Overslaan en naar de inhoud gaan

TADRSGR 161219 nota's op naam wederpartij en verzoek voor client bestemde gelden over te maken op derdenrekening niet klachtwaardig

TADRSGR 161219 nota's op naam wederpartij en verzoek voor client bestemde gelden over te maken op derdenrekening niet klachtwaardig

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerster is op 9 december 2016 beëdigd en thans advocaat-stagiaire. Zij is werkzaam op het kantoor van haar patroon.

2.2    Klager heeft op 30 september 2016 de heer X in zijn gezicht geslagen, waardoor de heer X schade heeft geleden. De heer X werd aanvankelijk bijgestaan door de patroon van verweerster; daarna werd hij bijgestaan door verweerster.

2.3    Bij brief van 17 juli 2017 heeft verweerster klager een nota gedateerd 4 juli 2017 gestuurd op zijn huisadres. In deze brief staat onder meer het volgende:

“(…) Bijgevoegd vindt u de schadestaat van cliënt, die is  opgesteld naar aanleiding van de letselschade, die [de heer X] door uw toedoen heeft opgelopen op 30 september 2016. (…)

U wordt vriendelijk verzocht om voor 4 augustus 2017 het bedrag ten behoeve van de schade van [de heer X] van € 16.431,70 over te maken op Stichting Beheer Derdengelden Advocatenkantoor (…) op rekeningnummer (…) en het bedrag voor mijn werkzaamheden van € 6.113,77 over te maken op rekeningnummer (…).”

2.4    Begin 2018 is de heer X een deelgeschilprocedure gestart. Bij beschikking van 7 maart 2018 heeft de rechtbank Rotterdam voor recht verklaard dat klager een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens de heer X. De heer X werd op dat moment bijgestaan door verweerster; klager werd op dat moment bijgestaan door mr. R. Klager is veroordeeld tot het betalen van een voorschot op de immateriële schade ter hoogte van € 1.400,- en een voorschot op de materiële schade van € 10.000,-. Ook heeft de rechtbank klager veroordeeld tot betaling van de kosten van het deelgeschil aan de zijde van de heer X (€ 3.172,85). 

2.5    Bij brief van 8 maart 2018 heeft verweerster mr. R. als volgt bericht:

“(…) Ervan uitgaande dat u ook reeds in het bezit bent van de beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 7 maart 2018 in onderhavige letselschadezaak, bericht ik u als volgt.

Uw cliënt is op grond van deze beschikking gehouden om € 10.000,- ten behoeve van de materiële schade van mijn cliënt (inclusief buitengerechtelijke kosten van € 4.000,-) te voldoen en € 1.400,- ten behoeve van de immateriële schade. Ook is uw cliënt gehouden om € 3.172,85 aan mij te betalen voor de kosten van het deelgeschil.

Voor de goede orde dient uw cliënt binnen twee weken na 7 maart 2018, derhalve uiterlijk op 21 maart 2018 de volgende bedragen over te maken:

-    € 6.000,- aan materiële kosten en € 1.400,- aan immateriële kosten ten behoeve van cliënt op mijn derdenrekening (…)

-    € 4.000,- buitengerechtelijke kosten en € 3.172,85 kosten deelgeschil op mijn kantoorrekening (…).”

2.6    Bij brief van 16 april 2018 heeft verweerster mr. R. een nota gestuurd voor de buitengerechtelijke kosten over de periode van 6 juli 2017 tot en met 16 april 2018, met het verzoek deze nota binnen 14 dagen te voldoen. Bij de brief is een nota gevoegd die is geadresseerd aan klager, met daarin een totaalbedrag van € 3.192,66. Bij de nota is een specificatie gevoegd.

2.7    Bij e-mail van 19 april 2018 heeft mr. R. verweerster – kort gezegd – bericht dat haar cliënt niet zou overgaan tot betaling, aangezien voor de opgevoerde kosten geen titel of rechtsgrond zou bestaan.

2.8    Bij brief van 3 juli 2018 heeft verweerster mr. R. een declaratie gezonden voor de buitengerechtelijke kosten over de periode van 19 april 2018 tot en met 3 juli 2018, met ook hier het verzoek om de nota binnen 14 dagen te voldoen. Ook bij deze brief heeft verweerster een nota gevoegd die is geadresseerd aan het adres van klager, met daarin een totaalbedrag van

€ 1.333,82. Bij de nota is een specificatie gevoegd.

