Overslaan en naar de inhoud gaan

TADRAMS 221217 diverse ongegronde klachten terzake van strategie, financiële afspraken en zo meer

TADRAMS 221217 diverse ongegronde klachten terzake van strategie, financiële afspraken en zo meer

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerster heeft klaagster van mei 2013 tot mei 2015 als derde opvolgend advocaat bijgestaan in een letselschadezaak.

2.2 Klaagster is op 13 december 2004 betrokken geweest bij een verkeersongeval, waarbij zij in haar auto van linksachter is aangereden. De verzekeraar van de bestuurder van de andere auto (hierna: de verzekeraar) heeft aansprakelijkheid voor de schade die klaagster als gevolg van het ongeval heeft geleden of zal lijden erkend. Over de omvang van die schade en het causaal verband tussen de schade en het ongeval is vervolgens echter discussie ontstaan tussen klaagster en de verzekeraar.

2.3 Klaagster is architect van beroep alsmede illustrator en meercamera-regisseur. Ten tijde van het ongeval was klaagster in verband met een burn-out arbeidsongeschikt. Zij ontving een ziektewetuitkering van het UWV.

2.4 In februari 2005 is klaagster door haar huisarts verwezen naar fysiotherapie vanwege pijn in haar rug en in haar nek. Tevens heeft de huisarts röntgenfoto’s laten maken van de nek van klaagster. Klaagster heeft vervolgens een neuroloog en een orthopedisch chirurg bezocht. De fysiotherapie is begin 2006 gestopt.

2.5 Ter afwikkeling van de schade hebben klaagster en de verzekeraar in gezamenlijk overleg als deskundige benoemd professor dr. J.C. Koetsier (hierna Koetsier) voor een neurologische expertise. Koetsier heeft op 21 november 2007 gerapporteerd. In zijn rapport heeft hij beperkingen vastgesteld, waaronder beperkingen aan de rechterarm, rechterschouder en nek, en een causaal verband aangenomen tussen de beperkingen en het ongeval.

2.6 In 2010 is bij een echo een ruptuur van pezen in beide schouders van klaagster geconstateerd.

2.7 Bij deelgeschilbeschikking van 21 december 2012 heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat het rapport van Koetsier als uitgangspunt moet dienen bij de verdere onderhandelingen in het kader van de schaderegeling, dat er sprake is van een causaal verband tussen de klachten die klaagster ervaart zoals omschreven in het rapport van Koetsier en het ongeval en dat de verzekeraar gehouden is de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden.

2.8 Eind mei 2013 heeft een eerste gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerster. Op 4 juni 2013 heeft verweerster klaagster een opdrachtbevestiging gestuurd. De opdrachtbevestiging luidt, voor zover van belang:

“Letsel

Als gevolg van het ongeval liep u nek, hoofd en schouder letsel op. Als gevolg van het letsel bent u tot op heden niet in staat om uw werkzaamheden te verrichten. Er heeft een expertise plaatsgevonden door prof. Dr. J.C. Koetsier. Er is een discussie met [de verzekeraar] over de relatie tussen het letsel, de klachten die u nog steeds ondervindt en het ongeval. Ook is er discussie over vóór het ongeval bestaande klachten in relatie tot beperkingen en verlies aan arbeidsvermogen. [De verzekeraar] wilde bovendien het rapport van Koetsier niet als uitgangspunt nemen. De rechtbank Amsterdam heeft echter bij beschikking van 21 december 2012 bepaald dat het rapport van Koetsier bindend is voor beide partijen. Bovendien heeft de rechtbank bepaald dat de door Koetsier vastgestelde beperkingen in medisch causaal verband staan tot het ongeval.

Er is – zo begrijp ik – op dit moment (met name) nog discussie over de schouderklachten. [De verzekeraar] stelt dat de schouderklachten niet een gevolg zijn van het ongeval, terwijl u zich op het standpunt stelt dat dit wel degelijk het geval is.

