Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zeeland-West-Brabant 200515 gevolgen verrekening van op derdenrekening ontvangen slotbetaling met nota's; geen schade; vordering afgewezen

Rb Zeeland-West-Brabant 200515 gevolgen verrekening van op derdenrekening ontvangen slotbetaling met nota's; geen schade; vordering afgewezen.

De feiten

2.1.
[eiser] heeft zich in 2002 als letselschadeslachtoffer, wegens een bedrijfsongeval bij zijn werkgever, gewend tot mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, destijds advocaat in loondienst bij Lensen Advocaten Terneuzen B.V., hierna: LAT. Mr. Suijkerbuijk is de belangen van [eiser] gaan behartigen bestaande uit het aansprakelijk stellen van [eiser] werkgever en het vorderen van vergoeding van letselschade bij deze.

2.2.
Na het vertrek van mr. Suijkerbuijk bij LAT zijn de werkzaamheden in het dossier van [eiser] overgenomen door mr. Verburg, mr. Kolijn en mr. Lensen.

2.3.
De letselschadezaak is geëindigd middels het sluiten van een vaststellingsovereenkomst tijdens een comparitie van partijen op 14 februari 2011 bij het gerechtshof te Den Haag. Partijen zijn daarbij akkoord gegaan met het vaststellen door het hof van een bindend schikkingsbedrag, dat vervolgens door het hof is vastgesteld op€ 50.000,--, welk bedrag overeenkomstig hetgeen was overeengekomen ten behoeve van [eiser] is betaald op rekening van SBD. (stichting beheer derdengelden; red LSA-LM) 

2.4.
SBD heeft van het bedrag van € 50.000,-- een bedrag van € 28.854,51 aan LAT doorbetaald ter verrekening van (onder meer) declaraties van LAT d.d. 28 februari 2011 ad € 1.846,90 inclusief BTW en € 4.984,64 inclusief BTW en d.d. 4 maart 2011 ad € 21.581,49 inclusief BTW. Het restantbedrag van € 21.145,49 is door SBD uitbetaald aan [eiser] .

2.5.
In aansluiting op het eind februari/begin maart 2011 medegedeelde voornemen daartoe is de ten behoeve van [eiser] verleende toevoeging op 21 april 2011 door de Raad voor Rechtsbijstand ingetrokken.

2.6.
[eiser] heeft bij brief d.d. 17 maart 2011 aan LAT geprotesteerd tegen de doorbetaling van het bedrag van € 28.854,51 aan LAT en hieromtrent bij brief d.d. 21 juni 2011 een klacht ingediend bij de Deken. De deken heeft bij brief d.d. 27 juli 2012 laten weten de klacht gegrond te achten.

Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - een verklaring voor recht dat SBD niet gerechtigd was tot verrekening dan wel doorbetaling van de derdengelden over te gaan, althans dat deze verrekening dan wel doorbetaling onrechtmatig was, SBD te veroordelen aan hem te betalen het bedrag van € 28.413, vermeerderd met wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten ad € 1.158,--, proceskosten en nakosten.
Hij stelt daartoe dat LAT geen vordering op hem had voor honorarium, nu hij met mr. Suijkerbuijk was overeengekomen dat de behandeling van de zaak hem geen betalingsverplichting voor advocaatkosten aan LAT tegen uurtarief zou opleveren. Hij verwijst daarbij naar de inhoud van de brieven d.d. 26 april 2002 en 5 januari 2005 van mr. Suijkerbuijk. [eiser] stelt voorts nooit te hebben ingestemd met de verschuldigdheid van de door LAT in rekening gebrachte declaraties of te hebben ingestemd met doorbetaling (verrekening) van een deel van het hem toekomende bedrag van € 50.000,-- naar de rekening van LAT. Doordat SBD zonder een daartoe strekkende afspraak of rechtsgrond hem toekomende gelden heeft doorbetaald aan LAT heeft zij volgens [eiser] onrechtmatig jegens hem gehandeld.

3.2.
SBD voert verweer. Zij betwist de stelling van [eiser] dat LAT geen vordering had op hem. SBD stelt dat [eiser] gehouden was de declaraties te voldoen en dat uit de door haar overgelegde correspondentie ook blijkt dat hij er van op de hoogte was dat hij de advocaatkosten verschuldigd zou zijn als zijn toevoeging naar aanleiding van de slotuitkering zou worden ingetrokken. SBD betwist onder verwijzing naar de tussen [eiser] en LAT gemaakte verrekeningsafspraak, waaraan zij uitvoering heeft gegeven, dat sprake is van onrechtmatig handelen van haar jegens [eiser] en betwist voorts dat [eiser] schade heeft geleden.

