Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 191214 bezwaren tegen op gezamenlijk verzoek van partijen uitgebracht niet bindend deskundigenrapport; rechter is vrij om rapport tot uitgangspunt te nemen

HR 191214 bezwaren tegen op gezamenlijk verzoek van partijen uitgebracht niet bindend deskundigenrapport; rechter is vrij om rapport tot uitgangspunt te nemen

3 Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiser] is op 23 juni 1997 betrokken geweest bij een verkeersongeval. Achmea heeft als WAM-verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval aansprakelijkheid erkend voor de door [eiser] als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade.
(ii) Ten tijde van het ongeval was [eiser] werkzaam als zelfstandig accountant.
(iii) [eiser] en Achmea zijn in januari 2001 overeengekomen bij de begroting van het verlies van arbeidsvermogen van [eiser] uit te gaan van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 50%.
(iv) [eiser] en Achmea zijn overeengekomen [betrokkene 1] aan te stellen als "wederzijds adviseur" omtrent de vaststelling van het verlies aan arbeidsvermogen. [betrokkene 1] heeft een concept-rapport uitgebracht, waarop beide partijen hebben gereageerd, en een aangepast rapport. Volgens laatstgenoemd rapport bedraagt de totale schade wegens verlies van arbeidsvermogen € 355.718,--.
(v) In opdracht van Achmea heeft rekenkundig adviesbureau Valau op basis van het rapport van [betrokkene 1] in 2003 berekend dat de totale schade wegens verlies van arbeidsvermogen € 309.108,-- bedraagt. Eveneens in opdracht van Achmea heeft Laumen, voorheen verbonden aan Valau, in 2004 een nadere berekening op basis van het rapport van [betrokkene 1] gemaakt, met inachtneming van commentaar van [eiser] op de berekening van Valau en met een gewijzigd uitgangspunt ten aanzien van de eindleeftijd. Volgens deze nadere berekening bedraagt de schade wegens verlies van arbeidsvermogen € 278.833,22.
(vi) Volgens een rapport van [betrokkene 2] van [A] B.V., in 2003 uitgebracht in opdracht van [eiser], bedraagt de schade wegens verlies van arbeidsvermogen € 845.321,--.
(vii) Achmea heeft aan [eiser] voorschotten betaald tot een bedrag van € 324.915,82.

3.2.1
In dit geding stelt [eiser] dat zijn schade wegens verlies van arbeidsvermogen € 941.780,17 bedraagt en vordert hij, na aftrek van de betaalde voorschotten, veroordeling van Achmea tot betaling van € 616.864,35.
De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang, wegens verlies van arbeidsvermogen een schadevergoeding van € 290.617,22 toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit het hiervoor in 3.1 onder (v) genoemde bedrag van € 278.833,22 en een bedrag van € 11.784.

3.2.2
Het hof heeft het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en Achmea veroordeeld aan [eiser] wegens verlies van verdienvermogen een bedrag van € 325.341,22 te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente, met aftrek van hetgeen Achmea reeds heeft voldaan.

