Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 090421 Verschoningsrecht advocaat jegens belastingdienst strekt zich uit tot informatie over derdengeldrekening

HR 090421 Verschoningsrecht advocaat jegens belastingdienst strekt zich uit tot informatie over derdengeldrekening

3
Beoordeling van het middel

3.1.1
Onderdeel 1 van het middel bevat onder meer de klacht dat het hof heeft miskend dat informatie omtrent (het beheer van) derdengelden niet, althans in beginsel niet onder het verschoningsrecht van de advocaat valt. Dergelijke informatie kan niet worden aangemerkt als informatie die aan advocaten wordt ‘toevertrouwd’ in hun hoedanigheid van advocaat, in het bijzonder die van vertrouwenspersoon, aldus de klacht. Reeds daarom had het hof volgens de klacht het beroep van [verweerders] op het verschoningsrecht moeten verwerpen, ook voor zover dit zag op inlichtingen over de betalingen die met de op de derdengeldenrekening gestorte gelden zijn verricht.

3.1.2
Op grond van art. 47 AWR is een ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur gegevens en inlichtingen te verstrekken en boeken, bescheiden en andere gegevensdragers beschikbaar te stellen die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. De bevoegdheid van de inspecteur om informatie en gegevensdragers op te vragen strekt zich ingevolge art. 53 lid 1, aanhef en onder a, AWR ook uit tot een administratieplichtige derde. [verweerders] zijn als advocaat respectievelijk stichting administratieplichtigen (art. 52 lid 2, aanhef en onder a en b, AWR).

3.1.3
Op grond van art. 53a AWR kunnen de daarin genoemde beoefenaars van ‘vertrouwensberoepen’, onder wie advocaten, met een beroep op hun geheimhoudingsverplichting uit hoofde van hun stand, ambt of beroep, weigeren te voldoen aan de informatieverplichtingen ten behoeve van de belastingheffing van derden.3 Die bepaling vormt de erkenning voor het belastingrecht van het algemene verschoningsrecht dat toekomt aan de beperkte groep van personen die uit hoofde van de aard van hun maatschappelijke functie verplicht zijn tot geheimhouding van al hetgeen hun in hun hoedanigheid wordt toevertrouwd. De grondslag van dit verschoningsrecht is het in Nederland geldende algemene rechtsbeginsel dat bij dergelijke vertrouwenspersonen het maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijke belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene om bijstand en advies tot hen moet kunnen wenden.4

Bij de bepaling van de reikwijdte van de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht wordt geen onderscheid gemaakt naar de mate van vertrouwelijkheid van de gegevens.5 Beslissend is of het gaat om informatie die degene die een vertrouwensberoep uitoefent, in die hoedanigheid is toevertrouwd.6 De aard van het verschoningsrecht brengt verder mee dat het oordeel omtrent de vraag of bepaalde gegevens onder het verschoningsrecht vallen, in beginsel toekomt aan de verschoningsgerechtigde. Indien deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om informatie waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient de rechter dat standpunt te eerbiedigen, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.7

3.1.4
Uit hetgeen hiervoor in 3.1.2 en 3.1.3 is overwogen volgt dat het betoog van de Staat dat informatie over de derdengeldenrekening van een advocaat, zoals informatie over van en naar die rekening gedane boekingen, niet – of in beginsel niet – onder het verschoningsrecht van de advocaat valt, onjuist is. Evenals het geval is ten aanzien van andere informatie die ter kennis komt van de advocaat, is voor beantwoording van de vraag of hem een verschoningsrecht toekomt ten aanzien van informatie over zijn derdengeldenrekening, beslissend of die informatie hem in zijn hoedanigheid van advocaat is toevertrouwd. Of dat het geval is, is in de eerste plaats aan de advocaat om te beoordelen (zie hiervoor in 3.1.3, slot). Anders dan het onderdeel betoogt, kan informatie over de derdengeldenrekening onder omstandigheden worden aangemerkt als informatie die de advocaat in zijn hoedanigheid is toevertrouwd.8

Daarbij verdient nog opmerking dat uit art. 1.1 in verbinding met art. 6.22 van de Verordening op de advocatuur en de op laatstgenoemde bepaling gegeven toelichting volgt dat de advocaat alleen derdengelden mag ontvangen op de bankrekening van de stichting derdengelden voor zover deze direct zijn te relateren aan een zaak en deze gelden ook functioneel zijn voor het verloop van die zaak, en dat in alle overige gevallen het ontvangen van gelden op de derdengeldenrekening niet is toegestaan.9

De hiervoor in 3.1.1 weergegeven klacht faalt derhalve. ECLI:NL:HR:2021:532