijpend zijn, te beschermen tegen de bijzondere gevaren die in het leven worden geroepen door gebruik van motorijtuigen aan het verkeer. Deze regeling berust op de gedachte dat degene die door het gebruik van een motorrijtuig de gevaren op de weg aanzienlijk verhoogt (het zogenoemde 'Betriebsgefahr'), het risico daarvan behoort te dragen. De eigenaar van een motorrijtuig kan slechts aan aansprakelijkheid ontkomen ingeval hij aannemelijk maakt dat het ongeval is te wijten aan overmacht.
4.5. Het door Generali gedane beroep op ovennacht van Y gaat slechts op indien zij aannemelijk maakt dat aan Y ter zake van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen, voor zover van belang voor de veroorzaking van het ongeval, rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Hierbij zijn de door X gemaakte verkeersfouten alleen van belang, indien zij voor Y zo onwaarschijnlijk waren dat deze bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met die mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden.
4.6. Uit de door Y afgelegde verklaring, die door X niet is weersproken, volgt dat Y door de hoge begroeiing aan de voor hem linkerzijde van de Bornsche Beeklaan, X die op zijn racefiets zat, niet heeft kunnen zien naderen vanaf de, vanuit Y bezien, linkerzijde van het fietspad. Voorts volgt uit de verklaring van Y die evenmin is betwist, dat Y ten tijde van het ongeval ongeveer 30 km per uur reed, terwijl de maximaal toegestane snelheid op de Bornsche Beeklaan 50 km per uur bedraagt. Ook staat vast dat het verkeer op de Bornsche Beeklaan voorrang heeft op het verkeer van het kruisende fietspad.
4.7. Uit de verklaring van Y blijkt weliswaar dat Y het voor hem geldende waarschuwingsbord J24 niet heeft gezien, maar de rechtbank kan niet inzien op welke wijze Y een verwijt gemaakt kan worden van het ongeval. Daartoe wordt overwogen dat Y ruim onder de ter plaatse maximaal toegestane snelheid reed. Ook indien Y zijn snelheid nog verder zou hebben verminderd bij het naderen van de oversteekplaats voor fietsers, zou het ongeval hebben plaatsgevonden. Immers, door de hoge begroeiing die zich uitstrekte tot aan de chicane en Y het zicht ontnam op door de chicane eventueel naderende racefietsers die voorover gebogen op de fiets zitten, kon Y als bestuurder van het motorvoertuig eerst zicht hebben op de aldus overstekende racefietsers, indien hij zich met de voorkant van zijn auto net op de oversteekplaats bevond. Ook in die situatie zou X, die immers fietsend de oversteekplaats is opgegaan en niet is gestopt, in botsing zijn gekomen met de auto van Y. Hierbij kan van Y als automobilist niet verwacht worden dat hij zijn auto aldus tot stilstand brengt om zich ervan te vergewissen dat er geen racefietsers naderen die door hun positie op de racefiets in combinatie met de hoge begroeiing geen zicht hebben op verkeer van rechts waaraan zij voorrang dienen te verlenen en de oversteekplaats fietsend zouden opgaan. Weliswaar diende Y bedacht te zijn op 'gewone' overstekende fietsers, maar die waren, zo blijkt uit de overgelegde foto van de plek van het ongeval, duidelijk zichtbaar voor Y. X heeft nog betoogd dat Y ook bedacht had dienen te zijn op overstekende kinderen, maar hierin kan X niet worden gevolgd. Het fietspad ligt niet in een woonwijk maar op enige afstand daarvan waarbij de voorrangsweg Bornsche Beeklaan gekruist wordt. Het ligt derhalve niet voor de hand dat ter plaatse een kind op een kinderfiets zonder begeleiding van een volwassene zou oversteken.
