Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-Holland 231013 geschil declaraties nav beroepsfouten advocaat bij dagvaarding en sluiting vso; waarde rechtsbijstand dient betaald te worden

Rb Noord-Holland 231013 geschil declaraties nav beroepsfouten advocaat bij dagvaarding en sluiting vso

2 De feiten
2.1.
[gedaagde] is directeur en enig aandeelhouder van [gedaagde] Beheer. Deze vennootschap is op haar beurt directeur en enig aandeelhouder van […].

2.2.
Mr.[A] (hierna: mr. [A]), vennoot van eiseres, heeft [gedaagde] c.s. in de periode van 2001 tot 2008 juridisch bijgestaan (onder meer) in twee letselschadeprocedures, waarvan een betrekking had op de gevolgen van een oogoperatie in 1989 (procedure [gedaagde]/[X]) en een ander betrekking had op de gevolgen van een aanrijding op 24 mei 2000, waarbij [gedaagde] gewond is geraakt en materiële en immateriële schade heeft geleden (procedure [gedaagde]/Allianz).

2.3.
In de procedure met betrekking tot de aanrijding heeft de verzekeraar van de wederpartij van [gedaagde] c.s., voorheen Zwolsche Algemeene Schadeverzekering N.V. (hierna: Zwolsche), thans Allianz Nederland Schadeverzekering N.V. (hierna: Allianz), erkend in beginsel aansprakelijk te zijn, in welk kader zij voorschotten op (materiële en immateriële) schadevergoeding heeft uitgekeerd.

2.4.
Mr. [A] heeft betreffende de aanrijding in 2006 jegens (de rechtsvoorgangster van) Allianz bij de Rechtbank Utrecht een bodemprocedure aanhangig gemaakt en voor immateriële schade, buitengerechtelijke kosten en kosten “out of pocket” respectievelijk € 90.000,00, € 73.372,00 en € 59.189,00 gevorderd.

2.5.
In voormelde bodemprocedure hebben partijen op 7 januari 2008 ten overstaan van de rechter een vaststellingsovereenkomst getekend, die, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
“Partijen komen ter beëindiging van een deel van dit geschil het volgende overeen.
1. Allianz zal aan [gedaagde] c.s. een bedrag betalen van EUR 90.000,-- (negentigduizend euro) voor immateriële schade, buitengerechtelijke kosten en kosten out of pocket.
(…)
3. Het vorenstaande betekent dat in de onderhavige procedure partijen nog slechts verdeeld houdt en dient te worden beslist over de hoogte van het verlies van verdienvermogen.
4. Partijen verlenen elkaar na uitvoering van het bovenstaande finale kwijting op die punten, waarbij [gedaagde] c.s. ook Allianz op die punten finale kwijting verleent.”

2.6.
Allianz heeft naar aanleiding van de vaststellingsovereenkomst € 90.000,00 aan [gedaagde] c.s. uitgekeerd. Dit bedrag is op 2 februari 2008 op de rekening van de Stichting Derdengelden [eiseres] te [plaats 1] ontvangen en vervolgens op verzoek van [gedaagde] (voor het grootste deel) overgemaakt aan diverse begunstigden.

2.7.
Bij vonnis van 26 maart 2008 heeft de Rechtbank Utrecht [gedaagde] c.s. in de sub 2.4 vermelde bodemprocedure niet-ontvankelijk verklaard in de nog resterende vordering, op de grond dat de gedagvaarde partij, Zwolsche, door een fusie met Allianz was opgehouden te bestaan. Mr. [A] heeft voor deze vordering vervolgens een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Haarlem.

2.8.
Mr. Eblé heeft bij brief van 29 mei 2008 aan mr. [A] meegedeeld dat hij de rechtsbijstand aan [gedaagde] c.s., op verzoek van [gedaagde] heeft overgenomen. Tevens heeft hij de overeenkomst tot dienstverlening ontbonden vanwege verwijtbare en gebrekkige nakoming van de zijde van [eiseres].

