TADRARL 270323-2 13 weken schorsing voor stagiaire in letselpraktijk die schijnconstructie aangaat met patroon
- Meer over dit onderwerp:
TADRARL 270323-2 13 weken schorsing voor stagiaire in letselpraktijk die schijnconstructie aangaat met patroon
3
DEKENBEZWAAR
3.1
Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
3.2
Verweerder heeft, door de raad van de orde niet terstond in kennis te stellen van het feit dat de arbeidsovereenkomst niet geëffectueerd zou worden, het vertrouwen van de raad van de orde in hem beschaamd. Temeer nu verweerder deze informatie verborgen bleef houden ook na de herkansing op 13 september 2022 toen hem om opheldering was gevraagd en de deken er bij hem met klem op had aangedrongen schoon schip te maken.
3.3
Verweerder heeft zodoende niet alleen in strijd gehandeld met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, maar hij heeft er ook blijk van gegeven onvoldoende oog te hebben voor de noodzaak om aan de stagiaire-ondernemer voorwaarden te stellen en om ervoor te zorgen dat de samenwerking aan derden zoals de rechtszoekenden transparant is, aldus de deken.
4
VERWEER
4.1
Verweerder heeft de inhoud van het dekenbezwaar grotendeels erkend. Verweerder heeft verklaard dat hij en mr. [X] nooit uitvoering hebben gegeven aan de arbeidsovereenkomst en dat er nooit sprake is geweest van loonbetalingen. Ook heeft hij erkend dat hij in het gesprek met de deken niet naar waarheid heeft verklaard over de aard van de stage.
4.2
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij het initiatief heeft genomen tot de advocaat-stage omdat hij heel graag advocaat wilde worden en dat hij mr. [X] dankbaar was dat deze hem de kans bood. Verweerder heeft aangegeven dat het plan in eerste instantie wel was om in loondienst te gaan en dat het niet de bedoeling was om de raad voor te liegen om zodoende de stage te organiseren terwijl hij wist dat het niet op een andere manier kon. In 2016 liep zijn overstap niet mis omdat het ondernemerschap niet uit kon of goedgekeurd werd maar omdat de patroon niet werd goedgekeurd. Toen bleek dat een loondienstverband niet uit kon voor de startende onderneming van mr. [X] heeft verweerder zelf aangegeven dat hij afzag van het salaris en dat hij de opleidingskosten voor zijn eigen rekening zou nemen. Verweerder had voldoende inkomsten uit het letselschadekantoor waarvoor hij nog 1 dag per week werkte en zag de stageperiode als een investering. Het is ook niet zo dat verweerder gezien kon worden als een stagiair-ondernemer omdat hij geen inkomsten had uit ondernemerschap (in de advocatuur). Anders dan de deken heeft gesteld, was hij bovendien wel degelijk fysiek aanwezig op het kantoor van mr. [X].
4.3
Het gesprek bij de deken heeft verweerder ervaren als een constructief gesprek dat met name gericht was op de toekomst: hoe moeten we de stage vanaf nu inrichten? Verweerder is weer werkzaam als letselschadejurist en heeft zijn droom om ooit advocaat te worden nog niet losgelaten. Verweerder concludeert dat zijn integriteit niet in het geding is.
5
BEOORDELING
5.1
De kern van het verwijt dat de deken verweerder en mr. [X] maakt, is dat zij de raad van de orde onjuist hebben geïnformeerd over de invulling van de advocaat-stage van verweerder. Dit is relevant voor de wijze waarop het toezicht vanuit de orde wordt ingestoken. Door de risico’s die het beginnen van een eigen praktijk met zich brengen, gelden er voor de goedkeuring van een stagiair-ondernemer en zijn patroon, andere en zwaardere eisen dan bij een advocaat-stagiair die in loondienst werkzaam is. Ook dwingen die risico’s tot een andere en meer intensieve wijze van toezicht.
