Rb Den Haag 080317 Patroon meldt op naam stagiaire gezette toevoegingen bij Deken en RvR; Vordering stagiaire vanwege geschonden geheimhoudingsverplichting
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Haag 080317 Patroon meldt op naam stagiaire gezette toevoegingen bij Deken en RvR; Vordering stagiaire vanwege geschonden geheimhoudingsverplichting
2 De vaststaande feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
Partijen hebben op [2016] een arbeidsovereenkomst gesloten, waarbij [gedaagde] als [functie] voor onbepaalde tijd in dienst is getreden bij Smit B.V. In de arbeidsovereenkomst is het volgende opgenomen:
‘ Artikel 7. Praktijkvoering
(…)
7.2
Beide partijen verbinden zich ten opzichte van elkaar zich te houden aan de bepalingen van de Advocatenwet en aan alle op grond van die wet vastgestelde verordeningen.
Artikel 10. Geheimhouding
10.1.
Werkneemster erkent dat haar bij deze strikte geheimhouding is opgelegd, zowel tijdens als na beëindiging van de arbeidsovereenkomst, ter zake van alle gegevens respectievelijk bijzonderheden de onderneming van werkgever of van één met haar in welke rechtsvorm dan ook gelieerde onderneming betreffende. Deze plicht tot geheimhouding geldt tevens ten aanzien van de gegevens c.q. bijzonderheden die cliënten, relaties en opdrachtgevers van werkgever betreffende.
10.2.
Indien werkneemster in strijd met haar verplichtingen uit hoofde van het bepaalde in lid 1 van dit artikel handelt, zal zij, in afwijking van artikel 7:650 leden 3, 4 en 5 BW, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:650 lid 6 BW, aan werkgever, zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, voor iedere overtreding een boete verbeuren ten bedrage van EUR 20.000,- onverminderd het recht van werkgever om in plaats daarvan volledige schadevergoeding te vorderen, een en ander met inachtneming van artikel 7:651 BW en onverminderd het recht van werkgever om nakoming van dit beding en stopzetting van (de) overtreding(en) te vorderen.’
2.2.
De Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten heeft [gedaagde] op 15 september 2016 goedkeuring verleend om het patronaat te mogen vervullen.
2.3.
Op 7 oktober 2016 heeft tussen [MS] en [gedaagde] een gesprek plaatsgevonden. Bij email van 7 oktober 2016 heeft [MS] aan [gedaagde] het volgende meegedeeld:
‘Ik ben jouw werkgever en jij bent de werknemer. (…) Ik zal je loon hierin gaan bijstellen. Maandag verwacht ik je op kantoor. Ben je er niet, dan kun je vandaag als je laatste werkdag beschouwen.
[gedaagde] is op maandag 10 oktober 2016 op het werk verschenen. Bij brief van dezelfde datum heeft [gedaagde] aan [MS] het volgende meegedeeld:
‘(…) Zo is mij gebleken dat je intentie om mij als patroon te laten fungeren slechts een formaliteit is. Tevens zijn er op mijn naam meer dan 60 toevoegingen aangevraagd, zonder enige vorm van overleg. (….) Je hebt mij te kennen gegeven het dienstverband niet te willen voortzetten. Ik hou mij echter beschikbaar voor werkzaamheden.’
[MS] heeft hierop bij brief van 10 oktober 2016 als volgt gereageerd:
‘(…) Tijdens de sollicitatie gesprekken (…) hebben wij besproken hoe het bij ons gaat in de procedures over de toevoegingen en dat wij op jouw naam toevoegingen zouden aanvragen, aangezien ondergetekende zelf een brief had ontvangen met de mededeling bijna het toevoegingsmaximum te hebben bereikt. (…)
Vanochtend in het bijzijn van het personeel zei je: “Vanmiddag ga ik naar de Deken en de Raad van Toezicht melden dat ik het patronaat van Daniëlle niet meer op mij neem.”
Daarnaast heb je aangegeven dat je niet wilde dat er nog toevoegingen op jouw naam werden aangevraagd en van de toevoegingen af te willen. (…)’
2.4.
