Overslaan en naar de inhoud gaan

RvD 's Gravenhage 120215 17 ongegronde klachten na in 2 medische expertises niet bewezen medische fout

RvD 's Gravenhage 120215 17 ongegronde klachten na in 2 medische expertises niet bewezen medische fout

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager is op 29 november 2004 geopereerd aan een dubbele liesbreuk.

1.3 Klager is van mening dat de chirurg een medische fout heeft gemaakt waardoor hij schade heeft geleden. Klager heeft het ziekenhuis aansprakelijk gesteld.

1.4 De verzekeraar van het ziekenhuis, hierna MR, heeft de aansprakelijkheid van de hand gewezen.

1.5 In januari 2009 heeft klager zich voor kwestie tot verweerder gewend.

1.6 Bij brieven van 20 en 21 februari 2009 heeft verweerder de opdracht aan klager bevestigd, de juridische positie van klager uiteengezet en de afspraken vastgelegd over de betaling van zijn werkzaamheden.

1.7 Verweerder werd in deze zaak bijgestaan door een medisch adviseur, T.

1.8 T. heeft aangegeven dat de verslaglegging tekort schiet en dat uit het heamatoom zou blijken dat er verkeerd is gewerkt.

1.9 Dr. N., chirurg te Eindhoven heeft een eerste medisch rapport, gedateerd 9 augustus 2010, opgesteld.

1.10 Bij brief van 12 augustus 2010 heeft T. zich vernietigend uitgelaten over de rapportage van dr. N. en medegedeeld dat beter een nieuw rapport kan worden gevraagd aan een andere deskundige.

1.11 MR wenste aanvankelijk niet mee te werken aan een nader onderzoek, maar nadat door verweerder aan MR was medegedeeld dat een verzoekschrift tot het houden van een deelgeschil zou worden ingediend, bleek de verzekeraar bereid mee te werken aan een nieuw onderzoek.

1.12 Op 21 december 2013 is een tweede rapport (in concept) uitgebracht, dit keer door dr. K. Het rapport bevatte voor klager een negatief advies.

1.13 T. heeft in januari 2014 aangegeven geen argumenten te zien om commentaar te leveren op dit rapport.

1.14 Bij brief van 6 januari 2014 heeft verweerder aan klager laten weten dat het rapport van dr. K duidelijk is en dat hij geen mogelijkheden ziet om het rapport nog bij te stellen.

1.15 Bij brief van 29 januari 2014 heeft verweerder klager geadviseerd in de gegeven omstandigheden de discussie met MR te staken.

1.16 Klager en verweerder konden het niet eens worden over de inhoud van de reactie op het rapport.

1.17 Op 21 juni 2014 heeft klager aan verweerder laten weten dat de negatieve uitkomst van het rapport voor rekening van verweerder komt.

1.18 Verweerder heeft daarop op 1 juli 2014 zijn werkzaamheden voor klager beëindigd.

1.19 Bij brief van 21 augustus 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die hoort bij een behoorlijke rechtshulpverlening. Daarnaast is klager van mening dat verweerder schadeplichtig is jegens klager wegens toerekenbare tekortkoming. Voorts wordt verweerder grove nalatigheid verweten door:

a) het rapport van N. mee te zenden naar dr. K.;

b) heeft geadviseerd om de nota voor het rapport van N. niet te voldoen;

c) hoewel toegezegd, heeft nagelaten om de MIP melding aan de orde te stellen;

d) hoewel toegezegd, heeft nagelaten de ontoereikende nazorg aan de orde te stellen;

e) de verjaring van de zaak niet heeft gestuit;

f) geen commentaar heeft geleverd op het rapport van dr. K.;

g) geen lichamelijk onderzoek heeft geregeld;

h) geen aanvullende vragen heeft gesteld;

i) geen reactie heeft gegeven op het rapport van dr.K.;

j) is opgehouden met het vragen van medische adviezen;

k) het telefoongesprek van 26 juni 2014 opvatte als vertrouwensbreuk, en

l) dat hij in een brief van 2 juli 2014 de inhoud van dit telefoongesprek heeft bevestigd;

m) geen contact met de dochter van klager wenste;

n) heeft gehandeld in strijd met de kernwaarden van de advocatuur;

o) onduidelijk en te hoog factureerde;

p) geen no cure no pay wilde afspreken toen dat onder voorwaarden werd toegestaan, en

q) dat hij de kosten niet op de ABVAKBO rechtsbijstandsverzekering heeft verhaald.

3 BEOORDELING

3.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

3.2 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Ten aanzien van de klachtonderdelen a en b

3.3 Verweerder heeft betwist dat hijzelf het rapport van dr. N. heeft meegestuurd naar dr. K. Voorts heeft verweerder gesteld dat over het meesturen van het rapport van dr. N. nooit afspraken met klager zijn gemaakt en dat het gebruikelijk is bij een afsluitende medische expertise het hele dossier mee te sturen. Ten slotte heeft verweerder betwist dat hij aan klager zou hebben geadviseerd de nota van dr. N. niet te betalen. Klager heeft zijn stellingen hierop niet nader onderbouwd, zodat de juistheid hiervan niet kan worden vastgesteld.

Ten aanzien van de klachtonderdelen c en d

3.4 Verweerder wordt verweten dat hij de MIP melding niet in de stukken naar voren heeft gebracht, net zo min als de ontoereikende nazorg door het ziekenhuis, terwijl hij dat eerder wel had beloofd. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij beide punten heeft opgenomen in het concept commentaar van 14 maart 2014 op het rapport van dr. K.. Dit commentaar is nooit verzonden, omdat klager daarvoor geen toestemming had gegeven. Deze klachtonderdelen missen derhalve feitelijke grondslag.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

3.5 Uit de overgelegde stukken is gebleken dat verweerder bij brief van 11 november 2013 de verjaring heeft gestuit. MR heeft de ontvangst van deze brief bevestigd bij e-mail van 9 december 2014. Derhalve mist dit klachtonderdeel feitelijke grondslag.

