RvD 's Gravenhage 100215 klacht mbt communicatie advocaat en bevoorschotting ongegrond; klacht ter zake van terugbellen van onvoldoende gewicht
- Meer over dit onderwerp:
RvD 's Gravenhage 100215 klacht mbt communicatie advocaat en bevoorschotting ongegrond; klacht ter zake van terugbellen van onvoldoende gewicht
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Verweerster heeft klaagster gedurende 20 jaar bijgestaan in een letselschadezaak op basis van een toevoeging.
1.3 Verweerster heeft klaagster in eerste instantie bijgestaan in haar klacht bij het Medisch Tuchtcollege tegen dr. R. Verweerster werkte toentertijd bij H. Advocaten te Rotterdam.
1.4 Klaagster heeft lichamelijke schade ondervonden van borstimplantaten van het bedrijf DC. De borstimplantaten moesten worden verwijderd en klaagster heeft in de afgelopen jaren diverse hersteloperaties ondergaan. Het bedrijf DC ging failliet. Vervolgens is er een speciale stichting, DCT, opgericht voor patiënten, die letsel hadden opgelopen door deze borstimplantaten.
1.5 Verweerster heeft klaagster in mei 2006 als slachtoffer bij DCT aangemeld en de daarvoor vereiste stukken opgestuurd naar DCT.
1.6 In november 2007 zijn opnieuw stukken naar DCT gestuurd en in december 2007 is klaagster geïnformeerd over de voorwaarden waaronder en tot welk bedrag een claim tot uitkering zou kunnen komen.
1.7 Klaagster is toen ingedeeld in de categorie “NOI Claimants”. Klaagster is hiermee akkoord gegaan, het daartoe door klaagster ingevulde en ondertekende formulier is op 19 december 2007 aan DCT gezonden.
1.8 In april 2008 heeft DCT om nadere informatie verzocht. Deze informatie is door verweerster opgevraagd bij Kliniek H. en doorgestuurd naar DCT.
1.9 In september 2009 heeft verweerster desgevraagd een “foreign payment option form” opgestuurd naar DCT. Verweerster heeft dit formulier in augustus 2011 nogmaals opgestuurd, omdat zij nog geen betaling had ontvangen.
1.10 In oktober 2011 heeft zij DCT een “letter of representation” gestuurd en vervolgens is in april 2012 een bedrag van $ 3.000,-- abusievelijk gestort op de derdengeldenrekening van het vorige kantoor van verweerster. Dit bedrag is eerst in februari 2013 op de derdengeldenrekening van verweerster gestort.
1.11 Het bedrag is vervolgens direct naar klaagsters rekening overgemaakt.
1.12 In maart 2014 heeft DCT weer medische stukken opgevraagd met de mededeling dat op 15 januari 2015 een deadline verloopt.
1.13 Verweerster heeft klaagster bericht dat zij alle relevante stukken reeds aan DCT had opgestuurd en dat zij niet beschikte over recente medische informatie. Verweerster heeft klaagster daarom geadviseerd om nog eens bij haar huisarts te informeren of er recente medische gegevens beschikbaar zijn.
1.14 Bij brief van 25 juli 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster dat:
a) klaagster niet wist waar ze aan toe was en dat zij geen antwoord op haar vragen kreeg. Klaagster heeft diverse formulieren moeten ondertekenen waarop forse schadebedragen stonden. Klaagster heeft verweerster de nodige schriftelijke medische bewijzen gegeven en drie jaar geleden slechts een bedrag van € 1.100,-- ontvangen;
b) zij niet reageerde op terugbelverzoeken van klaagster;
c) zij heeft aangegeven niets meer voor klaagster te kunnen doen.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft gesteld dat zij met klaagster meent dat de afwikkeling van deze zaak erg lang duurt, maar dat dit niet aan verweerster kan worden verweten. Hetgeen verweerster aan schadevergoeding heeft ontvangen, heeft zij – zij het met enige vertraging, welke haar niet kan worden verweten – doorbetaald aan klaagster. De zaak van klaagster is nog steeds in behandeling.