4.8. X heeft voorts ter onderbouwing van zijn stelling dat Y had moeten anticiperen op niet zichtbare verkoersdeelnemers op het fietspad zoals racefietsers, aangevoerd dat Y zoveel mogelijk rechts had dienen te houden. Hierdoor zou volgens X het ongeval zijn voorkomen. Ook hierin kan de rechtbank X niet volgen. Hoewel X niets heeft gesteld over de breedte van de weg, blijkt uit de overgelegde foto dat de Bornsche Beeklaan een smalle eenrichtingsweg is waarop fietsverkeer niet is toegestaan. Ook indien er zo ver mogelijk rechts wordt gehouden, is er niet tot nauwelijks meer tijd om te reageren op een overstekende racefietser. Voorts lijkt X te suggereren dat Y tegen het voorwiel van X is aangereden toen deze met zijn voorwiel tot aan het stuur de weg op moest rijden om te kijken of er wat aankwam. Dit is niet de feitelijke situatie. Immers, X is niet gestopt alvorens hij het kruisingsvlak is opgereden, maar is zich blijven voortbewegen in de richting van het kruisingsvlak met de Bornsche Beeklaan. Hierbij heeft X de auto van Y geschampt bij de linkerzij spiegel. Welke snelheid X hierbij heeft aangehouden, kon door hem tijdens het voorlopig getuigenverhoor niet nader worden gespecificeerd dan dat 'hij rustig is overgestoken. ( ... ) hij had zijn snelheid geminderd. Als je daar je snelheid niet mindert, rijd je in de hekken.' Eerst tijdens de tweede mondelinge behandeling heeft X verklaard stapvoets te hebben gereden. Wat hier verder van zij gelet op de door Y direct na het ongeval tegenover de politie afgelegde verklaring en zijn verklaring tijdens het voorlopiggetuigenverhoor, vaststaat in ieder geval dat X zijn wielrenschoenen niet heeft losgemaakt van zijn trappers zodat hij nog wel enige snelheid moet hebben gehad. De conclusie is dan ook, dat, indien Y zo ver mogelijk rechts had gehouden op de Bornsche Beeklaan, het niet aannemelijk is dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden, dan wel dat de gevolgen minder ernstig zouden zijn geweest.
4.9. De stelling van X dat Y ook geluidssignalen had kunnen geven bij het naderen van de oversteekplaats wordt eveneens verworpen. Het geven van geluidssignalen is, anders dan bij zichtbaar gevaar, niet toegestaan. Voor Y was het gevaar niet zichtbaar en aldus was het niet toegestaan geluidssignalen te geven.
4.10. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat Generali het beroep op overmacht aan de zijde van haar verzekerde Y aannemelijk heeft gemaakt, zodat aansprakelijkheid van Generali als WAM-verzekeraar van Y afgewezen dient te worden.
de gemeente en Achmea
4.11. X stelt de gemeente primair aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 lid 1 juncto lid 2 juncto lid 5 BW. Subsidiair is de gemeente op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk volgens X. De aansprakelijkheid van Achmea baseert X op artikel 7:954 BW.
4.12. Met de gemeente en Achmea is de rechtbank van oordeel dat de berm c.q. de begroeiing van de strook grond tussen de twee gescheiden rijbanen die samen de Bornsche Beeklaan vormen, niet onder de toepassing van artikel 6:174 lid 6 BW valt. Ingevolge de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 17 december 2010, NJ 2012, 155 en HR 4 april 2014, RvdW 2014, 553) dient voor de toepassing van artikel 6: 174 BW onder een openbare weg mede te worden begrepen de daarbij behorende berm, indien wegdek en berm feitelijk zodanig op elkaar zijn afgestemd dat zij als één geheel behoren te worden beschouwd voor zover het gaat om de vraag of de weg niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Zulks is in casu niet aan de orde. Weliswaar is de begroeiing op de bedoelde strook door de gemeente ingezaaid, maar deze menselijke activiteit is van een dusdanige geringe omvang dat daarmee niet voldaan is aan de criteria die de Hoge Raad in het hiervoor genoemde Wilnis-arrest heeft geformuleerd. In ieder geval is dit 'menselijk ingrijpen' niet hetgeen dat relevant is voor de beoordeling van de vraag of de weg een gevaar oplevert voor de gebruikers (HR 17 november 2000, NJ 2001, 10).
4.13. Nu aansprakelijkheid op de primaire grondslag niet kan slagen, dient beoordeeld te worden of sprake is aansprakelijkheid op de voet van artikel 6:162 BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.14. Tussen partijen is niet in geschil dat de gemeente ingevolge artikel 15 lid 3 Wegenwet verplicht is tot het onderhouden van de berm en daarmee de begroeiing van de strook grond tussen de twee rijbanen. Beoordeeld dient dan ook te worden of de gemeente door de begroeiing niet eerder te maaien een gevaarlijke situatie heeft doen staan.
4.15. De in het voorlopig getuigenverhoor gehoorde getuigen hebben niet eenduidig kunnen verklaren over de hoogte van de begroeiing ten tijde van het ongeval. Wel blijkt dat 2013 het eerste jaar is dat de strook grond is ingezaaid en dat in het eerste jaar de begroeiing hoger wordt dan in de daarop volgende jaren vanwege de daarna optredende verschraling van de grond. Ook is duidelijk dat de begroeiing ruim uitsteekt boven het hekwerk van de chicane, welk hekwerk, zo blijkt uit productie 21, 100 cm hoog is. Uit de afgelegde getuigenverklaringen, in onderlinge samenhang bezien, blijkt dat de begroeiing in ieder geval 120 cm hoog is. Doorslaggevend acht de rechtbank echter dat uit de niet-betwiste verklaring van Y blijkt dat de begroeiing aan zijn linkerzijde hem het zicht op de van links naderende racefietser ontnam. Of hierbij de begroeiing 120 of 140 cm of nog hoger is geweest, is in dit verband niet van doorslaggevend belang. Vaststaand is dat Y X vanwege de hoogte van de begroeiing die zich uitstrekte tot aan de chicane, op 16 juli 2013 niet heeft waargenomen en niet heeft kunnen waarnemen. Hiermee heeft de gemeente rondom de oversteekplaats voor fietsers een gevaarlijke situatie gecreëerd die door haar met geringe financiële middelen op eenvoudige wijze voorkomen had kunnen worden door, in ieder geval in het eerste jaar, vaker te maaien. Ook had de gemeente er voor kunnen kiezen om in een ruime omgeving rond de chicane een ander zaadmengsel te gebruiken dat een minder hoge begroeiing geeft.