2.9.
Mr. [A] heeft vervolgens einddeclaraties opgemaakt. Terzake de letselschadeprocedure met betrekking tot het oogletsel heeft [eiseres] drie declaraties verzonden, te weten:
-declaratie [gedaagde]/[X] met nummer 20080517 d.d. 24 juni 2008 ad EUR 591,40;
-declaratie [gedaagde]/[X] HB met nummer 20080518 d.d. 24 juni 2008 ad EUR 1.066,05;
-declaratie [gedaagde]/[X] HB met nummer 20060522 d.d. 10 juli 2006 ad EUR 7.451,11;
2.10.
Terzake de letselschadeprocedure met betrekking tot de aanrijding heeft mr. [A] vijf declaraties verzonden, te weten:
-declaratie [gedaagde]/Allianz met nummer 20080516 d.d. 24 juni 2008 ad EUR 41.029,77;
-declaratie [gedaagde]/Allianz KG met nummer 20080519 d.d. 24 juni 2008 ad EUR 14.259,89;
-declaratie [gedaagde]/Allianz KG II met nummer 20080520 d.d. 24 juni 2008 ad EUR 4.552,12;
-declaratie [gedaagde]/Allianz Algemene KG HB met nummer 20080521 d.d. 24 juni 2008 ad EUR 904,35;
-declaratie [gedaagde]/Allianz Algemene KG HB met nummer 20080522 d.d. 24 juni 2008 ad EUR 63,96.
2.11.
De door mr. [A] op 7 mei 2008 aanhangig gemaakte en vervolgens door mr. Eblé overgenomen bodemprocedure tussen [gedaagde] c.s. en Allianz bij de rechtbank Haarlem is bij vaststellingsovereenkomst op 11 maart 2009 geëindigd. Partijen zijn hierbij overeengekomen dat Allianz aan [gedaagde] c.s. een bedrag aan materiële schadevergoeding zal uitbetalen.

2.12.
[gedaagde] c.s. hebben terzake de letselschadeprocedure met betrekking tot de aanrijding een klacht bij de Raad van Discipline tegen mr. [A] ingediend, onder meer op de grond dat mr. [A] in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij [gedaagde] c.s. niet goed heeft geïnformeerd over de strekking van de vaststellingsovereenkomst d.d. 7 januari 2008 en hij aanvankelijk de verkeerde partij heeft gedagvaard.

2.13.
Bij beslissing van 15 augustus 2011 heeft de Raad van Discipline de klacht van [gedaagde] c.s. in al haar onderdelen gegrond verklaard. Nadat [eiseres] hiertegen beroep had ingesteld heeft Het Hof van Discipline bij beslissing van 4 juni 2012 de beslissing van de Raad van Discipline (voor het grootste deel) bekrachtigd en, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:

“5.5. Wat er zij van de precieze gang van zaken tijdens de schorsing van de comparitie op 7 januari 2008, verweerder heeft in antwoord op vragen van het hof tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij klager er tijdens deze schorsing niet op heeft gewezen dat klager de door hem gevorderde buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 73.372,,-- afkocht door in te stemmen met het door verzekeraar Z. aangeboden bedrag van Euro 90.000,-- en dat hij dus deze kosten niet meer bij verzekeraar Z. in rekening kon brengen. Voorts heeft verweerder tijdens de mondelinge behandeling van het hof verklaard klager niet te hebben geïnformeerd over de te verwachten declaraties.
5.6
Verweerder heeft gesteld dat klager zich van een en ander bewust is geweest, althans moet zijn geweest. De gedingstukken waarnaar verweerder in dat verband verwijst, kunnen die gevolgtrekking echter niet dragen.
5.7
Het Hof overweegt dat aan verweerder terecht het verwijt kan worden gemaakt dat hij, in strijd met wat een zorgvuldig handelend advocaat betaamt, klager voor de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst, niet juist en niet volledig heeft geïnformeerd waardoor klager de omvang en de reikwijdte van de vaststellingsovereenkomst niet voor ogen heeft kunnen staan. Dit is temeer onzorgvuldig omdat het bij verweerder bekend was dat klager bij het auto-ongeval hersenletsel heeft opgelopen waarvan hij nog steeds gevolgen ondervindt in de vorm van, ondermeer, ernstige vergeetachtigheid.
(…)
6.2
Verweerder erkent dat het achterwege laten van het opvragen bij de Kamer van Koophandel van een uittreksel uit het handelsregister van de te dagvaarden vennootschap, een beroepsfout is. Het hof overweegt dat de normale werkwijze van een behoorlijk advocaat met zich meebrengt dat hij voordat hij overgaat tot dagvaarding, nagaat of de juiste partij wordt gedagvaard. Het is aan het hof niet gebleken dat verweerder op een andere wijze dan door het opvragen van een uittreksel uit het handelsregister, is nagegaan of hij de juiste partij heeft gedagvaard. Door niet van te voren na te gaan of aan de juiste partij de dagvaarding werd uitgebracht, heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
6.3
Ten aanzien van het tweede deel van grief 2 overweegt het hof dat verweerder heeft toegegeven dat hij niet direct actie heeft ondernomen nadat hij kennis had genomen van het niet-ontvankelijkheidsverweer van verzekeraar Z. Het ligt evenwel op de weg van een zorgvuldig handelend advocaat om zo spoedig mogelijk en adequaat te reageren indien hij wordt geconfronteerd met een niet-ontvankelijkheidsverweer zoals door verzekeraar Z. opgeworpen. Nu verweerder niet alleen geen onderzoek heeft gedaan naar de juiste partij alvorens te dagvaarden, maar ook niet voortvarend heeft geprobeerd de gemaakte fout te herstellen, acht het hof ook in zoverre klachtonderdeel b. gegrond.
(…)”
2.14.
[eiseres] heeft terzake zijn declaraties conservatoir derdenbeslag gelegd onder Allianz en onder de Stichting Derdengelden [eiseres] te Haarlem.

3 Het geschil in de hoofdzaak
in conventie
3.1.
[eiseres] vordert, na vermindering van eis (samengevat) veroordeling van [gedaagde] c.s. tot betaling van EUR 52.156,11, vermeerderd met rente en kosten. Zij legt aan haar vordering ten grondslag dat zij in opdracht en voor rekening van [gedaagde] c.s. in twee letselschadeprocedures (terzake letsel na een oogoperatie en letsel na een aanrijding) werkzaamheden heeft verricht die voor vergoeding in aanmerking komen.

3.2.
[gedaagde] c.s. voeren verweer. Zij betwisten de declaraties van [eiseres] en stellen zich - samengevat - primair op standpunt dat mr. [A], door het maken van beroepsfouten in de procedure terzake de aanrijding, te kort is geschoten in de nakoming van de verbintenis tot dienstverlening.
Subsidiair betwisten [gedaagde] c.s. de hoogte van de facturen van mr. [A].
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in reconventie
3.4.
[gedaagde] c.s. vorderen na vermeerdering van eis (samengevat) veroordeling van [eiseres] tot betaling van € 92.000.00 (€ 69.000,00 + € 17.000,00 + (naar de rechtbank begrijpt € 16.000,00), vermeerderd met rente en kosten. Daarnaast vorderen [gedaagde] c.s. (partiele) ontbinding van de overeenkomst tot dienstverlening met [eiseres]. [gedaagde] c.s. leggen (samengevat) aan hun vordering ten grondslag dat mr. [A] de verbintenis tot dienstverlening gebrekkig is nagekomen omdat bij de uitvoering hiervan mr. [A] de verkeerde vennootschap heeft gedagvaard waardoor de ingestelde vordering is afgewezen en mr. [A] nalatig is geweest zijn cliënt voldoende te informeren omtrent de aard van de vaststellingsovereenkomst van 7 januari 2008, met name ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten. Door deze gebrekkige nakoming hebben [gedaagde] c.s. schade geleden. Deze schade bestaat uit a) het door de rechtbank vast te stellen honorariumbedrag, voor zoveel de betwisting door [gedaagde] c.s. daarvan wordt afgewezen (€ 69.000,00), b) uit vertragingsschade doordat de verkeerde rechtspersoon is gedagvaard (€ 17.000,00) en c) uit (rente)schade die [gedaagde] c.s. hebben geleden door het door [eiseres] gelegde beslag (€ 16.000,00), aldus [gedaagde] c.s.

