TADRSHE 211122 advocaat als bestuurder stichting derdengelden; berisping tzv verrekening declaratie met derdengelden buiten toestemming client
- Meer over dit onderwerp:
TADRSHE 211122 advocaat als bestuurder stichting derdengelden; berisping tzv verrekening declaratie met derdengelden buiten toestemming cliënt
2
FEITEN
2.1
Klaagster heeft zich in september 2020 tot het kantoor van verweerders gewend inzake de incasso van openstaande vorderingen tegen A. De zaak is behandeling genomen door mr. X. Mr. X heeft bij brieven van 24, 25 en 29 september en 1 oktober 2020 A gesommeerd tot betaling van de openstaande vorderingen van klaagster, vermeerderd met rente en kosten over te gaan. A heeft eind september 2020 een bedrag van €158.965,53 rechtstreeks aan klaagster betaald en op 1 oktober 2020 een bedrag van €238.398,46 overgemaakt naar de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerders. A heeft op 2 oktober 2020 aan mr X bericht niet tot betaling van de rente en incassokosten te zullen overgaan.
2.2
Het kantoor van verweerders heeft bij brief van 9 oktober 2020 de ontvangst van voormelde betaling op de derdengeldenrekening van het kantoor aan klaagster bevestigd en heeft klaagster bericht hiervan een bedrag van € 190.000 aan klaagster te zullen doorbetalen. Klaagster heeft per email van 9 oktober 2020 aan mr. X om uitleg gevraagd waarom niet het gehele ten behoeve van klaagster op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder betaalde bedrag aan klaagster werd doorbetaald. Mr. X heeft per e-mail van 13 oktober 2020 toegelicht dat de inhouding was bedoeld voor betaling of verrekening met (voorschot)declaraties, fee en kosten.
2.3
Klaagster heeft op 6 november 2020 de opdracht aan mr. X ingetrokken en te kennen gegeven dat geen toestemming was gegeven om betalingen via derdengelden te voldoen. Verweerder heeft zijn werkzaamheden op 6 november 2020 beëindigd en aan klaagster een bedrag ad € 37.972,89 (excl. BTW) aan honorarium in rekening gebracht. Het kantoor van verweerders heeft het, na aftrek van voormelde declaratie, op de derdengeldenrekening nog resterende bedrag ad € 2.451,26, op de bankrekening van klaagster overgemaakt. Het bedrag ter grootte van de declaratie van mr X is van de derdengeldrekening van het kantoor van verweerders naar de kantoorrekening van verweerders overgemaakt.
2.4
Klaagster heeft per email van 10 november 2020 aan mr. X bericht niet in te stemmen met de declaratie van 6 november 2020. De advocaat van klaagster heeft zich op 10 november 2020 tot de deken gewend met een verzoek tot bemiddeling. De deken heeft geen aanleiding gezien om tot bemiddeling over te gaan.
2.5
Mr. X heeft op 29 januari 2021 overleg met de deken gevoerd over het leggen van conservator beslag op de stichting derdengelden van zijn kantoor.
2.6
De advocaat van klaagster heeft op 6 april 2021 mr. X en verweerders in hun hoedanigheid van bestuurder van de stichting derdengelden, aansprakelijk gesteld voor het bedrag van € 46.947,20 incl. BTW, vanwege vermeende wanprestatie en onrechtmatig handelen en rechtsmatregelen aangekondigd. Het kantoor van verweerders heeft daarom voormeld bedrag overgemaakt naar haar derdengeldenrekening en op 13 april 2021 bij de voorzieningenrechter een verzoek tot het verkrijgen van verlof voor conservatoir derdenbeslag onder de Stichting Derdengelden van het kantoor ingediend. De voorzieningenrechter heeft op 14 april 2021 het verzochte verlof verleend. Het kantoor van verweerders heeft hierna conservatoir beslag gelegd onder de stichting derdengelden.