(…)

Kosten van rechtsbijstand

(…)

Ik zal mijn werkzaamheden in deze zaak tegen een uurtarief bij u in rekening brengen. (…) Mijn uurtarief zal periodiek, meestal jaarlijks per 1 januari worden aangepast. Daarnaast kan de hoogte van het tarief worden bijgesteld afhankelijk van de uiteindelijke omvang van de schadevergoeding. (…)

Deze kosten zijn (…) onderdeel van uw schade. [De verzekeraar] zal deze aan u moeten vergoeden, mits deze redelijk zijn en in redelijkheid zijn gemaakt (…)

De kosten voor het inlezen in het dossier kan ik niet op [de verzekeraar] verhalen omdat dit wordt aangemerkt als dubbele kosten in verband met de wisseling van advocaat. Deze kosten blijven voor uw eigen rekening. Ik zal hiervoor maximaal 2,5 uur in rekening brengen, door mij te beperken tot de meest relevante informatie.”

2.9 Op 16 juli 2013 heeft verweerster mr. Van de L verzocht als mediator op te treden in het geschil tussen klaagster en de verzekeraar. Op diezelfde dag heeft verweerster een medisch adviseur ingeschakeld. In de adviesaanvraag staat onder meer:

“Partijen zijn er tot op heden niet in geslaagd om in der minne tot regeling van de zaak te komen. Onderdeel van de discussie tussen partijen is de causale relatie tussen het letsel, de beperkingen en het ongeval. Met name ten aanzien van de schouderklachten bestaat discussie. Afgesproken is dat indien sprake is van beperkingen als gevolg van de schouderklachten en partijen geen overeenstemming hebben over de oorzaak van deze klachten, hiervoor een orthopedische expertise zal worden geëntameerd.

Ook is overeengekomen dat een mediation plaats zal vinden (…) Deze mediation is inmiddels aangevraagd.

Ter voorbereiding op de mediation ontvang ik graag uw advies over de medische aspecten van de zaak, waarbij ik vooral ook geïnteresseerd ben ik uw visie op de schouderklachten, uw visie op de medische causaliteit en pre-existente klachten en de beperkingen die dit mogelijk met zich brengt. (…)

Kunt u mij in ieder geval alvast een concept vraagstelling ten behoeve van een eventuele orthopedische expertise en de namen van experts die zich over de zaak kunnen buigen willen sturen?”

2.10 Vanaf september 2013 heeft overleg plaatsgevonden tussen de medisch adviseur van verweerster en de verzekeraar over de benoeming van een orthopedisch expert. Nadat zij het na enige tijd eens waren geworden over de te benoemen expert, heeft deze de opdracht niet aanvaard. Uiteindelijk is op 18 februari 2014 als expert op verzoek van beide partijen ingeschakeld orthopedisch chirurg drs. X (hierna: de orthopedisch chirurg).

2.11 Bij e-mail van 20 februari 2014 heeft klaagster verweerster onder meer geschreven:

“Ps. Ook al is er veel literatuur over whiplash en schildklier, hoeft ’t voor mij niet opgevoerd te worden, hoor! Ik ga absoluut af of jouw advies hierin!”

2.12 Op 22 maart 2014 heeft de orthopedisch chirurg klaagster op verzoek van de medisch adviseur van verweerster onderzocht in het kader van een orthopedische expertise. Op 18 juni 2014 heeft de orthopedisch chirurg zijn conceptrapportage aan klaagster gestuurd. Op 28 augustus 2014 heeft klaagster uitgebreid gereageerd op het conceptrapport. Op 23 maart 2015 heeft de orthopedisch chirurg een definitief rapport afgegeven. In het rapport staat onder meer dat voor uitstralende klachten naar schouder en arm orthopedisch onderzoek is verricht één jaar na het ongeval en dat op dat moment geen duidelijk objectiveerbare afwijkingen aan de schouders zijn gevonden, hetgeen anders was in 2010 en later aangezien toen bij klaagster het beeld van een degeneratieve bicepspeesruptuur en cuffpatholgie (rechts) en het beeld van een minder ernstige cuffruptuur (links) is vastgesteld. De orthopedisch chirurg heeft geconcludeerd dat de schouderklachten niet als ongevalsgevolg zijn aan te merken.

2.13 Bij e-mail van 30 maart 2015 heeft verweerster klaagster bericht dat zij het definitieve rapport van de orthopedisch chirurg heeft gekregen, dat zij contact heeft opgenomen met de verzekeraar over het vervolgtraject en dat zij met de verzekeraar heeft besproken dat het wellicht goed is om voordat de mediation plaatsvindt (29-30 juni 2015) om de tafel te gaan zitten om de knelpunten te bespreken.

