Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 181213 hersenletsel zoon, moeder in buitenland maakt geld over naar belangenbehartiger; misleiding niet bewezen

Rb Amsterdam 181213 hersenletsel zoon, moeder in buitenland maakt geld over naar belangenbehartiger; misleiding niet bewezen

vervolg op: rb-amsterdam-120613-hersenletsel-zoon-moeder-in-buitenland-maakt-geld-over-naar-belangenbehartiger-bewijsopdracht-mbt-misleiding

De verdere beoordeling
1.
Bij tussenvonnis van 12 juni 2013 (hierna: het tussenvonnis) heeft de kantonrechter [eiseres] opgedragen om feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat [gedaagde] haar heeft bewogen tot afgifte van GBP 5.800,- door haar opzettelijk te misleiden over de wijze waarop hij dit geld zou besteden.

2.
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft [eiseres] bij akte een aantal stukken in het geding gebracht. Onder die stukken is een vragenlijst voorzien van met de hand geschreven antwoorden. De vertaalde versie van dit stuk luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“Vragen voor [eiseres] in de zaak tegen [gedaagde]
(…)
2.
Wie heeft het initiatief genomen wat betreft het verkrijgen door [gedaagde] van geld van u?
[gedaagde] heeft het mij gevraagd, ik heb op geen enkele wijze wat dan ook aan hem aangeboden.
(…)
5.
Heeft u geld aan [gedaagde] aangeboden als beloning voor zijn hulp met [zoon]
[[zoon], toevoeging kantonrechter]?
Nee, het onderwerp is nooit besproken. [gedaagde] vroeg om geld om [zoon] te helpen.
6.
Toen [gedaagde] u belde, heeft u ooit gevraagd wat hij met het geld gedaan had?
Ja, en hij legde uit dat hij rekeningen voor [zoon] betaald had maar dat meer geld nodig was.
(…)”
3.
Onder de in het geding gebrachte stukken is daarnaast een tussenvonnis van 21 augustus 2013 van deze rechtbank in een procedure tussen [zoon] en [gedaagde] met zaaknummer C/13/515694. In dit tussenvonnis is onder meer geoordeeld dat ten aanzien van een bedrag van € 126.650,74 vaststaat dat dit door [zoon] onverschuldigd aan [gedaagde] is betaald.

4.
Voorts heeft [eiseres] één getuige doen horen, te weten [naam] (hierna: [naam]), een kennis van [eiseres] en de voormalige partner van [zoon] In het kader van voornoemde bewijsopdracht heeft [naam], voor zover hier van belang, het navolgende verklaard:
“(…)
Ik weet dat [gedaagde] [eiseres] vrij regelmatig belde voor geld om voor haar zoon te zorgen. Ik weet dit omdat [eiseres] mij daarover heeft gebeld. Ze vertelde: ‘hij vraagt steeds om geld’. Ze werd hier nerveus van. (…) [eiseres] heeft mij ook verteld dat zij geld aan [gedaagde] had gegeven. Ik weet niet precies hoeveel, maar het was wel duizenden ponden. Ik weet ook niet wat [gedaagde] met het geld gedaan heeft. Ik weet ook niet of hij het geld heeft besteed om voor [zoon] te zorgen.
(…)
U vraagt mij of er nog iets is dat ik wil verklaren. Ik wil zeggen dat [eiseres] onder de indruk leefde dat [gedaagde] voor de belangen van haar zoon zorgde, maar toen ik in 2009 weer bij hem kwam was hij uit de medische molen en had hij geen inkomsten behalve wat hij van [gedaagde] kreeg. Ik moest alles voor hem doen.
(…)”
5.
[gedaagde] heeft geen getuigen doen horen in contra-enquête en heeft geen bewijsstukken in het geding gebracht.

6.
De kantonrechter zal voornoemde drie bewijsmiddelen die [eiseres] ter voldoening aan haar bewijsopdracht heeft aangewend hierna ieder afzonderlijk bespreken.

De schriftelijke verklaring van [eiseres]
7.
[gedaagde] voert – kort gezegd – aan dat aan de hiervoor onder rechtsoverweging 2 geciteerde vragenlijst geen bewijskracht kan worden toegekend en verzoekt de kantonrechter om dit stuk van de bewijsvoering uit te sluiten.

