Rb Overijssel 211216 ongeval tussen elkaar tegemoetkomende fietsers; na getuigenverklaringen oordeelt rb dat onvoldoende oplettend en onvoldoende voorzichtig is gefietst
- Meer over dit onderwerp:
Rb Overijssel 211216 ongeval tussen elkaar tegemoetkomende fietsers; na getuigenverklaringen oordeelt rb dat onvoldoende oplettend en onvoldoende voorzichtig is gefietst;
- kosten begroot en toegewezen obv € 235,- per uur excl. btw, totaal € 4.268,90 incl. btw en griffierecht
2. De feiten
2.1. X heeft bij een fietsongeval op 11 juli 2014 op het fietspad gelegen in de boswachterij te Staphorst letsel opgelopen onder meer aan benen, linker hand en elleboog, ribben met inwendige oedeemvorming en bloeduitstorting.
2.2. Y fietste X die dag vanuit tegengestelde richting tegemoet op genoemd fietspad. Y reed achter zijn echtgenote. Nadat X al fietsend de echtgenote van Y was gepasseerd hebben (de fietsen van) Y en X elkaar geraakt, waarbij X ten val is gekomen in de berm naast het fietspad.
2.3. Het fietspad wordt gebruikt voor tweerichtingsverkeer en is aangelegd met betonnen platen met een breedte van ongeveer 1.50 meter.
2.4. Y heeft zijn aansprakelijkheidsverzekeraar Univé van het fietsongeval op de hoogte gesteld. Namens X heeft de Stichting Achmea Rechtsbijstand op 3 september 2014 Univé aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het verkeersongeval. Univé heeft aansprakelijkheid afgewezen.
2.5. Op 15 oktober 2015 heeft op verzoek van X een voorlopig getuigenverhoor plaatsgehad waarbij X, Y en zijn echtgenote Y- X als getuige zijn gehoord.
3. Het geschil
3.1. X verzoekt de rechtbank:
I. voor recht te verklaren dat Y aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat haar op 11 juli 2014 is overkomen;
II. de kosten van X te begroten zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv;
III Y te veroordelen binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking tot betaling van dit bedrag aan haar d.W.Z. op de derdenrekening van Stichting Derdengelden Balans met bepaling dat deze kosten uitvoerbaar bij voorraad zullen zijn en wettelijke rente zonder verdere aanzegging verschuldigd zal zijn als het bedrag niet binnen voormelde termijn is voldaan
3.2. Y heeft zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat X zelf de aanrijding heeft veroorzaakt en dat geen sprake is van onrechtmatig handelen in de zin van onzorgvuldig deelnemen door hem aan het verkeer. Het verzoek dient daarmee volgens Y integraal te worden afgewezen.
4. De beoordeling
4.1. Ter beoordeling staat in de eerste plaats of het verzoek van X zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op X rust de stelplicht en, zonodig, de bewijslast ten aanzien van het vermeende onrechtmatig handelen door Y. X is van oordeel dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde feiten op grond van de getuigenverhoren voldoende duidelijk zijn. Y betwist daarentegen dat X zijn aansprakelijkheid voor het verkeersongeval voldoende heeft onderbouwd en aannemelijk gemaakt.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat tussen hen op 11 juli 2014 een aanrijding heeft plaatsgehad. Wel verschillen zij van mening over de vraag door wie de aanrijding is veroorzaakt. X grondt de aansprakelijkheid van Y voor het ongeval op zijn onrechtmatig handelen in de zin van onzorgvuldig deelnemen aan het verkeer, in strijd met diverse rechtsregels. Zij stelt zich op dat punt dat Y bij het passeren een stuurbeweging naar links heeft gemaakt en haar daarbij heeft geraakt als gevolg waarvan zij ten val is gekomen.
4.3. Naar het oordeel van de rechtbank leent het onderhavige geschil zich met betrekking tot de aansprakelijkheidsvraag voor een deelgeschilprocedure.