[gedaagde] heeft op 10 en 11 oktober 2016 contact gehad met de Deken waarbij is gesproken over de kwestie van het patronaat en de toevoegingen. De Deken heeft [gedaagde] geadviseerd contact op te nemen met de Raad voor Rechtsbijstand (hierna; de Raad). [gedaagde] heeft bij brief van 13 oktober 2016 aan [MS] het volgende meegedeeld:
‘Na ons gesprek van maandag 10 oktober 2016, waarin jij meedeelde dat ik vóór 13.00 uur het kantoor moest hebben verlaten en de sleutels diende in te leveren, heb ik in de namiddag een bijeenkomst gehad met de Deken van de Orde van Advocaten, de heer [OM] , en mevrouw mr. [CS] .
Tijdens deze bespreking heb ik mededeling gedaan van ons gesprek.(…)’
2.5.
Partijen hebben op 20 oktober 2016 een vaststellingsovereenkomst met betrekking tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst gesloten. Voor zover hier van belang luidt deze:
‘(…)
5. Overige
(…)
5.10
Partijen zullen over en weer geheimhouding betrachten over hetgeen in de aanloop naar en tijdens het dienstverband ter kennis is gekomen. Partijen verklaren zich bewust te zijn van de contractuele, tuchtrechtelijke en strafrechtelijke gevolgen van het overtreden van de geheimhoudingsplicht.
(…)
6. Afstand en finale kwijting
6.1
Na voldoening van bovenstaande verplichtingen zullen Werkgeefster enerzijds (…)en Werkneemster anderzijds niets meer van elkaar te vorderen hebben op grond van het bestaan van de Arbeidsovereenkomst, de (wijze van) beëindiging daarvan of anderszins (in de meest ruime zin des woords), en verlenen zij elkaar volledige finale kwijting. Partijen erkennen voorts dat behoudens bovenstaande afspraken, geen andere afspraken en/of verplichtingen en/of overeenkomsten bestaan, althans dat deze afspraken en/of verplichtingen en/of overeenkomsten teniet worden gedaan door bovenstaande afspraken, die een uitputtende regeling bedoelen te treffen.’
2.6.
Bij email van 21 oktober 2016, 8:46 uur, heeft de Raad - onder andere - het volgende bericht aan [MS] :
‘Onlangs heeft de Raad voor Rechtsbijstand van uw medewerkster mevrouw [gedaagde] bericht gekregen dat u toevoegingen hebt aangevraagd op haar naam, terwijl zij de cliënten in kwestie niet kent en ook geen werkzaamheden verricht voor deze cliënten.
Met deze werkwijze overtreedt u de wet- en regelgeving. De Raad roept u daarom op voor een gesprek hierover. (…)
De beoordeling van declaraties in de toevoegingen die op naam van mr. [gedaagde] zijn verstrekt, maar waarvan zij expliciet heeft aangegeven de rechtzoekende niet te kennen worden in ieder geval opgeschort tot na dit gesprek.’
2.7.
Bij e-mail van 21 oktober 2016 heeft de gemachtigde van Smit B.V. aan [gedaagde] meegedeeld dat Smit B.V. aanspraak maakt op de in artikel 10.2 van de arbeidsovereenkomst vastgelegde boete van € 20.000,--, wegens schending van de geheimhoudingsplicht die in de arbeidsovereenkomst is opgenomen. Die schending blijkt volgens Smit B.V. uit het e-mailbericht van de Raad van 21 oktober 2016.
2.8.
Bij email van 26 oktober 2016 heeft de Raad het volgende aan [MS] meegedeeld:
‘De Raad heeft u via e-mail op vrijdag 21 oktober 2016 opgeroepen voor een gesprek op het centraal kantoor. De directe aanleiding is de constatering dat u toevoegingen aanvraagt voor mevrouw [gedaagde] voor cliënten die zij niet kent en waarvoor zij geen werkzaamheden verricht. (…)
De Raad is zeer verontrust over de gang van zaken op uw kantoor. Inmiddels is onder andere geconstateerd dat u doorgaat met het aanvragen van toevoegingen op naam van mevrouw [gedaagde] ná de datum waarop u haar op non-actief heeft gesteld in afwachting van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. (…)’
2.9.