2.14 Op 28 april 2015 heeft dit zogenoemde knelpuntengesprek plaatsgevonden op het kantoor van de verzekeraar. Tijdens het gesprek heeft de verzekeraar kenbaar gemaakt graag met klaagster tot een regeling in der minne te willen komen.

2.15 Bij brief van 30 april 2015 heeft verweerster klaagster geadviseerd over de mogelijkheden voor een regeling en over haar positie in een gerechtelijke procedure. Verweerster heeft in haar advies becijferd dat klaagster in het kader van een regeling in der minne, geen rekening houdend met het feit dat het bewijs van de schade en het causaal verband lastig zal zijn, een maximumbedrag aan schadevergoeding van € 136.700,- zou kunnen vorderen. In het advies staat verder, voor zover van belang:

“Uit de medische stukken blijkt echter niet dat direct na het ongeval sprake was van een ruptuur van de pezen van de schouders. Een EMG onderzoek en foto’s die gemaakt zijn in 2006 tonen degeneratieve afwijkingen maar geen scheur. Pas in 2010 wordt middels een echo de ruptuur vastgesteld aan beide schouders. Dit betekent dat op grond van de medische stukken (ook wanneer het rapport van [de orthopedisch chirurg] terzijde gesteld zou worden) in een gerechtelijke procedure de kans groot is dat niet kan worden bewezen dat de scheuren in de pezen het gevolg zijn van het ongeval. (…)

Ik realiseer mij dat u er van overtuigd bent dat de klachten als gevolg van de rupturen in de schouder en alle schade die daarvan het gevolg is door het ongeval is veroorzaakt. Helaas kan ik niet anders concluderen dan dat het zeer waarschijnlijk is dat het bewijs hiervan niet geleverd kan worden.”

2.16 Bij e-mail van 1 mei 2015 heeft verweerster klaagster meegedeeld dat de verzekeraar bereid is een bedrag van in totaal € 110.000,- aan klaagster te betalen exclusief de buitengerechtelijke kosten en dat dit aanbod geldt tot 22 mei 2015 en daarna vervalt. Verweerster heeft klaagster geadviseerd om het voorstel te accepteren.

2.17 Op 15 mei 2015 hebben klaagster en verweerster met elkaar gesproken over het voorstel van de verzekeraar. Klaagster heeft in dat gesprek het vertrouwen in verweerster opgezegd. Zij heeft dit nog eens bevestigd bij brief van diezelfde dag.

2.18 Op 17 mei 2015 heeft verweerster haar werkzaamheden voor klaagster beëindigd.

2.19 Verweerster heeft voor haar werkzaamheden in november 2013 een bedrag van € 2.500,- inclusief btw en in mei 2015 een bedrag van € 10.000,- inclusief btw gedeclareerd aan de verzekeraar. Deze bedragen zijn gelijk aan het voorschot op de buitengerechtelijke kosten dat de verzekeraar had betaald.

2.20 Klaagster heeft het voorstel van de verzekeraar niet aanvaard. De verzekeraar heeft de mediation die zou plaatsvinden op 30 juni 2015 vervolgens afgezegd.

2.21 Klaagster heeft een klacht tegen de orthopedisch chirurg ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Zij verweet de orthopedisch chirurg, kort gezegd, grove nalatigheid en onzorgvuldigheid bij het opstellen van de rapportage. Het tuchtcollege heeft de klacht bij beslissing van 13 mei 2016 (ECLI:NL:TGZRZWO:2016:54) gegrond verklaard en aan de orthopedisch chirurg een waarschuwing opgelegd. Kort gezegd, is het tuchtcollege tot de conclusie gekomen dat de orthopedisch chirurg met te grote stelligheid heeft geconcludeerd dat van causaal verband tussen het ongeval en klaagsters schouderklachten, meer in het bijzonder het cuffletsel, geen sprake is. Hij had volgens het tuchtcollege in redelijkheid tot geen andere conclusie kunnen komen dan dat aannemelijk lijkt dat het ongeval geen wijziging heeft gebracht in de medische situatie van klaagster doch zulks niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) heeft gekozen voor een onjuiste strategie, onder meer doordat:

- zij heeft meegewerkt aan een medische expertise, althans een medische expertise heeft toegestaan die onnodig was in het licht van de beslissing van de kantonrechter en die voor onnodige vertraging heeft gezorgd;

- zij een expert heeft aangezocht die niet gespecialiseerd was in nek- en schouderklachten, terwijl juist over die klachten verschil van inzicht bestond;

- zij niets heeft gedaan om het rapport van de orthopedisch chirurg buiten de beoordeling te laten en met name klaagster niet heeft geadviseerd gebruik te maken van haar blokkeringsrecht;

- zij de schildklierproblemen van klaagster niet in de discussie met de verzekeraar aan de orde heeft gesteld;

b) onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht in financiële aangelegenheden, doordat zij:

- een beloningsafspraak heeft gemaakt die in strijd is met Gedragsregel 25 derde lid;

- niet heeft onderzocht of klaagster in aanmerking kwam voor een toevoeging;

- te veel onduidelijkheid heeft laten bestaan over haar beloning en ten onrechte heeft gesteld dat de kosten van het inlezen in het dossier voor rekening van klaagster zouden komen;

c) tijdens het knelpuntengesprek niet partijdig en integer is geweest;

d) haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door:

- de verzekeraar te informeren over de problemen van klaagster met de bank;

- aan het eind van het knelpuntengesprek te roepen: “En die schouders zijn ook niet van het ongeluk”;

e) klaagster onder valse voorwendselen een knelpuntengesprek heeft geadviseerd, dat gesprek heeft laten veranderen in een gesprek over een schikking zonder dat klaagster daarop was voorbereid en geen moeite heeft gedaan de mediation alsnog door te laten gaan;

f) ervoor heeft gezorgd dat mr. W de zaak van klaagster niet van haar wilde overnemen.

4 VERWEER

4.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Klachtonderdeel a) ziet op de kwaliteit van de door verweerster verleende dienstverlening. De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.2 Klaagster verwijt verweerster allereerst dat zij heeft meegewerkt aan een medische expertise naar de schouderklachten van klaagster, althans dat zij die medische expertise heeft toegestaan. Volgens klaagster was de medische expertise onnodig gelet op de beslissing van de kantonrechter, het medisch dossier dat al was opgebouwd en het feit dat de verzekeraar vanaf het begin op de hoogte was geweest van het letsel van klaagster aan beide schouders.

5.3 De raad overweegt als volgt. Verweerster heeft onbetwist gesteld dat de verzekeraar een medische expertise naar de schouderklachten van klaagster als voorwaarde had gesteld voor medewerking aan mediation. De verzekeraar betwistte namelijk het causaal verband tussen de in 2010 bij klaagster vastgestelde cuffrupturen en het ongeval en wilde hierover eerst duidelijkheid, aangezien dit van invloed kon zijn op de omvang van de schade die voor vergoeding in aanmerking kwam. De raad volgt klaagster niet waar zij stelt dat uit de beslissing van de kantonrechter of het opgebouwde medisch dossier al volgde dat sprake was van een causaal verband tussen de cuffrupturen en het ongeval. Het was dus in het belang van klaagster om mee te werken aan een medische expertise. Het valt verweerster dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten dat zij hieraan heeft meegewerkt.

5.4 Het is juist dat de medische expertise tot vertraging heeft geleid, mede doordat het enige tijd heeft geduurd voordat er een geschikte medisch expert was benoemd, maar niet is gebleken dat die vertraging zodanig onaanvaardbaar was dat verweerster terzake had moeten ingrijpen.