De beoordeling

4.1.
[eiser] baseert zijn vorderingen op de stelling dat SBD onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem door een bedrag van € 28.854,51 door te betalen aan LAT zonder daartoe strekkende afspraak of rechtsgrond.
Voor vestiging van aansprakelijkheid op grond van een onrechtmatige daad is nodig dat enige vorm van schade is geleden. Indien het verweer van SBD dat [eiser] geen schade heeft geleden slaagt, wordt de vordering van [eiser] reeds op die grond afgewezen en komt de rechtbank niet toe aan bespreking van de overige verweren. Dit verweer zal dan ook, als het meest verstrekkend, als eerste worden besproken.

4.2.
Uit zijn stellingen en het door hem gevorderde bedrag aan schadevergoeding ad € 28.413,--, dat overeenstemt met de middels de declaraties aan hem in rekening gebrachte bedragen, leidt de rechtbank af dat [eiser] niet de verschuldigdheid betwist van een bedrag van € 441,51, zijnde het verschil tussen het ingehouden bedrag ad € 28.854,51 en voornoemd bedrag aan declaraties.

4.3.
[eiser] stelt in het geheel geen advocaatkosten op basis van uurtarief verschuldigd te zijn aan LAT vanwege de afspraken die hij daaromtrent met mr. Suijkerbuijk heeft gemaakt. Hij verwijst daarbij naar de inhoud van de brieven d.d. 26 april 2002 en 5 januari 2005 van mr. Suijkerbuijk aan hem.
Voorts stelt hij niet op de hoogte te zijn geweest van het verschuldigd worden van advocaatkosten in geval van het intrekken van de toevoeging. [eiser] was naar eigen zeggen in de veronderstelling dat de advocaatkosten bij de wederpartij zouden worden gevorderd als de toevoeging zou worden ingetrokken.