3.2.3
Het hof heeft in het tussenarrest van 23 juni 2009, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen.
Nadat partijen vanaf april 2009 tevergeefs pogingen hadden gedaan om in onderling overleg de arbeidsvermogensschade van [eiser] vast te stellen, heeft Achmea aanvankelijk voorgesteld om [betrokkene 1] als bindend adviseur op dit punt aan te stellen. [eiser] heeft dat afgewezen. Nadat [betrokkene 1] had voorgesteld dat hij, in plaats van als adviseur van één van partijen, ook als wederzijds adviseur kon optreden, is uiteindelijk na uitvoerig nader overleg tussen partijen door de advocaat van [eiser] mede namens de advocaat van Achmea aan [betrokkene 1] opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar het verlies aan verdienvermogen van [eiser]. (rov. 5.4.2.2)
Het rapport van [betrokkene 1] bindt [eiser] niet bij wijze van bindend advies, want partijen zijn geen bindend advies overeengekomen. Gezien de wijze van totstandkoming van het rapport van [betrokkene 1] is het echter ook niet zo dat het rapport slechts een vrijblijvend advies was dat [eiser] naast zich neer zou kunnen leggen op de enkele grond dat hij het er niet mee eens is. Partijen zijn immers na langdurige discussie overeengekomen om [betrokkene 1] als gezamenlijk adviseur in te schakelen nadat het niet was gelukt onderling tot overeenstemming te komen over de vaststelling van het verlies aan verdienvermogen van [eiser]. Dat hebben zij gedaan op grond van de door beide partijen bij [betrokkene 1] aanwezig geachte deskundigheid op dit gebied. [eiser] heeft een zeer aanzienlijke invloed gehad op de stukken waarop [betrokkene 1] zich heeft gebaseerd en er is ook voldaan aan de voorwaarde die [eiser] had gesteld, dat hij tenminste éénmaal in een gesprek de door hem verstrekte gegevens wilde toelichten. [betrokkene 1] heeft aan partijen een gedetailleerd plan van aanpak voorgelegd, waarbij hij eerst een concept-rapport zou produceren waarop partijen konden reageren alvorens hij een eindrapport zou opstellen. Zijn rapport is zeer uitvoerig en daarin zijn alle mogelijke aspecten meegewogen die bij de berekening van het verlies aan verdienvermogen een rol spelen. Al kan niet gezegd worden dat de bedoeling was dat dit rapport het laatste woord in de discussie tussen partijen zou zijn, het was zonder meer wel de bedoeling dat dit rapport de overeenstemming tussen partijen een heel stuk dichterbij zou brengen. Dit blijkt ook uit de zorgvuldige voorbereiding door partijen voordat zij de opdracht aan [betrokkene 1] gaven; het rapport was niet slechts een inventarisatie of een oriënterende verkenning. Het was dus voor partijen nog wel mogelijk bezwaar te maken tegen (onderdelen van) het rapport, maar dat alleen op grond van een stevige onderbouwing van die bezwaren. (rov. 5.4.2.3)
Van die laatste mogelijkheid heeft [eiser] in feite gebruik gemaakt door nadat het rapport van [betrokkene 1] was uitgebracht, met welk rapport hij zich op een aantal punten niet kon verenigen, evenmin als met de daarop gebaseerde berekeningen van Laumen, opdracht te geven aan [A] om een nieuw rapport op te stellen, waarin van de door [eiser] gewenste uitgangspunten is uitgegaan. Daarmee heeft [eiser] zijn bezwaren tegen het rapport van [betrokkene 1] (en dat van Laumen) voldoende onderbouwd om aanspraak te kunnen maken op een serieus nader onderzoek van die bezwaren. (rov. 5.4.2.4)
De rechtbank heeft dat terecht en op juiste gronden aldus gehonoreerd dat zij een deskundige heeft benoemd om te onderzoeken of [betrokkene 1] en Laumen, gelet op de door [eiser] naar voren gebrachte bezwaren, in redelijkheid tot hun bevindingen hebben kunnen komen. (rov. 5.4.2.5).
Nu de absolute waarheid omtrent bepaalde te hanteren uitgangspunten niet bestaat en er bij een schadeberekening als hier aan de orde zekere marges zijn waarbinnen een vakbekwame deskundige volgens een professionele standaard de schade kan vaststellen, heeft de rechtbank aan de deskundige terecht gevraagd om te toetsen of [betrokkene 1] en Laumen in redelijkheid tot hun bevindingen hebben kunnen komen (rov. 5.4.2.6).
Wel is het hof van oordeel dat op een aantal punten in het deskundigenrapport onvoldoende is gemotiveerd dat de rapporten van [betrokkene 1] en Laumen de toets der redelijkheid kunnen doorstaan. Het hof heeft behoefte aan een nadere uiteenzetting van de deskundige, waarin tevens de inhoud van het rapport [A] expliciet door de deskundige wordt beoordeeld. Aangezien Boers niet meer beschikbaar is, zal het hof Dubbers, kantoorgenoot van Boers, als deskundige benoemen. (rov. 5.4.2.7)