3.5.
[eiseres] voert verweer en betwist de door [gedaagde] c.s. gestelde wanprestatie van mr. [A], de gestelde aansprakelijkheid van mr. [A] en de door [gedaagde] c.s. gestelde schade. Mr. [A] heeft weliswaar in eerste instantie een verkeerde partij gedagvaard, maar [gedaagde] c.s. heeft dientengevolge geen enkele schade geleden en mocht [gedaagde] c.s. dientengevolge schade hebben geleden, dan is [eiseres] hiervoor niet aansprakelijk. Mr. [A] heeft een nieuwe dagvaarding uit laten brengen en de kosten hiervan, waaronder de extra uren, voor zijn rekening genomen, aldus [eiseres].
Ter zake van de vaststellingsovereenkomst betoogt [eiseres] dat [gedaagde], tegen het advies van mr. [A] in, op de zitting van 7 januari 2008 heeft ingestemd met de schikking omdat hij geld nodig had om zijn schuldeisers te kunnen betalen. Mr. [A] heeft hem duidelijk de consequenties hiervan voorgehouden, waaronder het feit dat de declaraties van mr. [A] open zouden blijven staan. [gedaagde] wist waar hij voor tekende. Afgesproken is vervolgens dat de declaraties van mr. [A] later zouden worden voldaan uit het totaal nog te ontvangen bedrag aan schadevergoeding. Er is geen sprake van dat de gesloten vaststellingsovereenkomst schadeberokkenend is geweest voor [gedaagde].
Daarbij komt dat een belangrijk deel van de onbetaalde nota’s betrekking had op andere werkzaamheden en hoe dan ook niet bij Allianz kon worden geclaimd. [eiseres] wijst er tenslotte op dat mr. Eblé met Allianz heeft onderhandeld en een resultaat heeft bereikt waarbij aan [gedaagde] c.s. een vergoeding is uitgekeerd. Die vergoeding omvat naar moet worden aangenomen ook binnengerechtelijke kosten van [eiseres] die zien op werkzaamheden die onder de dubbele redelijkheidstoets door de verzekeraar moeten worden voldaan. Onduidelijk is in hoeverre mr. Eblé die kosten in de onderhandelingen met Allianz heeft meegenomen en in hoeverre die kosten geacht moeten worden bij de bereikte schikking te zijn meegenomen. [gedaagde] c.s. weigeren informatie te verstrekken over waar het bereikte financiële resultaat op gebaseerd is, hoe dat is bereikt en uit welke posten dat bestaat. Indien mr. Eblé die gemaakte kosten niet in de onderhandelingen heeft meegenomen kan dat niet ten nadele van [eiseres] strekken, aldus [eiseres].
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De vordering in het incident ex artikel 223 Rv in conventie
4.1.
[eiseres] vordert om bij wijze van voorlopige voorziening, uitvoerbaar bij voorraad:

1. partij [gedaagde] c.s. dan wel partij [gedaagde] te veroordelen om aan partij [eiseres] een bedrag van € 9.109,56 te voldoen zijnde de aan [gedaagde] gezonden declaraties met nummers 20060522, 20080517 en 20080518, vermeerderd met de wettelijke rente over de bedragen van die declaraties met ingang van 15 dagen na de respectievelijke data van die declaraties, subsidiair vermeerderd met een door uw rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag wegens door [gedaagde] c.s. dan wel door [gedaagde] daarover verschuldigde rente;
2. partij [gedaagde] c.s. dan wel partij [gedaagde] te veroordelen om binnen 24 uur na het door de rechtbank te wijzen vonnis dan wel binnen 24 uur na betekening daarvan hun / zijn volledige medewerking te verlenen jegens [eiseres] en jegens de derde-beslagene (Allianz Nederland SchadeverzekeringN.V.) om de door de rechtbank ten laste van hen / hem toe te wijze[n] vorderingen aan [eiseres] te laten uitkeren uit het bedrag dat bij die derde beslagene ten laste van [gedaagde] c.s. onder beslag ligt, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat partij [gedaagde] c.s. dan wel partij [gedaagde] die medewerking niet volledig verleent en met bepaling dat in dat geval na een door uw rechtbank vast te stellen periode het door de rechtbank te wijzen vonnis in de plaats van de door [gedaagde] c.s. dan wel door [gedaagde] te verlenen medewerking kan worden gesteld;
3. partij [gedaagde] c.s. dan wel partij [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze voorlopige voorzieningenprocedure.