4.16. De omstandigheid dat, zoals van de zijde van de gemeente en Achmea is betoogd, geen andere verkeersongevallen bekend zijn, maakt het voorgaande niet anders. Hierbij is van belang dat het jaar 2013 het eerste jaar was dat het betreffende stuk was ingezaaid met dit zaadmengsel, terwijl het juist het eerste jaar is dat de begroeiing hoger wordt dan in de daarop volgende jaren. Bovendien is niet gesteld noch gebleken dat het maai beleid van de gemeente sedert het ongeval ongewijzigd is gebleven.
4.17. Voorts behoeft het geen nader betoog dat ongevallen tussen fietsers en gemotoriseerd verkeer grote gevolgen kunnen hebben voor het ongemotoriseerde verkeer. Hierbij had de gemeente er rekening mee dienen te houden dat niet alle verkeersdeelnemers steeds de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht nemen. De conclusie is dan ook dat de gemeente een gevaarlijke situatie heeft gecreëerd waarvoor zij op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is.
4.18. De gemeente en Achmea beroepen zich, voor het geval de gemeente aansprakelijk is jegens X, op eigen schuld van X . Zij stellen daarbij dat X ter plaatse goed bekend was en zijn rijgedrag had dienen aan te passen aan de omstandigheden. Dat heeft hij niet gedaan, nu hij zonder zich er van te vergewissen of hij de voorrangsweg kon oversteken, het kruisingsvlak op is gefietst. Hierover wordt het volgende overwogen.
4.19. X stelt zich op het standpunt dat de begroeiing zo hoog was dat hij niet over de begroeiing heen kon kijken om te zien of er verkeer naderde op de Bornsche Beeklaan waaraan hij voorrang zou moeten verlenen. Om dat te onderzoeken, diende X volgens zijn verklaring, met zijn voorwiel tot aan het stuur het kruisingsvlak op te rijden.
4.20. De rechtbank overweegt dat, zoals hiervoor onder 4.8 al is overwogen, Y niet tegen het voorwiel van X is aangereden, maar dat X de linkerzijkant van de auto van Y heeft geschampt. Voorts staat vast dat X niet is gestopt teneinde zich er van te vergewissen of hij de Bornsche Beeklaan veilig kon oversteken. Als X hiertoe was overgegaan, zou hij zonder problemen over de begroeiing hebben kunnen kijken. Er was in die situatie, nog afgezien van de kort gemaaide strook langs de Bornsche Beeklaan. geen enkele noodzaak om het voorwiel op de voorrangsweg te plaatsen. Bovendien acht de rechtbank het niet aannemelijk, op basis van de afgelegde verklaringen en de overgelegde foto, dat de gemaaide strook niet breder is dan 40 cm zoals X stelt. Uit productie 25 blijkt immers dat de onderzijde van de haaientanden verder van de weg verwijderd liggen dan het begin van de gemaaide strook, zodat X ook met zijn voorwiel voorbij de begroeiing had kunnen stoppen zonder te worden aangereden.
4.21. Ten aanzien van de vraag of de begroeiing zo hoog was dat X terwijl hij op de racefiets zat, niet over de begroeiing kon kijken, verschillen de standpunten. In de eerste plaats heeft X niet afdoende gesteld teneinde duidelijkheid te verkrijgen over zijn ooghoogte indien hij op zijn racefiets zit. In de eerste procedure heeft X gesteld dat zijn ooghoogte 140 cm is. In de tweede procedure heeft hij aanvankelijk het standpunt ingenomen dat zijn ooghoogte 116 cm was. Eerst tijdens de mondelinge behandeling heeft X desgevraagd twee foto's overgelegd waaruit zou moeten blijken dat zijn ooghoogte ruim 130 cm is. Nog afgezien van de omstandigheid dat uit de overgelegde foto's niet blijkt hoe de ooghoogte is gemeten, blijkt bij nadere bestudering van de twee foto's dat de ene foto geen ingezoomde versie is van de andere foto, zoals tijdens de mondelinge behandeling is meegedeeld. Op de ene foto is een ooghoogte van ruim 130 cm af te lezen, terwijl bij zorgvuldige bestudering van de andere foto een ooghoogte blijkt van 134 cm. Bovendien blijkt dat X op de bewuste foto's zijn handen niet geplaatst heeft bovenop het wielrennersstuur zoals het geval was ten tijde van het ongeval volgens zijn verklaring tijdens het voorlopig getuigenverhoor, maar verder aan de onderzijde van de bolling van het wielrennersstuur. Niet valt in te zien waarom X zijn handen niet heeft geplaatst op de wijze zoals hij dat ook heeft gedaan op de als productie 23 overgelegde foto. In die situatie zal de ooghoogte van X, ook indien hij zijn hoofd niet opricht, zich minimaal bevinden op 140 cm hoogte, zodat de rechtbank hiervan bij de nadere beoordeling zal uitgaan.