4.4.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] op grond van voornoemde inhoud van de brieven van mr. Suijkerbuijk niet zonder meer mocht aannemen dat hij niet gehouden was om kosten van rechtsbijstand aan LAT te betalen, indien en voor zover deze kosten niet door de wederpartij zouden worden vergoed. Voor degene die zich voor het verlenen van rechtsbijstand tot een advocaat wendt zal duidelijk zijn dat daarvoor betaald zal moeten worden. Zulks volgt ook ondubbelzinnig uit de tekst van de brief d.d. 26 april 2002 van mr. Suijkerbuijk aan [eiser] waar hij uiteenzet dat indien de Raad voor Rechtsbijstand de aanvraag om een toevoeging mocht afwijzen dan wel achteraf intrekken in verband met overschrijding van de inkomens en/of vermogensgrenzen, hij zijn werkzaamheden bij [eiser] als betalende zaak in rekening zal brengen tegen uurtarief.
De mededeling in die brief betreffende het verhalen van alle kosten op de wederpartij, inclusief de kosten van rechtsbijstand, waar [eiser] kennelijk op doelt ter onderbouwing van zijn stelling dat hij in het geheel geen advocaatkosten verschuldigd is, ziet op de situatie dat deze partij de aansprakelijkheid ten volle erkent, waarna de betreffende kosten door de aansprakelijkheidsverzekeraar zullen worden betaald middels het verstrekken van voorschotten. De reactie van mr. Suijkerbuijk in zijn brief d.d. 5 januari 2005, in antwoord op de e-mail d.d. 30 december 2004 van [eiser] betreft de situatie waarin een beslissing wordt genomen in de bodemprocedure, waarbij ofwel [eiser] in het ongelijk wordt gesteld en geen schade-uitkering zal ontvangen waardoor de werkzaamheden van mr. Suijkerbuijk uit de toevoeging betaald zullen worden, ofwel aansprakelijkheid van de wederpartij door de rechter wordt aangenomen, waarbij de wederpartij de schade van [eiser] zal dienen te vergoeden, waaronder de door hem gemaakte kosten van rechtsbijstand. Indien partijen een schikking treffen, zoals in casu is gebeurd, levert dat voor wat betreft de verschuldigdheid van kosten van rechtsbijstand een andere situatie op. Dat [eiser] op de hoogte was van de consequenties van het treffen van een schikking voor de verschuldigdheid van de kosten van zijn advocaat blijkt bijvoorbeeld uit zijn reactie op de aan de advocaat van de wederpartij in de letselschadeprocedure gerichte fax d.d. 4 juni 2008 van mr. Suijkerbuijk in het kader van een regelingsoverleg. Mr. Suijkerbuijk schrijft in die fax onder meer: “Dat de gefinancierde rechtshulp die cliënt de afgelopen jaren heeft genoten, en die voorwaardelijk was verleend, bij een slotuitkering in deze orde van grootte achteraf zal worden ingetrokken. Cliënt zal de advocaatkosten zelf dienen te betalen. Uitgaand van het netto ontvangen van de uitkering waar u over heeft gesproken betekent dit, dat deze uitkering met circa 50% zou moeten worden verhoogd.”
[eiser] heeft daar in zijn e-mail d.d. 4 juni 2008 aan mr. Suijkerbuijk als volgt op gereageerd: “Ik heb nog eens de fax aan [naam X] doorgelezen en zoals ik het lees zal de uitslag zijn dat als we akkoord gaan met die € 75.000 en natuurlijk ook mijn toevoeging ingetrokken zal worden en ik van die€ 75.000,-- ook nog jouw kosten zal moeten betalen (…)”
Ook in zijn e-mail d.d. 29 november 2009 aan mr. Lensen geeft [eiser] er blijk van bekend te zijn met de verschuldigdheid van kosten van rechtsbijstand waar hij schrijft: “Wat betreft de rekening. Van die rekening van € 378 ben ik bijna zeker dat die betaald is en we hadden met Wilfred de afsprak dat alles wat nog open zou staan we zouden verrekenen nadat Watco betaald zou hebben (…)”
Voorts heeft [eiser] niet geprotesteerd tegen de inhoud van de brief van mr. Lensen d.d. 22 februari 2011 die eveneens als e-mail aan hem is verzonden, waarin staat vermeld: “Voor die situatie gaf u aan dat van het op onze derdengeldenrekening ontvangen bedrag het bedrag ter zake van honorarium verschotten en BTW door mij kan worden verrekend met het bedrag van € 50.000,00 en dat het nadien te uwen gunste resterende bedrag vervolgens naar u wordt overgemaakt. “
[eiser] heeft pas nadat hem bij brief d.d. 4 maart 2011 de einddeclaraties zijn toegezonden en het bedrag van € 28.854,51 is doorbetaald aan LAT, op 17 maart 2011 daartegen geprotesteerd.
Het moet voor [eiser] gelet op het vorenstaande duidelijk zijn geweest dat hij gehouden was om de declaraties van zijn raadsman te betalen.
Nu [eiser] niet heeft betwist dat de middels de declaraties in rekening gebrachte werkzaamheden zijn verricht door LAT en ook overigens geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de declaraties, concludeert de rechtbank mede gelet op hetgeen zij hiervoor heeft overwogen dat hij gehouden was de declaraties aan LAT te voldoen.

4.5.
Nu uit het vorenstaande volgt dat [eiser] het middels de declaraties in rekening gebrachte bedrag van € 28.413,-- aan LAT verschuldigd was, ontvalt daarmee de grondslag aan de door hem gevorderde schadevergoeding. Immers, ook al zou worden geoordeeld dat SBD onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door het betreffende bedrag zonder dat daartoe een afspraak of toestemming van zijn kant bestond door te betalen aan LAT, dan is niet, althans onvoldoende, vast komen te staan dat [eiser] dientengevolge schade heeft geleden. De vordering tot veroordeling van SBD tot betalen van een bedrag van € 28.413,-- wordt dan ook afgewezen.

4.6.
Uit de afwijzing van die vordering volgt evenzeer dat de gevorderde verklaring voor recht dat SBD niet gerechtigd was tot verrekening dan wel doorbetaling van de derdengelden over te gaan, althans dat deze verrekening dan wel doorbetaling onrechtmatig was, niet voor toewijzing in aanmerking komt. Daarbij komt dat door de afwijzing van zijn schadevergoedingsvordering ook [eiser] belang bij de door hem gevorderde verklaring voor recht is komen te ontvallen. ECLI:NL:RBZWB:2015:6668