4.4. X heeft haar verzoek primair gebaseerd op onrechtmatig handelen (artikel 6:162 van het Burgerlijke Wetboek (BW) door Y in de zin van onzorgvuldig deelnemen aan het verkeer. Zij beroept zich daarbij op artikel 3 RVV 1990 (bestuurders zijn verplicht zoveel mogelijk rechts te houden), artikel 54 RVV 1990 (het overige verkeer voor laten gaan bij het wisselen van rijstrook en artikel 54 RVV 1990 (het geven van een teken met de arm bij een belangrijke zijdelings verplaatsing en wisseling van rijstrook). Ook voert X aan dat Y artikel 5 WVW 1994 heeft geschonden (het verbod om zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt of kan worden veroorzaakt of het verkeer wordt gehinderd of kan worden gehinderd). Op X liggen stelplicht en bewijslast van de feiten die zij aan het gestelde onrechtmatige handelen ten grondslag legt. X heeft daartoe onder meer gewezen op de inhoud van de getuigenverklaringen. Bij de beoordeling van de vraag of X is geslaagd in het bewijs van het gestelde onrechtmatig handelen, neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
4.5. X heeft ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor op 15 oktober 2015 de volgende verklaring afgelegd: "Op l l juli 2014 reed ik met mijn fiets door het Staphorster bos. Ik reed op een mooi breedfietspad. (. . .) Op enig moment kom ik twee tegenliggers tegen. Ik passeer de eerste fietsster en vervolgens zie ik dat de tweede fietser zijn stuur omzet en op mij in fietst. Er volgt een enorme klap (. . .) Van de aanrijding zelf ben ik een stuk kwijt. Als ik mevrouw Y passeer is er voldoende ruimte. De heer Y fietste daarachter. De afstand tussen beiden kan drie meter zijn geweest maar ook wel vier tot zes meter. Ik zag dat meneer Y naar de verkeerde kant keek, het bos in. Op het moment dat ik bij hem was gooide hij zijn stuur om. Ik heb nog in een reflex geprobeerd hem te ontwijken. ( .. .) Als ik wakker wordt slaan de heer en mevrouw Y naast mij. (. . .) Ik hoor mevrouw Y zeggen: 'Ik zei nog 'fiets '. De heer Y zei daarop: 'Ik heb haar niet gezien '. Mevrouw Y zei tegen mij: 'Als er een tegenligger aankomt zeg ik altijd 'fiets '. (. . .) Ik heb geen idee waarom de heer Y zijn stuur heeft omgegooid. Ik heb wel gezien dat hij helemaal niet op het verkeer lette. Ik reed met een normale snelheid van ongeveer 15 kilometer per uur. (. .. ) De betonnen platen zijn 1,50 breed. Er was wel wat begroeiing omdat de randen van het fietspad niet bereden worden (. . .) Ik fietste uiterst rechts omdat ik mevrouw Y net gepasseerd had. Met het stuur omgooien bedoel ik dat de heer Y naar mij toe heeft gestuurd. Hij zal dit niet expres gedaan hebben. Ik zag wel dat hij niet oplette en dat hij op mij afkwam."
4.6. De echtgenote van Y heeft als getuige verklaard: "Wij fietsten met een gemiddelde snelheid. Ik passeerde een tegenligger en vervolgens hoorde ik een klap. Van het ongeval zelf heb ik niets gezien. Ik weet niet hoe ver mijn echtgenoot achter mij fietste. Toen ik mevrouw X passeerde had ik voldoende ruimte. ( ... ) Mij is niets opgevallen aan de wijze waarop mevrouw X reed. Ik weet ook niet meer of ik mijn echtgenoot gewaarschuwd heb voor een tegenligger. Het pad is smal, wij fietsen daar altijd achter elkaar. (. . .) Ik zag mevrouw X wel aankomen. Ik weet dat mijn echtgenoot haar niet heeft gezien. Ik weet niet waarom hij haar niet heeft gezien."
4.7. Y heeft op zijn beurt als getuige verklaart: "Mijn vrouw reed voorop en ik reed daar vlak achteraan, ongeveer op drie meter afstand. Er was sprake van goede weersomstandigheden en we reden met een normale snelheid van tussen de 15 en 18 kilometer per uur. Plotseling hoorde ik 'pets'. Er bleek contact gemaakt te zijn met een andere fietsster die later mevrouw X bleek te zijn. Ik heb mevrouw X niet zien aankomen. (... ) Mijn echtgenote fietste voor mij. Zij heeft mevrouw X gepasseerd. Ik reed in een rechte lijn achter haar. Daarom moet het zo zijn dat ik op de rechterkant van het fietspad reed. Als ik op het midden dan wel op de linkerkant van het fietspad had gereden, was er geen ruimte meer geweest voor mevrouw X. (...) Het fietspad is van beton en heeft geen streep in het midden. In aanleg is het fietspad 1,5 meter breed door begroeiing is het fietspad feitelijk echter 1,25 meter breed. Bij het fietsen op dit pad moet men goed opletten. Voor de veiligheid is het belangrijk dat men uiterst rechts fietst bij het passeren. (...) Op uw vraag of het een recht fietspad was kan ik u antwoorden dat het een recht fietspad was, zij het met een hele flauwe bocht. (...) Omdat het een smal fietspad van 1,25 meter breed is fietsen wij achter elkaar in één rechte lijn. Iedere tegenligger rijdt ook ongeveer in dezelfde lijn. Het is daarom logisch dat als ik achter mijn vrouw rijd en mevrouw X ook in dezelfde lijn rijdt, ik mevrouw X niet heb zien aankomen. Zij was niet onzichtbaar, maar ook niet volledig zichtbaar. Ik heb mevrouw X niet gezien. Wat de reden daarvoor is kan ik u niet precies zeggen behalve hetgeen wat ik hiervoor heb verklaard. Ik was niet afgeleid."