3.2.4
Het hof heeft in het tussenarrest van 2 augustus 2011, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen.
Op grond van het feit dat beide partijen [betrokkene 1] destijds als gezamenlijk adviseur hebben aangesteld en diens onderzoek zeer zorgvuldig is verricht kan het heel goed zijn dat aan de benadering van [betrokkene 1] op bepaalde punten de voorkeur moet worden gegeven. Als Boers en Dubbers op voor het hof aanvaardbare gronden aangeven dat [betrokkene 1] en Laumen in redelijkheid tot een bepaalde benadering en berekening konden komen, zal dat in het algemeen voor het hof aanleiding zijn die benadering en berekening van [betrokkene 1] en Laumen te volgen. (rov. 13.5.2)

3.3
Onderdeel 3 bestrijdt als onjuist dan wel onbegrijpelijk het oordeel van het hof over het rapport van [betrokkene 1] en de berekeningen van Laumen. Met het oordeel dat het hof de benadering en berekening van [betrokkene 1] en Laumen zal volgen als de deskundigen Boers en Dubbers op aanvaardbare gronden menen dat [betrokkene 1] en Laumen daartoe in redelijkheid konden komen, heeft het hof miskend dat [eiser] niet gebonden was aan de rapporten van [betrokkene 1] en Laumen. Volgens het onderdeel had het hof zich een eigen oordeel moeten vormen over de uitgangspunten van de schadeberekening, en had het een onafhankelijke deskundige integraal moeten laten onderzoeken of het standpunt van Achmea, ondersteund met het rapport van Laumen uit 2004, dan wel het standpunt van [eiser], ondersteund met het rapport van [A] uit 2003, navolging verdient voor de vaststelling van de schade.

3.4.1
Het is overgelaten aan de rechter die over de feiten oordeelt of hij een deskundigenbericht gelast (art. 194 lid 1 Rv). Indien een op verzoek van een partij of op gezamenlijk verzoek van partijen uitgebracht deskundigenrapport in het geding is gebracht, is het aan de rechter om te beoordelen welke waarde daaraan moet worden toegekend (art. 152 lid 2 Rv). Gelet hierop staat het de rechter ook vrij om bij zijn beoordeling van het geschil een dergelijk rapport tot uitgangspunt te nemen, ook als in het partijdebat bezwaren zijn geuit tegen de wijze van totstandkoming of de inhoud daarvan. Hetzelfde geldt als een partij voorafgaand aan de totstandkoming van een op gezamenlijk verzoek van partijen uit te brengen rapport, te kennen heeft gegeven zich niet aan het rapport gebonden te zullen achten. Het is aan de rechter of hij voor de waardering van een dergelijk rapport in het licht van de bezwaren die een partij daartegen heeft ingebracht, behoefte heeft aan voorlichting door daartoe door hemzelf benoemde deskundigen (art. 194 Rv). Het daaropvolgende bewijsoordeel van de rechter is van feitelijke aard en kan in cassatie alleen op begrijpelijkheid worden onderzocht.

3.4.2
Het hof heeft bij de begroting van de schade wegens verlies van arbeidsvermogen het op gezamenlijk verzoek van partijen tot stand gekomen rapport van [betrokkene 1] en de daarop gebaseerde berekeningen van Laumen tot uitgangspunt genomen. Het heeft de bezwaren van [eiser] tegen dat rapport en die berekeningen beoordeeld met behulp van voorlichting door deskundigen die door de rechtbank en het hof zijn benoemd. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.4.1 is overwogen, stond deze handelwijze het hof vrij. De klachten van onderdeel 3 falen voor zover zij het tegendeel betogen.

3.5
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.ECLI:NL:HR:2014:3654

Conclusie A-G Spier strekt eveneens tot verwerping: ECLI:NL:PHR:2014:1816