Op 2 november 2016 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam aan Smit B.V. verlof verleend om ter zake van een vordering van € 40.000,00 die Smit B.V. op [gedaagde] meent te hebben, ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag te leggen op de auto, de woning en de bankrekening bij ABN AMRO N.V. van [gedaagde] , met bevel om de auto ter gerechtelijke bewaring af te geven aan een derde. Op grond van dit verlof heeft Smit B.V. op 8 november 2016 de auto van [gedaagde] in conservatoir beslag laten nemen en in gerechtelijke bewaring gegeven. Daarnaast heeft zij beslag gelegd op de hiervoor bedoelde bankrekening bij ABN AMRO Bank N.V.
2.10.
Bij email van 9 januari 2017 heeft de Raad het volgende aan [gedaagde] meegedeeld:
‘Op 12 oktober 2016 bracht u de Raad op de hoogte van het feit dat er onterecht toevoegingen op uw naam waren aangevraagd. De Raad heeft na hoor en wederhoor onderzoek verricht.
Hierbij stuur ik u de bevindingen van de Raad met betrekking tot dit onderzoek. De Raad concludeert dat de aanvragen om toevoeging op uw naam in veruit de meeste gevallen zijn ingediend door het kantoor [MS] advocaat en belastingkundige en dat mr. [MS] de behandelend advocaat c.q. gemachtigde is en dat mr. [MS] ten onrechte toevoegingen heeft (laten) aanvragen op uw naam. (…)’
3 Het geschil
3.1.
Smit b.v. heeft in conventie gevorderd dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] wordt veroordeeld:
A. tot betaling van de schade ad € 40.000,00 op grond van onrechtmatige daad;
B. tot betaling van een dwangsom ad € 50.000,00 per keer dat [gedaagde] haar op grond van de arbeidsovereenkomst overeengekomen geheimhoudingsplicht schendt, met een maximum van € 1.000.000,00;
C. tot vergoeding van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW;
D. tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten;
E. in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan deze vordering heeft Smit B.V. – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Er is sprake van een onrechtmatige gedraging daar [gedaagde] de contractueel overeengekomen geheimhoudingsplicht ex artikel 10.1 en 10.2 uit de arbeidsovereenkomst heeft geschonden. Zij heeft zonder toestemming van Smit B.V. contact gezocht met de Deken van de Orde van Advocaten en de Raad voor Rechtsbijstand en informatie verstrekt die niet anders kan worden beschouwd dan als ‘gegevens respectievelijk bijzonderheden de onderneming van werkgever of van één met haar in welke rechtsvorm dan ook gelieerde onderneming betreffende’. Hiermee is sprake van een evidente schending van de geheim-houdingsplicht. Los van de schending van de geheimhoudingsplicht is de door [gedaagde] gedane mededeling onjuist en onwaar, waardoor er ook sprake is van frauduleus handelen door [gedaagde] . De onrechtmatige gedraging valt aan [gedaagde] toe te rekenen. Smit B.V. heeft door dit handelen van [gedaagde] schade gelegen, doordat [gedaagde] tweemaal een boete heeft verbeurd en omdat alle declaraties van de Raad voor Rechtsbijstand zijn stopgezet waardoor de voornaamste inkomstenbron van Smit B.V. is opgedroogd. De schade is het directe gevolg van de schending van de geheimhoudings-plicht. Indien [gedaagde] geen melding bij de Raad voor Rechtsbijstand had gemaakt dan was de boete niet verbeurd en was de inkomstenbron van Smit B.V. niet opgedroogd. Immers, zonder de mededeling van [gedaagde] zouden de declaratieaanvragen van Smit B.V. gewoon in behandeling worden genomen en worden beoordeeld. De geschonden norm is de mogelijkheid om een normale bedrijfsvoering te kunnen uitoefenen, alsmede de belangen van cliënten te kunnen waarborgen. De normale bedrijfsvoering van Smit B.V. is door het handelen van [gedaagde] op de tocht komen te staan en de belangen van cliënten zijn geschaad omdat er in hun zaken niet langer wordt toegevoegd.
Smit B.V. doet een beroep op haar opschortingsrecht ex artikel 6:52 BW met betrekking tot het loon van [gedaagde] dat moet worden doorbetaald tot en met 30 november 2016, tot [gedaagde] de vordering ad € 40.000,00 heeft voldaan.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft voorwaardelijk, indien de vorderingen van Smit B.V. in conventie worden afgewezen, in reconventie gevorderd dat Smit B.V. wordt gelast alle door haar gelegde conservatoire (derden)beslagen op te heffen binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag dat Smit B.V. hiermee in gebreke blijft, en dat voor recht wordt verklaard dat de door Smit B.V. gelegde beslagen vexatoir zijn, met opmaking van de door [gedaagde] geleden schade bij staat, met veroordeling van Smit B.V. in de kosten van het geding.