8.
Vooropgesteld wordt dat de kantonrechter, in weerwil van hetgeen door [gedaagde] is aangevoerd, geen aanleiding ziet om eraan te twijfelen dat de antwoorden op de vragenlijst van de hand van [eiseres] zijn. Bij de waardering van deze schriftelijke verklaring voor het bewijs heeft als uitgangspunt te gelden dat de bewijskracht van geschriften afkomstig van een partij ingevolge artikel 152 lid 2 Rv is overgelaten aan het oordeel van de rechter. Anders dan [gedaagde] meent, bestaat er geen grond om de verklaring van [eiseres] op voorhand van de bewijsvoering uit te sluiten. De bewijskracht die aan de verklaring kan worden toegekend is evenwel beperkt. Daartoe is redengevend dat het een partijverklaring betreft omtrent door [eiseres] te bewijzen feiten, die niet onder ede is afgelegd.

9.
De kantonrechter is bovendien van oordeel dat uit de inhoud van de verklaring van [eiseres] ook niet zonder meer volgt dat [gedaagde] haar heeft opgelicht of opzettelijk heeft misleid. Uit de verklaring kan hooguit worden afgeleid dat het initiatief tot het storten van de geldbedragen van [gedaagde] uitging en dat [eiseres] in de veronderstelling leefde dat [gedaagde] dat geld gebruikte om [zoon] te helpen. Uit de verklaring blijkt echter niet dat er concrete afspraken zijn gemaakt tussen [eiseres] en [gedaagde] over de wijze waarop [gedaagde] het geld diende te besteden en dat [gedaagde] bij het maken van die afspraken niet de intentie had het geld dienovereenkomstig te besteden. Aldus levert de verklaring van [eiseres] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende bewijs op van haar stelling dat [gedaagde] haar opzettelijk heeft misleid over de wijze waarop hij het geld zou besteden.

10.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige stellingen van partijen omtrent de schriftelijke verklaring van [eiseres] geen bespreking meer.

De getuigenverklaring van [naam]
11.
De kantonrechter overweegt dat de hiervoor onder rechtsoverweging 4 geciteerde verklaring van [naam] een verklaring van horen zeggen betreft. De bron van deze verklaring is – wederom – [eiseres]. [naam] heeft kort gezegd verklaard dat zij van [eiseres] heeft gehoord dat [gedaagde] haar regelmatig om geld vroeg en dat [eiseres] onder de indruk leefde dat [gedaagde] voor de belangen van haar zoon zorgde. [naam] heeft niets verklaard over het al dan niet gemaakt zijn van afspraken over de wijze waarop [gedaagde] het geld diende te besteden of over de al dan niet kwade bedoelingen van [gedaagde] daarbij. Uit de verklaring van [naam] volgt dan ook net zo min als uit de schriftelijke verklaring van [eiseres] dat [gedaagde] [eiseres] heeft opgelicht of opzettelijk heeft misleid. Anders dan [eiseres] stelt, kan het feit dat [gedaagde] geen contra-enquête heeft verricht geen bewijs in het voordeel van [eiseres] opleveren.

Het tussenvonnis van 21 augustus 2013
12.
Bij conclusie na enquête heeft [eiseres] gewezen op omstandigheden die zouden volgen uit de hiervoor onder rechtsoverweging 3 genoemde procedure tussen [zoon] en [gedaagde]. [eiseres] stelt dat [gedaagde] in beide procedures een identiek verweer voert, namelijk dat hij als zaakwaarnemer van [zoon] optrad en dat hij daarvoor geld heeft uitgegeven. [eiseres] meent dat [gedaagde] in de onderhavige zaak – net als in voornoemde procedure – onvoldoende heeft gesteld waaraan hij het geld dat hij van [eiseres] heeft ontvangen heeft uitgegeven. Als het klopt dat [gedaagde] met het geld de belangen van [zoon] heeft behartigd en/of rekeningen van [zoon] heeft voldaan, zou hij dat makkelijk moeten kunnen aantonen door middel van bankafschriften. Dat heeft [gedaagde] echter nagelaten. Nu [gedaagde] niet in staat is gebleken om aannemelijk te maken wat hij met het van [eiseres] ontvangen geld heeft gedaan ten behoeve van [zoon], leidt dat tot de conclusie dat [gedaagde] het geld niet ten behoeve van [zoon] maar voor zijn eigen gewin heeft besteed, terwijl hij dat ook altijd van plan moet zijn geweest, aldus [eiseres].