5.5 Dat de medische expertise is uitgevoerd door een orthopedisch expert die niet gespecialiseerd was in nek- en schouderklachten, levert geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster op. De raad wijst er in dit verband op dat het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle in de door klaagster tegen de orthopedisch chirurg aanhangig gemaakte klachtzaak heeft geoordeeld dat de orthopedisch chirurg bevoegd en bekwaam was om het onderzoek naar de schouderklachten van klaagster uit te voeren. Op dit punt is de klacht van klaagster tegen de orthopedisch chirurg afgewezen. Klaagster heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die de raad aanleiding geven tot een ander oordeel op dit punt. Evenmin ziet de raad aanleiding tot het oordeel dat verweerster zich om andere redenen tegen de opdracht aan de orthopedisch chirurg had moeten verzetten. Een advocaat mag bij de keuze voor een medisch expert in beginsel afgaan op zijn medisch adviseur. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. Weliswaar had verweerster klaagster in november 2013 nog geschreven dat als orthopedisch expert moest worden aangezocht iemand “die verstand heeft van schouders”; daarna waren enkele maanden verloren gegaan omdat partijen het eerst niet eens konden worden over een orthopedisch schouderexpert die voor hen beiden aanvaardbaar was terwijl vervolgens de door hen gezamenlijk aangezochte schouderexpert de opdracht had geweigerd. Omdat het in het belang van klaagster was – naar zij zelf ook erkent – dat er geen verdere vertraging zou optreden, is het begrijpelijk en te billijken dat niet is vastgehouden aan het aanvankelijke voornemen om een schouderexpert aan te zoeken. Tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen levert dat niet op.

5.6 Dat verweerster geen moeite heeft gedaan om het rapport van de orthopedisch chirurg buiten de beoordeling te laten valt haar evenmin tuchtrechtelijk te verwijten. Een advocaat heeft in beginsel niet de deskundigheid om een medisch rapport op zijn merites te beoordelen. Verweerster mocht ook hierbij in beginsel afgaan op haar medisch adviseur. De medisch adviseur had het rapport van de orthopedisch chirurg inhoudelijk beoordeeld en was tot de conclusie gekomen dat zij in de beschikbare medische informatie geen aanleiding zag om de orthopedisch chirurg zijn conclusie te doen herzien. Dat het medisch tuchtcollege achteraf heeft geoordeeld dat de orthopedisch chirurg nalatig en onzorgvuldig is geweest bij het opstellen van zijn rapportage, brengt nog niet mee dat verweerster tuchtrechtelijk kan worden verweten dat zij niet heeft getracht het rapport buiten de beoordeling te laten. Verweerster heeft terecht aangevoerd dat het blokkeren van het rapport van de orthopedisch chirurg niet in het belang van klaagster zou zijn geweest. Het was aan klaagster als de eisende partij om haar schade en het causaal verband tussen de schade en het ongeval te bewijzen. Tussen partijen was in de aanloop naar een mediationgesprek (onder meer) nog in geschil of de cuffrupturen door het ongeval waren veroorzaakt. Een expertise op dit punt was door de verzekeraar als voorwaarde voor mediation gesteld. Het blokkeren van het rapport zou dan ook het vooruitzicht op een mediationtraject in gevaar brengen. Het zou bovendien het wantrouwen van de verzekeraar jegens klaagster hebben vergroot en het zou klaagster ingeval het tot een procedure zou zijn gekomen ook in een lastige positie hebben gebracht. Dat verweerster klaagster niet heeft geadviseerd gebruik te maken van haar blokkeringsrecht is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.7 Dat verweerster de schildklierproblemen van klaagster niet heeft ingebracht in de discussie met de verzekeraar, levert ook geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster op. Klaagster heeft verweerster bij e-mail van 20 februari 2014 (zie hiervoor, 2.11) meegedeeld dat zij afgaat op het advies van verweerster hierin. Uit die e-mail blijkt dat het onderwerp tussen klaagster en verweerster is besproken en dat de keuze om de schildklierproblemen buiten de discussie te laten de instemming van klaagster had. Dat de gekozen strategie niet voldeed aan de voor verweerster geldende professionele standaard, is niet gebleken.

5.8 Dat de kwaliteit van de door verweerster aan klaagster verleende dienstverlening overigens niet heeft voldaan aan de daaraan te stellen eisen is de raad niet gebleken. Klachtonderdeel a) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.9 Dit klachtonderdeel ziet op de tussen klaagster en verweerster gemaakte financiële afspraken.

5.10 Artikel 7.7, eerste lid onder b, van de Voda bepaalt dat de advocaat niet mag overeenkomen, dat het honorarium een evenredig deel zal bedragen van de waarde van het door zijn bijstand te bereiken gevolg, behoudens wanneer dit geschiedt met inachtneming van een binnen de advocatuur gebruikelijk en aanvaard incassotarief. Dit voorschrift is ook neergelegd in Gedragsregel 25, derde lid.