3
KLACHT
3.1
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerders het volgende:
verweerders hebben in hun hoedanigheid van bestuurders van de stichting derdengelden niet integer gehandeld door hun financiële positie veilig te stellen door de declaratie van mr X te betalen uit het op de derdengeldrekening gestorte bedrag althans door de gelden op de derdengeldrekening achter te houden.
4
VERWEER
4.1
Verweerders hebben tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5
BEOORDELING
5.1.
De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerders in hun hoedanigheid van bestuurder van de stichting derdengelden. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De raad stelt voorop dat de hoedanigheid van bestuurder van een stichting beheer derdengelden onverbrekelijk samenhangt met de verplichtingen die verweerders als advocaat in acht moet nemen.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 6.23 van de Verordening op de Advocatuur is een advocaat die bestuurder is van een stichting derdengelden gehouden de bepalingen van afdeling 6.5 (artikelen 6.18 tot en met 6.23) van deze verordening na te leven en verleent hij geen medewerking aan handelingen die strijdig zijn met de bepalingen van deze afdeling.
5.3
Artikel 19 lid 2 van de Verordening op de advocatuur bepaalt dat een advocaat erop toe dient te zien dat derdengelden door de stichting derdengelden worden overgemaakt naar de rechthebbende zodra de gelegenheid zich daartoe voordoet. Artikel 19 lid 4 van de Verordening op de Advocatuur bepaalt dat een advocaat met de rechthebbende schriftelijk kan overeenkomen dat derdengelden worden aangewend ter voldoening van een eigen declaratie. Indien de rechthebbende de declaratie binnen een redelijke termijn betwist, vervalt het recht om derdengelden aan te wenden ter voldoening van deze declaratie. Ingevolge het bepaalde in artikel 6.19 lid 5 van de Verordening op de Advocatuur bevestigt de advocaat, indien derdengelden ter voldoening van een eigen declaratie zijn aangewend, dit schriftelijk aan de rechthebbende. Uit de toelichting bij artikel 6.19 lid 4 van de Verordening op de Advocatuur volgt dat voor verrekening van derdengelden met een eigen declaratie is vereist dat de cliënt hier expliciet mee instemt en dat de instemming schriftelijk is vastgelegd. De expliciete instemming kan plaatsvinden bij aanvang van de dienstverlening maar kan niet op grond van algemene voorwaarden van de advocaat of het kantoor worden verondersteld.
5.4
Uit de beoordeling van de raad van onderdeel c van de klacht van klaagster tegen mr X (bij de raad bekend onder nummer 22-015/DB/OB), waarop d.d. heden door de raad is beslist, volgt dat mr X zijn declaratie, zonder toestemming van klaagster, met aan klaagster toekomende gelden op de derdengeldenrekening heeft verrekend en het bedrag van die declaratie op de kantoorrekening heeft laten overmaken. Verweerders hebben in hun hoedanigheid van bestuurder van de stichting derdengelden deze betaling geaccordeerd. Verweerders hebben daarmee in strijd met het bepaalde in artikel 6.23 van de Verordening op de advocatuur gehandeld, wat hen tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. De klacht tegen verweerders is daarom gegrond.
6
MAATREGEL
6.1
De klacht heeft betrekking op de financiële integriteit. De integriteit van advocaten is van belang voor het goed functioneren van de advocatuur als beroepsgroep en voor het vertrouwen dat de samenleving in de advocatuur heeft. Omdat de integriteit van advocaten onder meer inhoudt dat advocaten financieel integer handelen is het van groot belang voor het vertrouwen van de samenleving in de advocatuur dat de regels van de Verordening op de advocatuur nauwgezet worden nageleefd. Verweerders hebben in strijd met artikel 6.23 van die Verordening gehandeld, wat hen tuchtrechtelijk ernstig valt aan te rekenen. Naar het oordeel van de raad is de maatregel berisping daarom passend en geboden. ECLI_NL_TADRSHE_2022_162