5 De vordering in het incident ex artikel 223 Rv in reconventie
5.1.
[gedaagde] c.s. vorderen dat:
binnen 24 uur na de door de rechtbank in deze zaak uit te spreken voorlopige voorziening, het conservatoir beslag onder Allianz wordt opgeheven door een schriftelijke mededeling van [A] aan Allianz, de derde-beslagene, dat het beslag voor een bedrag van € 17.468,- als opgeheven dient te worden beschouwd, op verbeurte op een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat [A] niet aan dat rechterlijk verbod zal voldoen en voorts [A] te veroordelen in de kosten van dit incident.

6. De beoordeling in het incident ex artikel 223 Rv in conventie en in reconventie
6.1.
De vorderingen in het incident zullen, in het licht van het stadium waarin de bodemprocedure verkeert, bij een gebrek aan (spoedeisend) belang worden afgewezen.

6.2.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7 De beoordeling in de hoofdzaak
in conventie
7.1.
Door [gedaagde] c.s. is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling erkend dat de declaraties van [eiseres] terzake de procedure met betrekking tot het oogletsel dienen te worden vergoed. De vordering betreffende de declaraties met nummers 20060522 d.d. 10 juli 2006 ad EUR 7.451,11, 20080517 d.d. 24 juni 2008 ad EUR 591,40 en 20080518 d.d. 24 juni 2008 ad EUR 1.066,05 voor een totaal bedrag van € 9.108,56 ligt derhalve voor toewijzing gereed.
7.2.
De rechtbank ziet aanleiding ter zake van de declaraties met betrekking tot de aanrijding eerst de vorderingen in reconventie te behandelen.

in reconventie
7.3.
Allereerst is aan de orde of sprake is van beroepsfouten. [eiseres] voert terecht aan dat tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid niet ook civielrechtelijke aansprakelijkheid impliceert en dat de burgerlijke rechter een eigen en andere afweging moet maken dan de tuchtrechter. De rechtbank kan derhalve niet klakkeloos het Hof van Discipline volgen, maar moet een zelfstandige vaststelling maken. Daarbij moet onderscheiden worden tussen de feitelijke gedraging die door het Hof is aangenomen en het normatieve oordeel over die gedraging. De feiten moeten door de rechtbank opnieuw worden vastgesteld, in het licht van wat daarover ten processe is aangevoerd. Bij de vaststelling van de norm kan de rechtbank in beginsel koersen op de uitspraak van de tuchtrechter, die immers bij uitstek degene is die de toepasselijke gedragsnormen voor de betrokken beroepsgroep articuleert.