3.4.
[gedaagde] legt aan haar vordering ten grondslag dat, kort gezegd, het beslag vexatoir en disproportioneel is. De schade die [gedaagde] door het beslag lijdt zal in een schadestaat worden gevorderd.
3.5.
Op de stellingen van partijen zal in het hiernavolgende worden ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
[gedaagde] heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de indiening van producties door Smit B.V. De kantonrechter gaat aan dit bezwaar voorbij, nu de stukken tijdig zijn ingediend en het gaat om documenten die partijen reeds bekend zijn. Daarbij wordt wel aangetekend dat geen acht zal worden geslagen op de producties (waaronder nogmaals de dagvaarding inclusief producties in deze zaak) voor zover daarop geen toelichting is gegeven door Smit B.V.
De gemachtigde van Smit B.V. heeft ter zitting meegedeeld geen conclusie van antwoord te hebben ontvangen en er niet van op de hoogte te zijn dat er een comparitie was bepaald in de hoofdzaak. De kantonrechter acht dit niet waarschijnlijk, nu de conclusie van antwoord niet alleen door de rechtbank (bij brief d.d. 5 januari 2017) maar ook door de gemachtigde van [gedaagde] (via email) aan de gemachtigde van Smit B.V. is gestuurd. Verder heeft de rechtbank bij brief d.d. 10 januari 2017 aan partijen de datum van de comparitie na antwoord in deze procedure meegedeeld. Indien de gemachtigde geen conclusie van antwoord zou hebben ontvangen dan had het op zijn weg gelegen om hiervan tijdig vóór de zitting melding te maken bij de griffie. Er wordt in de mededeling van Smit B.V. dan ook geen aanleiding gezien voor aanhouding van de zaak, indien al gewenst door Smit B.V.
in conventie en in reconventie
4.2.
Gezien de nauwe feitelijke samenhang zullen de vorderingen in conventie en die in reconventie hierna gezamenlijk worden behandeld.
4.3.
[gedaagde] heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat wegens de finale kwijting die partijen elkaar in de vaststellingsovereenkomst hebben verleend het boetebeding uit de arbeidsovereenkomst is komen te vervallen. Smit B.V. heeft in een andere procedure vernietiging of ontbinding van de vaststellingsovereenkomst gevorderd tegen [gedaagde] . De (geldigheid van de) vaststellingsovereenkomst zal dus in die procedure aan de orde komen. De kantonrechter ziet daarin, mede uit proceseconomische overwegingen, aanleiding om er in deze procedure van uit te gaan dat de finale kwijting zoals omschreven in artikel 6.1 van de vaststellingsovereenkomst niet de vermeende schending van het geheimhoudingsbeding uit de arbeidsovereenkomst omvat. In de onderhavige zaak zal dus worden beoordeeld of de melding van [gedaagde] aan de Deken en aan de Raad als een schending van de (contractuele) geheimhoudingsplicht en daarmee als onrechtmatige daad moet worden aangemerkt, zoals Smit B.V. stelt en [gedaagde] betwist.
4.4.
Advocaten zijn bij inschrijving bij de Raad gebonden aan voorwaarden. De inschrijvingsvoorwaarden van de Raad zijn algemeen verbindende voorschriften en bevatten regels waarnaar advocaten die zich bij de Raad inschrijven zich behoren te richten. Tussen de Raad en de dekens is in 2011 een informatieprotocol afgesloten teneinde het toezicht op advocaten binnen het stelsel te verbeteren. Door zich bij de Raad in te schrijven stemt de advocaat met deze afgesproken informatie uitwisseling in en geeft hij daarvoor toestemming aan de Raad. Artikel 1 van de inschrijvingsvoorwaarden bepaalt onder meer:
‘De advocaat vraagt geen toevoegingen aan voor zaken waarvoor geen toevoegingen kunnen worden verleend (….) De advocaat dient de zaken waarin hij is toegevoegd persoonlijk te behandelen (…)
Artikel 9 luidt:
‘De advocaat onthoudt zich van gedragingen die met de doelstelling van deze voorwaarden in strijd komen. Zo is het niet toegestaan om toevoegingen aan te vragen ten behoeve van een andere advocaat of rechtsbijstandverlener, bijvoorbeeld (…) het maximum aantal toevoegingen heeft bereikt.’