4.22. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is de hoogte van de begroeiing minimaal 120 cm geweest. Hoewel de rechtbank niet onaannemelijk acht dat de begroeiing ruim hoger is geweest dan 120 cm, gelet op de hoogte van de op de foto aanwezige auto en de ambulance, is zij van oordeel dat, ook indien de hoogte om en nabij de 145 cm is geweest, X is staat moet zijn geweest hier zodanig over heen te kijken dat hij de bovenkant van de auto van Y heeft moeten kunnen waarnemen. In dit verband acht de rechtbank van belang dat de begroeiing geen massief blok vormt maar diffuus is. Ook ligt de chicane ietsje hoger dan de Bornsche Beeklaan en valt niet in te zien waarom, indien X stapvoets heeft gereden zoals hij tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard, zich niet (met nog één hand aan het stuur) heeft kunnen oprichten om over de begroeiing zich er van te vergewissen of de weg vrij is om oversteken. Indien en voor zover X zich daartoe niet in staat achtte, had hij dienen te stoppen alvorens de voorrangsweg over te steken. In ieder geval had X niet kunnen volstaan met, toen hij geen auto hoorde naderen, het minderen van vaart.
4.23. De conclusie van het voorgaande is dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van X. De wederzijdse fouten afwegend komt de rechtbank tot een verdeling van 65% - 35% waarbij 65% voor rekening van X dient te komen. De gemeente en Achmea zijn derhalve voor 35% aansprakelijk te achten voor de gevolgen van het X overkomen ongeval.
4.24. Voor de kosten van dit deelgeschil maakt X in zijn verzoekschrift aanspraak op een bedrag van € 5.540,83 (16 uren x € 270,00, 6% kantoorkosten en 2% BTW) betreffende de kosten van mr. De Witte voor het opstellen van het verzoekschrift. X heeft ter zitting een urenspecificatie overgelegd ter zake van de aanvullende uren van mr. Van Gerven ter hoogte van een bedrag van € 3.893,97 (15,18 uur x € 200,00, 6% kantoorkosten en 21% BTW), in totaal derhalve een bedrag van € 9.434,80.
4.25. De gemeente en Achmea hebben tegen de hiervoor genoemde gehanteerde uurtarieven geen verweer gevoerd, maar wel tegen het aantal aan de zaak bestede uren, te weten ruim dertig uren. Nu tegen het gehanteerde uurtarief geen verweer wordt gevoerd en de rechtbank de gehanteerde uurtarieven niet onredelijk acht, zal ook hiervan worden uitgegaan, met dien verstande dat de kantoorkosten worden geacht in het gehanteerde uurtarieven te zijn verwerkt.
4.26. Het begrote aantal uren komt de rechtbank bovenmatig voor. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het vorige deelgeschil dat door X is ingediend en het onderhavige verzoek inhoudelijk niet veel verschillen en de omvang en inhoud van het dossier bovendien het grote aantal uren niet kunnen dragen, meer in het bijzonder zijn er geen nieuwe juridisch vraagstukken van complexe aard in dit verzoek aan de orde gesteld die een dergelijke bovenmatige begroting rechtvaardigen. Gelet ook op de factoren ervaring en expertise die in het uurtarief van mr. De Witte zijn verdisconteerd, zal de rechtbank het door hem opgevoerde aantal uren matigen tot 6 uur (derhalve een bedrag van € 1.620,-, exclusief BTW), De rechtbank zal de uren van mr. Van Gerven matigen tot 8 uren (derhalve een bedrag van € 1.600,-, exclusief BTW), waarbij ook de zitting en pleitnota zijn inbegrepen. Dit betekent dat de kosten mitsdien zullen worden begroot op € 3.220,00, te vermeerderen met BTW en het door X betaalde griffierecht van € 288,-, in totaal dus een bedrag van € 4.184,20.
Met dank aan mr. J.F. Roth, SAP Letselschade Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak. Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2016/rb-overijssel-180416