5.2
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat verweerder en mr. [X] nooit uitvoering hebben gegeven aan de stage zoals omschreven in het verzoek tot goedkeuring stage en patronaat en aan de met dat verzoek meegestuurde arbeidsovereenkomst. Van een dienstverband was gedurende de gehele stageperiode geen sprake en er zijn ook geen loonbetalingen gedaan. De positie van verweerder kwam overeen met die van stagiair-ondernemer.
5.3
Verweerder en mr. [X] hebben de raad hierover niet ingelicht. Integendeel, in strijd met de waarheid hebben zij in de stageverslagen vermeld dat verweerder in fulltime loondienstverband bij mr. [X] werkte en dat hij op basis van een arbeidsovereenkomst werkte. Voorts is vast komen te staan, want door verweerder erkend, dat hij in het gesprek met de deken toen hem om opheldering werd gevraagd en de deken had aangedrongen om schoon schip te maken, wederom onjuiste informatie over de stage heeft gegeven. Alhoewel de hele gang van zaken de indruk oproept van een vooropgezet plan, kan de raad niet vaststellen dat verweerder en mr. [X] reeds bij het verzoek goedkeuring stage en patronaat de intentie hebben gehad om geen uitvoering te geven aan de arbeidsovereenkomst. De raad komt dan ook tot de slotsom dat verweerder in zijn contact met de deken geen volledige openheid van zaken en zelfs onjuiste informatie heeft gegeven en heeft nagelaten uit eigen beweging de verschillende ontwikkelingen door te geven, terwijl daar op diverse momenten gelegenheid en aanleiding voor was.
5.4
Verweerder heeft met zijn handelen het benodigde extra toezicht tijdens de stage omzeild. Daarmee heeft hij miskend welke belangen met een goede beoordeling van een stageverband zijn gemoeid. Het gaat daarbij (onder meer) om het waarborgen van de (rechts)positie van de stagiair die toereikend is om het beroep van advocaat in voldoende mate onafhankelijk van financiële zorgen en noden te kunnen uitoefenen, zonder risico van een faillissement.
5.5
De door de deken aangevoerde omstandigheid dat verweerder feitelijk niet werkzaam was op het kantoor van mr. [X] wordt door verweerder betwist en kan de raad niet met voldoende zekerheid vaststellen. De raad zal dan ook aan deze omstandigheid voorbij gaan.
5.6
Gelet op het voorgaande komt de raad tot de conclusie dat verweerder niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Het dekenbezwaar wordt daarom gegrond verklaard.
6
MAATREGEL
6.1
Het handelen van verweerder dat tot gegrondverklaring van het bezwaar heeft geleid is ernstig. Een advocaat dient op zijn woord te worden vertrouwd en daarin past niet een handelen of nalaten dat er in de kern op neer komt dat de raad van de orde van advocaten en de deken worden misleid. Het gevolg van zijn handelen of nalaten is geweest dat de orde vooraf onvoldoende waarborgen heeft kunnen stellen voor een juiste praktijkuitoefening en dat er onvoldoende toezicht op de stage is gehouden. Verweerder heeft hiermee niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Verweerder heeft daarmee ook in strijd met de kernwaarde integriteit en de gedragsregels gehandeld. De raad houdt bij het opleggen van de maatregel rekening met het feit dat verweerder een arbeidsverleden als jurist achter de rug heeft en derhalve niet op één lijn kan worden gesteld met een beginnend stagiair zonder (noemenswaardig) arbeidsverleden.
6.2 Hoewel verweerder zichzelf al van het tableau heeft laten uitschrijven, is de raad van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de gedraging van verweerder, de oplegging van een zware sanctie noodzakelijk is. Daarbij komt dat verweerder noch in geschrift noch ter zitting blijk heeft gegeven van inzicht in het laakbare van zijn handelen. Verweerder heeft zich weliswaar van het tableau laten schrappen maar ter zitting ook aangegeven dat hij er nog steeds van droomt om als advocaat werkzaam te zijn en dat de zitting zelfs maakte dat het ‘weer begon te kriebelen’. Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden acht de raad de oplegging van een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van dertien weken passend en geboden. ECLI_NL_TADRARL_2023_67