7.4.
In het licht van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [eiseres] zelf heeft aangevoerd (zie punt 9 van de akte in conventie en in reconventie d.d. 5 december 2012) dat de advocaatkosten geen onderdeel vormden van de bij gelegenheid van de comparitiezitting op 7 januari 2008 met Allianz getroffen schikking, dan wel slechts in zeer beperkte mate. Als dat het geval is, kan de conclusie geen andere zijn dan dat mr. [A] hetzij had moeten bewerkstelligen dat de term buitengerechtelijke kosten in de vervolgens opgemaakte vaststellingsovereenkomst werd geschrapt hetzij dat deze werd gepreciseerd. Vaststaat dat het één noch het ander is gebeurd. Voor zover het standpunt van [eiseres] nog steeds is dat de buitengerechtelijke kosten niet werden bestreken door de schikking, is dat standpunt in het licht van de omstandigheid dat die post destijds in de dagvaarding uitdrukkelijk als onderdeel van de vordering is genoemd en in het proces-verbaal met zoveel woorden is vermeld, onhoudbaar. Geconcludeerd moet dan ook worden dat mr. [A] de inhoud van de vaststellingsovereenkomst zelf onvoldoende voor ogen heeft gehad, hetgeen meebrengt dat hij deze ook niet aan zijn cliënt heeft kunnen uitleggen en evenmin heeft kunnen vaststellen of de cliënt die begreep. Mr. [A] heeft in zoverre niet zorgvuldig gehandeld. Daarbij doet niet terzake of op grond van correspondentie of uitlatingen in de periode voorafgaand of na de zitting aannemelijk is dat [gedaagde] de implicaties van een en ander moet hebben geweten. Het Hof van Discipline heeft voor deze situatie, waarin sprake was van hersenletsel met ernstige vergeetachtigheid, als norm gesteld dat mr. [A] er zorg voor had moeten dragen dat zijn cliënt vóór de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst - waarmee het Hof van Discipline kennelijk bedoelt onmiddellijk voorafgaand aan het zetten van de handtekening - de inhoud en reikwijdte van de daarin vastgelegde regeling begreep. De rechtbank sluit zich bij dit oordeel van het Hof van Discipline aan. Dat brengt mee dat mr. [A] zich er van had moeten vergewissen dat [gedaagde] wist dat sluiting van de overeenkomst meebracht dat een aanzienlijk deel van de nog openstaande declaraties (ook op een later moment) niet meer ten laste van de verzekeraar konden worden gebracht. Dat is niet gebeurd.

in conventie verder
7.5.
Het lijdt geen twijfel dat dit een nalatigheid is die voldoende ernstig is om het door [gedaagde] c.s. gedane beroep op ontbinding te kunnen dragen. Anders dan [gedaagde] c.s. willen brengt dat echter niet mee dat de door [gedaagde] c.s. onbetaald gelaten facturen worden teruggebracht tot nihil. De betalingsverplichting moet worden vastgesteld aan de hand van 6:272 BW. Dat betekent dat van de facturen dat deel moet worden betaald dat overeenkomt met de waarde die de rechtsbijstand voor [gedaagde] c.s. heeft gehad.

7.6.
[gedaagde] c.s. hebben weliswaar doen stellen dat de overeenkomst tot opdracht beroepsmatig “intrinsiek onvoldoende” is uitgevoerd en dat de tuchtrechter dat zou hebben vastgesteld, maar dat betoog is volstrekt onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de in de nota’s vermelde dienstverlening, die zich over een reeks van jaren heeft uitgestrekt en, naar aannemelijk is, niet uitsluitend met de onderhavige letselschadezaak in verband heeft gestaan, van geen enkele waarde is geweest.
In de uitspraak van het Hof van Discipline en in de onderhavige procedure worden drie specifieke verwijten genoemd, waarvan er twee gesteldelijk tot schade hebben geleid, te weten het verwijt dat mr. [A] de verkeerde vennootschap heeft gedagvaard en het verwijt dat mr. [A] nalatig is geweest om [gedaagde] c.s. voldoende te informeren omtrent de aard en inhoud van de vaststellingsovereenkomst van 7 januari 2008. Waarde en schade van de beide verrichtingen kunnen en moeten afzonderlijk in ogenschouw worden genomen. De rechtbank zal de compensatievraag in het navolgende op die manier afwerken.
Waarde
7.7.
In de bodemprocedure bij de rechtbank Utrecht zal tot en met de comparitie inhoudelijk zijn geprocedeerd. Daarna is deze procedure op een formeel punt gestrand. Vervolgens is Allianz gedagvaard en is de zaak door mr. Eblé overgenomen en tegen Allianz verder gevoerd. Op grond van ervaringsregelen en omdat door mr. Eblé niet anders is gesteld oordeelt de rechtbank dat in een dergelijke constellatie sprake is van voortzetting van een zaak tegen een andere partij, die de materiële positie van de voorganger heeft overgenomen. Dezelfde vorderingen en grondslagen liggen voor, dezelfde materiële verweren met dezelfde relevantie zijn aan de orde. Dat brengt mee dat bij de vaststelling van de schade vertrekpunt mag zijn de gedachte dat de door mr. [A] uitgevoerde verrichtingen waarde hebben: de zaak is in kaart gebracht en voor [gedaagde] c.s. opgezet, er is bewijsmateriaal verzameld, geordend, van een toelichting voorzien en ingebracht. Op deze stand van zaken kon mr. Eblé, na vervanging van de partij aan de gedaagde kant en de advocaat aan de eisende kant, voort met de zaak.