Ten aanzien van de klachtonderdelen f, g, h, i

3.6 Het belangrijkste verwijt van klager ten aanzien van deze klachtonderdelen is dat verweerder ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe van klager niet de inhoud van “essentiële medische conclusies” heeft verwerkt in het te leveren commentaar op het concept rapport van dr. K. Verweerder heeft op 14 maart 2014 een concept commentaar opgesteld. Dit commentaar is niet verzonden, omdat klager verweerder daartoe geen toestemming gaf en klager niet kon instemmen met de voorstellen van verweerder om ter zake tot een oplossing te komen. Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat hij op enig moment niets anders meer kon doen dan zijn werkzaamheden voor klager te staken. Verweerder was van mening dat hij niets meer voor klager kon doen. Gelet op de lezing van partijen en de daarbij overgelegde stukken kan worden vastgesteld dat verweerder heeft gehandeld binnen de vrijheid die hij heeft als advocaat alsmede dat hij daarbij jegens klager de nodige zorgvuldigheid aan de dag heeft gelegd.

Ten aanzien van klachtonderdeel j

3.7 Verweerder heeft gesteld dat hij zijn medisch adviseur heeft gevraagd zijn werkzaamheden te staken, nadat hij op dat moment al een concept reactie van de medische adviseur op het rapport van dr. Keizer had ontvangen en van klager niet meer vernam met betrekking tot de reactie op het rapport van dr .K. Verweerder heeft voorts gesteld dat hij ook geen verdere kosten wilde maken, nu klager zijn nota’s niet betaalde en verweerder de nota’s van de medisch adviseur voorschoot. Verweerder heeft door aldus te handelen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

Ten aanzien van de klachtonderdelen k en l

3.8 Verweerder heeft gesteld dat hij in een telefoongesprek met klager op 26 juni 2014 wederom aan klager te kennen heeft gegeven dat verdere inspanningen niet rendabel zouden zijn. Klager raakte daarvan overstuur en hij beëindigde het gesprek. Verweerder heeft erkend dat hij dit telefoongesprek heeft bevestigd, maar dat hij niet wist dat klager zich op het moment van het telefoongesprek zich niet goed voelde. Ook deze klachtonderdelen kunnen niet slagen, omdat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is.

Ten aanzien van klachtonderdeel m

3.9 Klager verwijt verweerder dat hij weigerde zijn instructies middels zijn dochter op te volgen. Zonder een schriftelijk machtiging van klager hoefde verweerder geen instructies van de dochter van klager op te volgen.

Ten aanzien van klachtonderdeel n

3.10 Verweerder heeft betwist dat hij de kernwaarden van de advocatuur heeft geschonden dan wel dat hij zou hebben bijgedragen aan de verdere escalatie van de gezondheid van klager. Deze door verweerder betwiste verwijten kunnen op basis van de stukken niet worden vastgesteld.

Ten aanzien van klachtonderdelen o, p en q

3.11 Vooropgesteld zij dat de Raad van Discipline niet bevoegd is te oordelen over declaratiegeschillen, tenzij sprake is van excessief declareren. Dit laatste is gesteld noch gebleken. Verweerder wordt onduidelijk factureren verweten, bovendien zouden de facturen te hoog zijn. Verweerder heeft dit betwist en gesteld dat gebruik van het urenschrijfprogramma van Legal Eagle en daaruit valt af te leiden welke werkzaamheden zijn gedeclareerd. Verweerder heeft het hele dossier met alle declaraties gevoegd bij zijn verweer. Ten aanzien van de klacht over de hoogte van de declaraties heeft verweerder voorgesteld om deze door de Raad van Toezicht te laten begroten. Die mogelijkheid bestaat inmiddels niet meer. Vaststaat dat bij aanvang van de zaak afspraken zijn gemaakt over de betaling van verweerders werkzaamheden. Er is een uurtarief afgesproken met een hoog/laag constructie. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat nu voor klager het resultaat van zijn werkzaamheden tegenvalt, hij zijn lage uurloon van € 150,-- per uur in rekening heeft gebracht in zijn afsluitende factuur.  Verweerder heeft aangegeven dat hij in deze zaak niet wenste over te gaan op basis van ‘no cure no pay’-condities. Dit kon overigens ook niet van verweerder verlangd worden. Ten aanzien van de rechtsbijstandverzekering van klager heeft verweerder gesteld dat het enigszins verdedigbaar is om te stellen dat de vakbond de kosten moet betalen, maar dat dit veel energie en moeite zou gaan kosten, hetgeen verweerder niet verantwoord leek. Verweerder heeft gesteld dat hij klager duidelijk heeft gemaakt dat daarover eerst een procedure zou moeten worden gevoerd. Tot het voeren van deze procedure heeft klager verweerder geen opdracht gegeven. Ten slotte heeft verweerder betwist dat met klager zou zijn afgesproken dat de kosten door de rechtsbijstandsverzekering zouden worden vergoed.

3.12 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond  verklaren.

3.13 Voor zover klager van mening is dat hij door het handelen en/of nalaten van verweerder schade heeft geleden, dient hij zich te wenden tot de civiele rechter. ECLI:NL:TADRSGR:2015:96 optuchtrecht.overheid.nl