4.8. Y betoogt dat in het onderhavige geval niet kan worden vastgesteld wie van beide fietsers de aanrijding heeft veroorzaakt. Het komt er in dit geschil op neer dat de ene fietser de andere fietser aansprakelijk houdt voor de aanrijding. De rechtbank is van oordeel dat in zijn algemeenheid geldt - op grond van artikel 5 WVW 1994 - dat het een ieder is verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaak of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd. In de stellingen van X ligt besloten dat Y X in het geheel niet heeft gezien en zodanig onoplettend heeft gefietst dat hij jegens haar onvoldoende voorzichtigheid heeft betracht. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de zijdens X getoonde filmopname van het fietspad, de bij het verzoek overgelegde foto's en vorenstaande getuigenverklaringen in ieder geval kan worden vastgesteld:
- dat partijen fietsen met een normale snelheid op een smal fietspad voor tweerichtingsverkeer, dat tussen 1.25 en 1.50 meter berijdbaar was;
- dat het een overzichtelijk fietspad betrof;
- dat het fietspad veilig passeren van een tegenligger toestond, mits beide fietsers elkaar daartoe voldoende ruimte gaven;
- dat Y op een afstand van ongeveer 3 meter achter zijn echtgenote fietste;
- dat Y X voor de aanrijding in het geheel niet heeft gezien, noch aan heeft zien komen fietsen.
4.9. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de getuigenverklaringen kan worden vastgesteld dat Y al fietsend op het fietspad niet zijn blik op de rijweg heeft gehouden en niet heeft gelet op tegemoetkomend fietsverkeer. Ook heeft hij onvoldoende afstand tot zijn echtgenote gehouden waardoor hij het fietspad niet heeft overzien en daarop tegemoetkomend fietsverkeer heeft kunnen zien aankomen. In de onder 4.8 genoemde omstandigheden acht de rechtbank dat gevaarzettend. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat Y voldoende rechts heeft gereden. Dat Y, naar hij heeft verklaard in lijn met zijn echtgenote reed, laat de mogelijkheid onverlet dat de echtgenote haar koers na het passeren van X naar het midden van het fietspad heeft verlegd. Aangenomen kan worden dat de echtgenote bij het passeren van X rechts heeft gehouden aangezien de echtgenote en X hebben verklaard dat men elkaar ruim kon passeren. Als Y in rechte lijn met zijn echtgenote zou hebben gefietst, zou hij Y ook ruim moeten hebben kunnen passeren, wat - getuige de aanrijding - niet het geval is geweest. Maar ook al zou Y voldoende rechts hebben gereden, volgt daar nog niet uit dat hij niet aansprakelijk is nu hij daarbij nog steeds gevaarzettend kan hebben gehandeld (vgl. Hoge Raad 17 november 2006 LJN AY9749). De conclusie van het vorenstaande is in ieder geval dat Y onvoldoende heeft opgelet en onvoldoende voorzichtig en daarmee gevaarzettend heeft gefietst. Hij heeft daarmee op het fietspad een situatie in het leven geroepen waarin de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval zo groot was, dat hij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. Door dat niet te doen heeft hij in strijd gehandeld met artikel 5 WVW 1994 zodat hij op de voet van artikel 6: 162 Burgerlijk Wetboek aansprakelijk is jegens X. Een verkeersfout van X is in het licht van de omstandigheden van dit geval, zeker nu Y en zijn echtgenote daartoe geen aanknopingspunten hebben gesteld, zo onwaarschijnlijk dat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Daar komt bij dat Y zijn aandacht zodanig bij het verkeer diende te houden dat hij met een eventuele fout, zoals de situatie dat X zelf onvoldoende rechts reed, rekening had moeten houden. Mocht Y hebben willen betogen dat het ongeval mede een gevolg is geweest van een omstandigheid die aan X kan worden toegerekend als bedoeld in artikel 6: 101 BW, merkt de rechtbank op dat stelplicht en bewijslast van een eigen-schuld verweer op Y rusten. In die stelplicht is Y tekortgeschoten.
4.10. De conclusie van het vorenstaande is dat de verzochte verklaring voor recht als na te melden kan worden toegewezen.
4.11. Ingevolge artikel 1019aa Rv dienen de kosten van de behandeling van het verzoek aan de zijde van X te worden begroot, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking moeten worden genomen. Het moet gaan om kosten welke in redelijkheid zijn gemaakt en de hoogte van die kosten dient eveneens redelijk te zijn. De ter zitting herberekende kosten die de raadsman van X opvoert en het gehanteerde uurtarief van € 235,-- exclusief btw acht de rechtbank niet bovenmatig en gelet op de aard, complexiteit en omvang van het verzoek zal de rechtbank de kosten van het deelgeschil begroten op het verzochte bedrag van € 4.268,90 inclusief btw en griffierecht (€ 288,--).
Met dank aan mr. Z.J. Rittersma, Balans Letselschade Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak. Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2018/rb-overijssel-211216