5.11 De raad is van oordeel dat de door verweerster met klaagster gemaakte beloningsafspraak niet in strijd is met artikel 7.7, eerste lid, onder b, van de Voda. Verweerster is immers niet met klaagster overeengekomen dat het honorarium een evenredig deel zal bedragen van het behaalde resultaat. Wel is verweerster met klaagster overeengekomen dat de hoogte van het uurtarief kan worden bijgesteld afhankelijk van de uiteindelijke omvang van de schadevergoeding. Een dergelijke beloningsafspraak is op grond van de geldende regels toegestaan.

5.12 Dat verweerster niet heeft onderzocht of klaagster voor een toevoeging in aanmerking kwam, valt verweerster niet tuchtrechtelijk te verwijten. De verzekeraar had immers aansprakelijkheid voor de schade als gevolg van het ongeval erkend. De kosten van verweerster zouden derhalve door de verzekeraar worden betaald. Verweerster heeft haar werkzaamheden ook uitsluitend bij de verzekeraar gedeclareerd en niet bij klaagster.

5.13 Aan klaagster kan wel worden toegegeven dat verweerster in de opdrachtbevestiging iets te stellig heeft geschreven dat zij de kosten voor het inlezen in het dossier niet op de verzekeraar kan verhalen en dat zij hiervoor maximaal 2,5 uur bij klaagster in rekening zal brengen. Op voorhand was immers niet uitgesloten dat de verzekeraar, hoewel er al een eerdere advocatenwisseling was geweest, de kosten van het inlezen opnieuw zou vergoeden. Dit is echter onvoldoende om verweerster een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Niet kan immers worden vastgesteld dat verweerster zich onvoldoende in het dossier heeft verdiept en bovendien heeft verweerster geen kosten bij klaagster in rekening gebracht. Anders dan klaagster heeft betoogd, kan uit de beschikking van de kantonrechter van 21 december 2012 niet worden afgeleid dat het zeker was dat de verzekeraar de kosten van het inlezen door verweerster zou moeten vergoeden.

5.14 De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel b) ongegrond is.

Ad klachtonderdeel c)

5.15 Het verwijt dat klaagster verweerster in dit klachtonderdeel maakt is dat verweerster tijdens het knelpuntengesprek op 28 april 2015 niet partijdig en integer is geweest en zich te veel als wederpartij van klaagster heeft gedragen.

5.16 De raad stelt bij de beoordeling van dit onderdeel voorop dat het aan de klager is om de feiten waarop hij zijn klacht baseert aannemelijk te maken. Klaagster heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verweerster tijdens het knelpuntengesprek op 28 april 2015 de kernwaarden van partijdigheid en integriteit uit het oog is verloren. Het klachtdossier biedt hiervoor ook onvoldoende aanknopingspunten. Klaagster heeft weliswaar gesteld dat verweerster aan het eind van het knelpuntengesprek heeft geroepen dat de schouderklachten van klaagster ook niet van het ongeval zijn, maar klaagster heeft dit, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, niet onderbouwd.

5.17 In het kader van dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster ook dat verweerster haar vlak voor het knelpuntengesprek, bij de voorbespreking daarvan op 28 april 2015, heeft overvallen met de mededeling dat van verlies van verdienvermogen geen sprake kon zijn en dat verweerster vervolgens tijdens het knelpuntengesprek stil bleef toen de verzekeraar (naar aanleiding van een opmerking van klaagster) zei hij “helemaal niet wist dat het verlies aan verdienvermogen aan de orde was in deze zaak”.