7.8.
Anders is dit met de comparitie. De rechtbank acht aannemelijk dat [gedaagde] de vaststellingsovereenkomst niet zou hebben getekend indien mr. [A] de voormelde fout niet zou hebben gemaakt. Dan zou er dus zijn doorgeprocedeerd. De rechtbank neemt aan dat vervolgens ook dit onderdeel van de vordering op niet-ontvankelijkheid zou zijn afgestuit. Aldus bezien heeft de comparitie geen waarde gehad. Deze is gebruikt om een schikking te bereiken waaraan [gedaagde] c.s. de reikwijdte niet hebben kunnen overzien. Dat brengt mee dat de uren die in rekening zijn gebracht voor de voorbereiding van en de bijstand op de zitting niet voor vergoeding vatbaar zijn. Voor het overige kan niet worden gezegd dat de verrichtingen van mr. [A] voor [gedaagde] c.s. geen waarde hebben gehad.

in reconventie verder
Schade – verkeerde partij
7.9.
Om te komen tot vaststelling van de door de beroepsfouten van mr. [A] veroorzaakte schade moet worden nagegaan wat er zou zijn gebeurd indien de fouten achterwege waren gebleven.

7.10.
[gedaagde] c.s. stellen dat het feit dat mr. [A] destijds Zwolsche heeft gedagvaard in plaats van Allianz heeft geleid tot schade aan haar zijde. Deze schade bestaat volgens [gedaagde] c.s. uit schade in de vorm van kosten van de door mr. [A] aan een zinloze procedure bestede tijd en uit schade omdat de procedure zeker een jaar vertraging heeft opgelopen. De rechtbank oordeelt te dien aanzien, mede in het licht van hetgeen hiervoor onder r.o 7.7 is overwogen en in het licht van de gemotiveerde betwisting door [eiseres], dat [gedaagde] c.s. haar stellingen ter zake onvoldoende heeft onderbouwd. Daarbij komt dat [eiseres] onweersproken heeft gesteld dat mr. [A], nadat de rechtbank Utrecht de niet-ontvankelijkheid had uitgesproken, een nieuwe dagvaarding heeft laten uitbrengen en de kosten hiervan, waaronder de extra uren en het griffierecht, voor zijn rekening heeft genomen.

Schade - onvoldoende voorlichting over inhoud vaststellingsovereenkomst
7.11.
Met betrekking tot de vaststellingsovereenkomst van 7 januari 2008 acht de rechtbank het, zoals hiervoor overwogen, aannemelijk dat [gedaagde] de vaststellingsovereenkomst niet zou hebben getekend als de fout achterwege was gebleven en dat dus zou zijn doorgeprocedeerd. De rechtbank neemt aan dat vervolgens ook dit onderdeel van de vordering op niet-ontvankelijkheid zou zijn afgestuit.
Dat brengt mee dat de posten die door de vaststellingsovereenkomst zouden zijn bestreken zouden zijn meegenomen in de procedure tegen Allianz, hetzij in de schikking die in die procedure is bereikt, hetzij in een beslissing van de rechtbank.
7.12.
Partijen dienen zich uit te laten over de vraag hoe, gegeven de hiervoor vermelde aannames, de schade moet worden begroot. Er zijn op zichzelf genomen geen aanknopingspunten voor de opvatting dat de verzekeraar in een later stadium tot betaling van een hoger bedrag bereid zou zijn geweest dan in januari 2008. Denkbaar is dat de schade wordt begroot door in te schatten hoe de rechtbank over de drie posten (immateriële schade, buitengerechtelijke kosten en kosten “out of pocket”) zou hebben geoordeeld en de opbrengst van de schikking daarvan af te trekken. Daarvoor is nodig dat de rechtbank nader wordt voorgelicht over het hersenletsel en de waarschijnlijke waardering daarvan in het kader van de gebruikelijke smartegeld tarieven. De rechtbank verzoekt [eiseres] om op basis van de door mr. [A] in de procedure ter zake ingenomen stellingen een beredeneerde inschatting te maken van de toewijsbaarheid van deze onderdelen van de vordering. [gedaagde] c.s. kunnen daarop vervolgens reageren.