4.5.
In beginsel dient een werknemer, uit hoofde van goed werknemerschap als bedoeld in artikel 7:611 BW, ten opzichte van zijn werkgever loyaliteit en discretie te betrachten. Dit houdt mede in dat hij bijzonderheden over de bedrijfsvoering van de werkgever voor zich moet houden. Dit geldt ook indien de werknemer van mening is dat binnen de organisatie sprake is van een misstand die in het algemeen belang dient te worden bestreden (HR 26 oktober 2012, JAR 2012/313). Deze verplichting volgt dus niet alleen uit artikel 10.1 van de arbeidsovereenkomst maar geldt ook in het algemeen op grond van artikel 7:611 BW. De geheimhoudingsplicht is echter niet onbegrensd.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de informatie die [gedaagde] aan de Deken en de Raad heeft verstrekt over de toevoegingsaanvragen door Smit B.V. niet kan worden gekwalificeerd als een bedrijfsgeheim. Bij bedrijfsgeheimen dient eerder gedacht te worden aan bedrijfsgevoelige informatie die uit concurrentie- of privacyoverwegingen niet openbaar gemaakt mag worden. Het onderwerp waarover [gedaagde] de Deken en de Raad heeft geïnformeerd betreft weliswaar een aangelegenheid die de bedrijfsvoering bij Smit B.V. betreft, maar deze informatie kan niet als concurrentie- of privacygevoelig worden aangemerkt. Smit B.V. heeft aan [gedaagde] ook niet, althans dat is niet gesteld of gebleken, specifiek over de toevoegingsaanvragen en de wijze waarop dat gebeurt geheimhouding opgelegd. Met haar melding over de toevoegingsaanvragen bij de Deken en de Raad heeft [gedaagde] dan ook geen zaken geopenbaard die vallen onder haar contractuele geheimhoudingsplicht. Ook heeft zij daarmee niet in strijd gehandeld met goed werknemerschap. Dit geldt te meer nu, zoals uit de correspondentie tussen partijen (2.3 en 2.4) blijkt, [gedaagde] meerdere malen tegenover [MS] kenbaar heeft gemaakt dat zij het niet eens was met het ten onrechte op haar naam aanvragen van toevoegingen, zodat zij in dat opzicht voldoende loyaliteit naar haar werkgever heeft getoond. Pas toen [MS] aangaf niet van zins te zijn deze werkwijze te veranderen en hij [gedaagde] voor de keus stelde om óf hieraan mee te werken óf te vertrekken bij Smit B.V. heeft [gedaagde] besloten om hiervan melding te doen, wat zij ook aan [MS] heeft meegedeeld.
4.7.
Er is dus geen sprake van schending van (contractuele en wettelijke) verplichtingen door [gedaagde] . Het tegenover de Deken en de Raad melding maken van een evident onjuiste gang van zaken kan verder bezwaarlijk als onrechtmatig handelen worden gekwalificeerd.
4.8.
Nu er geen sprake is van een onrechtmatige daad door [gedaagde] behoeven de overige stellingen van partijen met betrekking tot de schade, de causaliteit en de relativiteit geen bespreking meer.
4.9.
Gezien het voorgaande zal de vordering in conventie worden afgewezen.
4.10.
Nu de vordering in conventie wordt afgewezen staat vast dat de beslagen op ondeugdelijke gronden zijn gelegd. De beslagen zullen daarom worden opgeheven als hierna vermeld. De gevorderde verklaring voor recht dat de beslagen vexatoir zijn zal eveneens worden toegewezen. [gedaagde] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij schade heeft geleden als gevolg van de door Smit B.V. gelegde beslagen. De kantonrechter begrijpt uit de vordering van [gedaagde] dat zij veroordeling van Smit B.V. tot vergoeding van deze schade vordert, op te maken bij staat. Deze vordering zal eveneens worden toegewezen.
4.11.
Smit B.V. wordt als de in conventie en in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. ECLI:NL:RBDHA:2017:3365