5.18 De raad oordeelt als volgt. Het behoort tot de taak van de advocaat om de verwachtingen van een cliënt bij te stellen indien dat nodig is. Dat betekent niet dat de advocaat niet meer partijdig is of integer is. Zoals verweerster in haar advies aan klaagster van 30 april 2015 uitvoerig heeft toegelicht, achtte zij de kans gering dat klaagster in een procedure aannemelijk zou kunnen maken dat het ongeval tot verlies aan arbeidsvermogen had geleid. In dat advies wordt onder meer vermeld dat klaagster op het moment van het ongeval al bijna vier jaar arbeidsongeschikt was en dat zij in 2015 de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Dit advies voldoet naar het oordeel van de raad aan de professionele standaard die voor verweerster geldt. Dat verweerster de verwachtingen van klaagster vooruitlopend op dat advies voorafgaand aan het knelpuntengesprek aanzienlijk heeft getemperd, was ook conform die professionele standaard. Voor klaagster was het waarschijnlijk prettiger geweest als zij daar eerder mee was geconfronteerd, maar dat is onvoldoende voor een tuchtrechtelijk verwijt aan verweerster. Dat verweerster over het verlies aan verdienvermogen van klaagster tijdens het knelpuntengesprek heeft gezwegen toen dit onderwerp even ter sprake kwam, kan ook niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen worden beschouwd. Verweerster heeft de rechts- of onderhandelingspositie van klaagster daarmee niet geschaad.

5.19 Klachtonderdeel c) is eveneens ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.20 Dit klachtonderdeel ziet op schending van de geheimhoudingsplicht. Verweerster heeft betwist dat zij de verzekeraar heeft geïnformeerd over de problemen van klaagster met de bank. Zij heeft tevens betwist dat zij zich aan het eind van het knelpuntengesprek heeft uitgelaten over de schouderklachten van klaagster als door klaagster gesteld. Hiertegenover heeft klaagster haar klacht niet onderbouwd. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat verweerster haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Ook klachtonderdeel d) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.21 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij klaagster onder valse voorwendselen een knelpuntengesprek met de verzekeraar heeft geadviseerd, dat zij geen moeite heeft gedaan om de mediation alsnog door te laten gaan en dat zij het knelpuntengesprek heeft laten veranderen in een gesprek over een schikking zonder dat klaagster daarop was voorbereid.

5.22 De raad overweegt als volgt. Niet is gebleken dat verweerster klaagster onder valse voorwendselen een knelpuntengesprek met de verzekeraar heeft geadviseerd. In de e-mail van 30 maart 2015 (zie hiervoor, 2.13) heeft verweerster klaagster meegedeeld dat zij met de verzekeraar had besproken dat het wellicht nuttig was om voorafgaand aan de mediation de knelpunten te bespreken. Dat de verzekeraar in ‘het knelpuntengesprek’ dat vervolgens heeft plaatsgevonden kenbaar heeft gemaakt een regeling met klaagster te willen treffen en daags na het knelpuntengesprek daartoe ook een voorstel aan klaagster heeft gedaan, brengt, anders dan klaagster heeft aangevoerd, nog niet mee dat het knelpuntengesprek geen knelpuntengesprek was maar een schikkingsgesprek. Ook valt niet in te zien dat verweerster had moeten voorkomen dat over de mogelijkheid van een schikking zou worden gesproken.

5.23 Dat de mediation – die zou plaatsvinden op 30 juni 2015 – uiteindelijk geen doorgang meer heeft gevonden valt verweerster ook niet tuchtrechtelijk te verwijten. De verzekeraar was kennelijk niet meer bereid tot mediation nadat klaagster het schikkingsvoorstel van 1 mei 2015, dat afliep op 22 mei 2015 (zie hiervoor, 2.16), niet had geaccepteerd. Verweerster had op dat moment haar werkzaamheden voor klaagster al beëindigd en kon op dit punt dan ook niets meer voor haar betekenen. Klachtonderdeel e) is derhalve eveneens ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.24 Klaagster verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat mr. W door toedoen van verweerster de zaak van klaagster niet heeft willen overnemen. Klaagster heeft dit aldus toegelicht dat verweerster mr. W onder meer zou hebben meegedeeld dat hij klaagsters vijfde belangenbehartiger zou worden. Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat mr. W de zaak niet van haar zou willen overnemen; volgens verweerster heeft klaagster nog voor het intakegesprek met mr. W besloten om over te stappen naar mr. V. Hiertegenover heeft klaagster haar klacht niet onderbouwd. Dit leidt tot de conclusie dat ook klachtonderdeel f) ongegrond is.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond. ECLI_NL_TADRAMS_2017_289