13.
De kantonrechter stelt voorop dat gesteld noch gebleken is dat het door [eiseres] in het geding gebrachte tussenvonnis van 21 augustus 2013 in kracht van gewijsde is gegaan. Voorts heeft te gelden dat dit vonnis is gewezen tussen andere partijen, zodat de daarin gegeven beoordeling niet rechtstreeks van toepassing is op de onderhavige procedure en in ieder geval geen kracht van gewijsde heeft tussen deze partijen. Verder wijst de kantonrechter erop dat [eiseres] er ten onrechte vanuit gaat dat processtukken uit deze andere procedure ambtshalve bekend kunnen worden verondersteld. De kantonrechter kan zijn oordeel slechts baseren op de stukken die in deze procedure als bewijsmiddel in het geding zijn gebracht. Het enige stuk met betrekking tot de procedure tussen [zoon]en [gedaagde] dat door [eiseres] in het geding is gebracht, is het tussenvonnis van 21 augustus 2013.

14.
De kantonrechter overweegt dat uit dit tussenvonnis kan worden afgeleid dat in die procedure is geoordeeld dat, indien in de verhouding tussen [zoon] en [gedaagde] sprake was van zaakwaarneming, [gedaagde] uit dien hoofde verplicht was tot het afleggen van rekening en verantwoording jegens [zoon] Zoals in het tussenvonnis in de onderhavige zaak onder rechtsoverweging 15 reeds overwogen, staat echter vast dat [gedaagde] zich niet heeft ingelaten met de behartiging van de belangen van [eiseres]. [gedaagde] is uit dien hoofde dus niet verplicht om jegens [eiseres] rekening en verantwoording af te leggen omtrent de wijze waarop hij het geld heeft besteed. De omstandigheid dat [gedaagde] niet heeft onderbouwd waaraan hij het geld dat hij van [eiseres] heeft ontvangen heeft besteed, rechtvaardigt dan ook niet zonder meer de conclusie dat [gedaagde] het geld voor zijn eigen gewin heeft besteed en evenmin dat hij [eiseres] opzettelijk heeft misleid over de wijze waarop hij dit geld zou besteden.

15.
Bij conclusie na enquête heeft [eiseres] ook nog gewezen op omstandigheden die volgens haar blijken uit een bij deze rechtbank aanhangige procedure tussen [zoon] en de broer van [gedaagde] met zaaknummer C/13/537203. Volgens [eiseres] is in deze procedure gebleken dat de broer van [gedaagde] op 4 augustus 2008 een zakelijke huurachterstand van [zoon] heeft betaald. [gedaagde] – en niet [zoon] – was volgens [eiseres] op dat moment de gebruiker van de gehuurde ruimte, zodat de broer van [gedaagde] dus materieel de huurachterstand van [gedaagde] betaalde. [eiseres] wijst erop dat de datum dat de huurachterstand werd betaald precies valt in de periode waarin zij het geld aan [gedaagde] heeft overgemaakt. [gedaagde] heeft het van [eiseres] ontvangen geld volgens [eiseres] echter niet gebruikt om de huurachterstand van [zoon] weg te werken en heeft ook nooit iets tegen [eiseres] gezegd over deze huurachterstand. [eiseres] stelt dat [gedaagde] het geld evenmin heeft gebruikt om te voorkomen dat de privé-woning van [zoon] op een executieveiling werd verkocht. Volgens [eiseres] is de opbrengst van de veiling op de rekening van [zoon] uitbetaald en vervolgens in tranches naar de rekening van [gedaagde] doorgesluisd, die het geld weer gebruikt heeft om zijn broer terug te betalen voor wat in wezen zijn eigen huurschuld was. [eiseres] stelt dat uit de hiervoor geschetste handelwijze van [gedaagde] blijkt dat hij niet het belang van [zoon] voor ogen heeft gehad en dat aldus sprake is van oplichting.

16.
De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] geen stukken in het geding heeft gebracht uit de procedure tussen [zoon] en de broer van [gedaagde]. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 13 reeds overwogen kunnen processtukken uit andere procedures niet ambtshalve bekend worden verondersteld. Nu de door [eiseres] gestelde omstandigheden niet blijken uit de in de onderhavige zaak in het geding gebrachte bewijsstukken, kan de kantonrechter daaraan geen waarde hechten. ECLI:NL:RBAMS:2013:9519