Overslaan en naar de inhoud gaan

TADRARL 110619 onduidelijkheid rond schadebehandelaar-niet advocaat; € 10.000,00 boete en waarschuwing, mede vanwege ontbrekend toezicht op wzh

TADRARL 110619 onduidelijkheid rond schadebehandelaar-niet advocaat; € 10.000,00 boete en waarschuwing, mede vanwege ontbrekend toezicht op wzh

zie ook: www.advocatenblad.nl

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    onduidelijkheid te hebben laten bestaan over de hoedanigheid van mr. D;

b)    er geen zorg voor te dragen dat de opdracht tussen klaagster en verweerder is uitgevoerd;

c)    er geen zorg voor te dragen dat met klaagster werd gecommuniceerd.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Volgens verweerder moet het voor klaagster voldoende duidelijk zijn geweest dat mr. D., die de (enige) behandelaar van de zaak was, geen advocaat was. De raad passeert dit verweer. Op de website van verweerder wordt inderdaad, zoals zij stelt, onderscheid gemaakt tussen advocaten en juristen maar nergens op de website staat vermeld dat de juristen zelfstandig zaken behandelen. Vast staat dat de website niet ook in de Engelse taal is vertaald, terwijl door verweerder is erkend dat zowel “advocaat” als “jurist” in het Engels wordt vertaald in “lawyer”. Evenmin kon klaagster uit de correspondentie met mr. D. opmaken dat hij geen advocaat is nu hij de email van 21 maart 2014 als mr. D. heeft ondertekend direct onder het kopje met de naam van het kantoor gevolgd door “Advocaten”. Ten slotte kon zij dat evenmin opmaken uit het visitekaartje van mr. D. Op het visitekaartje van mr. D. staat slechts zijn naam vermeld en niet zijn functie, terwijl het visitekaartje van verweerder op dezelfde manier is opgesteld. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat het  de praktijk is dat mr. D. zelfstandig zaken behandelt en die stelling is door hem ook in de zich in het dossier bevindende stukken ingenomen. Deze werkwijze had naar het oordeel van de raad aan klaagster moeten worden uitgelegd en toegelicht. Klaagster was namelijk in de veronderstelling dat mr. D. advocaat was en gezien de gang van zaken kon zij dat ook zijn. Het had op de weg van verweerder gelegen hierover duidelijk te zijn en het feit dat dat door hem is nagelaten, is naar het oordeel van de raad in strijd met de zorgvuldigheid die verweerder jegens klaagster in acht had moeten nemen. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond. 

Ad klachtonderdelen b) en c)

5.2    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking. De raad volgt verweerder niet in zijn verweer dat er tussen hem en klaagster nooit een opdrachtovereenkomst tot stand is gekomen zodat hij nooit de advocaat van klaagster is geweest. De moeder van klaagster heeft zich tot het kantoor van verweerder gewend, er zijn door haar stukken aan mr. D. toegezonden en er heeft onder leiding van verweerder in het bijzijn van mr. D. een inhoudelijke bespreking plaatsgevonden waarin door klaagster een volmacht aan het kantoor van verweerder is verleend. Daarmee is naar het oordeel van de raad wel degelijk sprake van (aanvaarding van) een opdracht. Dat schriftelijke vastlegging daarvan ontbreekt, maakt dat niet anders.

5.3    Naar het oordeel van de raad heeft verweerder geen, althans onvoldoende, uitvoering gegeven aan de door klaagster aan hem verstrekte opdracht. Vast staat dat de enige behandelaar van de zaak van klaagster mr. D. was. Dat is ook met zoveel woorden door verweerder erkend. Vast staat ook dat mr. D. geen advocaat is. Gedragsregel 38 (oud) bepaalt dat een advocaat slechts zaken door niet-advocaten op zijn kantoor mag laten behandelen wanneer hij zich ervan overtuigd heeft dat zij daartoe ook de bekwaamheid hebben, wanneer hij het terrein waarop zij dit mogen doen heeft afgebakend én wanneer dit onder zijn toezicht gebeurt. Dat laatste in is het geval van klaagster niet gebeurd; verweerder heeft dat ook met zoveel woorden ter zitting erkend. Vanwege het ontbreken van toezicht op de werkzaamheden van mr. D. is mr. D. in de veronderstelling kunnen geraken en ook blijven geraken dat de zaak vanwege het feit dat die geen kans van slagen had, niet verder in behandeling werd genomen. Hij heeft echter verzuimd dit schriftelijk aan klaagster over te brengen. Ook heeft hij in 2017 – toen het er op leek dat mr. D. de zaak alsnog in behandeling zou gaan nemen – verzuimd schriftelijk aan klaagster over te brengen dat dit niet zou gaan gebeuren. Klaagster mocht er op vertrouwen dat verweerder de opdracht toen wel in behandeling zou nemen. Met mr. D. was immers een afspraak gemaakt die mr. D. op 24 april 2017 heeft afgezegd en mr. D. heeft bij zijn e-mail van 24 april 2017 aan klaagster toegezegd de door hem van klaagster afkomstige e-mails te zullen bestuderen. Gelet op de door hem in acht te nemen zorgvuldigheid had het op de weg van verweerder gelegen om de opdracht uit te voeren dan wel duidelijk met klaagster te communiceren dat de opdracht niet zou worden aanvaard. Voor deze omissie is verweerder naar het oordeel van de raad verantwoordelijk te houden aangezien hij degene was die toezicht op mr. D. diende te houden. Inmiddels zijn sinds het ongeval en het intreden van de schade 8 jaren verstreken zodat aannemelijk is dat de vordering van klaagster verjaard is en zij haar schade reeds daarom niet meer vergoed kan krijgen. 

5.4    Gelet op bovenstaande zijn ook de klachtonderdelen b) en c) naar het oordeel van de raad gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Alles overziend en mede in aanmerking genomen de ernst van de gevolgen van het handelen door verweerder voor klaagster enerzijds en het ontbreken van een tuchtrechtelijk verleden aan de zijde van verweerder anderzijds, acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden. ECLI:NL:TADARL:251 op tuchtrecht.overheid.nl