3.2 Verweerster betwist dat zij aan klaagster heeft medegedeeld dat zij niets meer voor haar zou kunnen doen. Verweerster is van mening dat zij steeds duidelijk met klaagster heeft gecommuniceerd en dat zij klaagster steeds van de stand van zaken op de hoogte heeft gehouden.
4 BEOORDELING
4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
4.2 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Ten aanzien van klachtonderdeel a
4.3 Uit de door verweerster overgelegde stukken volgt dat verweerster klaagster in ieder geval schriftelijk op de hoogte heeft gehouden van het verloop van de zaak. Verweerster heeft diverse malen DCT aangeschreven, maar ook tussentijds om informatie gevraagd. Voorts kan uit de stukken worden opgemaakt dat verweerster haar adreswijzigingen aan DCT heeft doorgegeven. DCT is een Amerikaans trustfonds. Uit de stukken kan worden opgemaakt dat DCT slechts mondjesmaat reageerde respectievelijk informatie verstrekte. Op enig moment is er door DCT een uitkering voor klaagster verstrekt, die abusievelijk op de derdenrekening van het vorige kantoor van verweerster is gestort. Verweerster heeft gesteld dat zij dit niet wist, maar ook niet kon weten, reden waarom dit bedrag pas veel later aan klaagster is overgemaakt. Bij brief van 8 februari 2013 heeft verweerster om klaagsters rekeningnummer gevraagd in verband met het voor haar ontvangen bedrag van € 2.027,68. Klaagster heeft niet aangetoond dat zij minder dan voornoemd bedrag van verweerster heeft ontvangen. In de stukken bevinden zich althans geen bewijsstukken waar dat uit zou kunnen blijken. Niet kan worden vastgesteld dat verweerster in haar zorg jegens klaagster tuchtrechtelijk tekort is geschoten.
Ten aanzien van klachtonderdeel b.
4.4 Verweerster heeft onbetwist gesteld en middels stukken aangetoond dat zij steeds helder met klaagster heeft gecommuniceerd, dat alle stukken aan klaagster zijn toegezonden en dat zij klaagster altijd zoveel mogelijk heeft uitgelegd wat de stand van zaken was, ook met betrekking tot de laatste stukken. Verweerster is in haar verweer niet expliciet ingegaan op klaagsters verwijt dat zij klaagster niet terugbelde als zij daarom had verzocht. In het dossier zijn geen aanknopingspunten te vinden waaruit valt af te leiden dat er inderdaad (op meerdere momenten) door klaagster naar verweerster is gebeld en door laatstgenoemde, ondanks verzoeken van klaagster hiertoe, niet is teruggebeld. Dit klachtonderdeel is ook niet verder onderbouwd en gelet op alle omstandigheden ook overigens van onvoldoende gewicht.
Ten aanzien van klachtonderdeel c.
4.5 Verweerster heeft betwist dat zij aan klaagster zou hebben laten weten niets meer voor haar te kunnen doen. Verweerster heeft gesteld dat zij juist nog voor de deadline van 15 januari 2015, die DCT had gesteld, van klaagster wilde weten of er nog recente informatie was die zij aan DCT zou kunnen toesturen. Uit de brief van 2 december 2014 van verweerster blijkt dat zij, bij gebreke aan nieuwe informatie, nogmaals alle reeds in haar bezit zijnde medische informatie aan DCT heeft gestuurd. Dit klachtonderdeel mist feitelijke grondslag.
4.6 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klachtonderdelen a en c kennelijk ongegrond en klachtonderdeel b van onvoldoende gewicht verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klachtonderdelen a en c kennelijk ongegrond en klachtonderdeel b van onvoldoende gewicht. ECLI:NL:TADRSGR:2015:94