7.13.
Daarmee is de rechtbank toe aan de stelling van [eiseres] dat een belangrijk deel van de onbetaalde nota’s betrekking had op andere werkzaamheden en hoe dan ook niet bij de verzekeraar kon worden geclaimd. Het is aan [eiseres] om dit verweer te onderbouwen door inzichtelijk te maken welke nota’s of posten op nota’s dit zijn en daarbij aan te geven:
-hoe die posten op de nota’s zijn omschreven;
-op welke werkzaamheden zij betrekking hadden;
-of en hoe [gedaagde] c.s. hebben kunnen beseffen dat deze posten niet op de letselschadezaak betrekking hadden.
[eiseres] zal in de gelegenheid worden gesteld om zich hierover bij akte uit te laten, waarna [gedaagde] c.s. hierop kunnen reageren.
7.14.
Afzonderlijke bespreking verdient nog de stelling dat de vergoeding die mr. Eblé met Allianz heeft uitonderhandeld geacht moet worden mede betrekking te hebben op binnengerechtelijke kosten die door [eiseres] zijn gefactureerd. De rechtbank begrijpt de redenering aldus dat díe delen van de door [eiseres] aan [gedaagde] c.s. gefactureerde kosten van de verrichtingen van mr. [A] in het kader van de letselschadeprocedure onderdeel van de schikking hebben gevormd of hadden kunnen vormen, en daarom hoe dan ook moeten worden betaald.

7.15.
De rechtbank deelt de opvatting dat binnengerechtelijke kosten die voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets in beginsel door de verzekeraar moeten worden voldaan.
Dat brengt mee dat deze kosten ten titel van schadevergoeding alleen kunnen worden geclaimd indien [gedaagde] c.s. aannemelijk maken dat deze kosten daadwerkelijk in de onderhandelingen met Allianz zijn betrokken en, voor zover deze niet worden gedekt door de overeengekomen vergoeding, redenen geven waarom dat niet het geval is.
Het is aan [gedaagde] c.s. om terzake inlichtingen te verschaffen. [gedaagde] c.s. zullen in de gelegenheid worden gesteld om zich hierover bij akte uit te laten, waarna [eiseres] hierop kan reageren. Daarnaast wordt [eiseres] in de gelegenheid gesteld om in de door haar te nemen akte de binnengerechtelijke verrichtingen die in de openstaande nota’s zijn opgenomen te specificeren, waarna [gedaagde] c.s. hierop kunnen reageren. Partijen wordt in overweging gegeven om hun aktewisseling met elkaar af te stemmen en daarbij tijdig concept-aktes uit te wisselen, zodat efficiënt kan worden voortgeprocedeerd.
In conventie en in reconventie verder
7.16.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een akte door beide partijen.

8. De beslissing in het incident ex artikel 223 Rv in conventie en in reconventie
De rechtbank
8.1.
wijst het gevorderde af,
8.2.
compenseert de kosten van de incidenten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt

9 De beslissing in de hoofdzaak
in conventie en in reconventie
9.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 13 november 2013 voor het nemen van een akte uitlating door partijen over hetgeen is vermeld onder r.o 7.12, 7.13 en 7.15,

9.2.
houdt iedere verdere beslissing aan. ECLI:NL:RBNHO:2013:9804