2.9    In een tweede deelgeschilprocedure, waarin de heer X werd bijgestaan door verweerster, heeft hij verzocht om klager te veroordelen om een voorschot aan de heer X te betalen van € 500,- op zijn materiële schade en € 8.600,- als voorschot op zijn immateriële schade, alsmede € 7.029,83 als voorschot op de buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de rente. Verder heeft de heer X verzocht om de kosten van het deelgeschil te begroten op een bedrag van € 6.045,70 en klager te veroordelen tot betaling hiervan. De rechtbank Rotterdam heeft in haar beschikking van 31 juli 2019 overwogen:

“4.7.  (…) De rechtbank stelt (…) vast dat:

-    Tot op heden sprake is van een materiële schade van € 6.500,- en dit bedrag is vergoed;

-    In de voorgaande deelgeschilprocedure een bedrag van € 4.000,- aan buitengerechtelijke kosten alsmede de kosten van het deelgeschil zijn toegewezen en vergoed;

-    In de voorgaande deelgeschilprocedure meer dan één derde van het door [de heer X] gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten is afgewezen omdat het aantal gedeclareerde uren de deelgeschilrechter niet redelijk voorkwam; (…)”

2.10    De rechtbank heeft de verzoeken van de heer X afgewezen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij, zonder dat daar enige rechtsverhouding aan ten grondslag lag en ligt, facturen aan klager heeft gestuurd. Het had voor verweerster duidelijk moeten zijn dat dit voor advocaten niet is toegestaan. Daarnaast heeft verweerster getracht ‘misbruik te maken van derdengeld’ door klager te verzoeken een gedeelte van het (door de rechtbank toegewezen) bedrag naar haar kantoorrekening over te maken.

4    VERWEER

4.1    De gemachtigde van verweerster heeft onder meer aangevoerd dat de twee door verweerster verzonden facturen zien op de buitengerechtelijke kosten. Het ontbreken van enige rechtsverhouding tussen klager en verweerster is daarbij niet relevant. De facturen zijn gebaseerd op de aansprakelijkheid van klager jegens de cliënt van verweerster. Er is geen enkel beletsel voor een advocaat om een nota ter zake van de buitengerechtelijke kosten rechtstreeks te zenden aan de persoon die een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Sterker: in de letselschadepraktijk is dat een gebruikelijke werkwijze. De klacht dat verweerster zou hebben getracht om ‘misbruik te maken van derdengeld’, mist iedere (juiste) feitelijke grondslag. Het is aan verweerster, in samenspraak met haar cliënt, om aan een wederpartij aan te geven op welke wijze een (rechtens vastgestelde) betalingsverplichting dient te worden voldaan. Van onjuist handelen aan de zijde van verweerster is geen sprake.

5    BEOORDELING

5.1    Bij de beoordeling van de handelwijze van verweerster, die de belangen behartigt van de wederpartij van klager, stelt de raad voorop dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt passend voorkomt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als omschreven in artikel 10a Advocatenwet, is niet absoluut maar kan onder meer worden beperkt doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de  wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag stellen waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen en (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.2    Naar het oordeel van de raad kan het toezenden van de facturen aan klager niet worden aangemerkt als tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Klager is hierdoor immers niet in zijn belangen geschaad. Hij heeft de hoogte van de facturen betwist. In een dergelijk geval ligt het in de rede om de facturen niet te betalen. Het is vervolgens aan verweerster om zich al dan niet tot de civiele rechter te wenden met het doel om betaling van de facturen af te dwingen.

5.3    De omstandigheid dat verweerster klager heeft verzocht om een deel van het bedrag te voldoen op de derdenrekening en het overige deel op de kantoorrekening, is evenmin tuchtrechtelijk laakbaar. Het is aan een advocaat om met zijn of haar cliënt afspraken te maken over de te ontvangen bedragen en over de wijze van betaling. Voor zover er bij klager al verwarring heeft kunnen ontstaan, geldt dat hij werd bijgestaan door een advocaat, die hem hierover kon informeren. Dat verweerster heeft getracht ‘misbruik te maken van derdengeld’, is niet gebleken.

5.4    Ook overigens is niet gebleken van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door verweerster. De klacht is ongegrond. ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:263 en (bijna gelijkluidend) ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2019:264 op tuchtrecht.overheid.nl