Overslaan en naar de inhoud gaan

TAHVD 021222 niet onbegrijpelijk en onzorgvuldig om op verzoek van ASR tuchtklacht onder aandacht van LSA-bestuur te brengen

TAHVD 021222 niet onbegrijpelijk en onzorgvuldig om op verzoek van ASR tuchtklacht onder aandacht van LSA-bestuur te brengen

In samenhang met:
TADRSHE 150419 waarschuwing na klacht van verzekeraar terzake van nodeloos grievende uitlatingen jegens schadebehandelaar en medisch adviseur

3 FEITEN

3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu deze onweersproken zijn. Het gaat om de volgende feiten.

3.2 De oorspronkelijke klagers zijn de ouders van een minderjarig slachtoffer van een verkeersongeval dat in 2013 heeft plaatsgevonden. ASR Schadeverzekeringen N.V. (hierna: ASR) is de verzekeraar van de persoon die het verkeersongeval heeft veroorzaakt. ASR heeft aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval erkend.

3.3 Klager staat de ouders van het minderjarige slachtoffer bij in de afwikkeling van de letselschadezaak. Hij communiceerde aanvankelijk direct met medewerkers van ASR. Bij e-mail van 14 november 2017 heeft verweerder aan klager meegedeeld op te treden voor ASR. Ook hebben klager en verweerder elkaar die dag telefonisch gesproken.

3.4 Bij brief van 15 november 2017 heeft klager aan verweerder onder meer het volgende geschreven:


“U liet mij verder weten dat u zich buiten de rol van advocaat namens ASR in de afwikkeling van de letselschadezaak van [de zoon] ook wil opwerpen als partij die een oordeel zal gaan vellen over het functioneren van ondergetekende in dit dossier en daar een rol voor zichzelf ziet weggelegd. (…)
Ik heb u overigens ook aangegeven dat ik in een dergelijk geval mij liever beoordeeld zie worden door de LSA, meer in het bijzonder onze voorzitter [naam], met wie ik overigens een grote letselschadezaak (meer dan € 400.000,00) recentelijk in een Van der Valk Hotel door middel van mediation buitengewoon plezierig heb opgelost. (…)

Ik wees u ook nog – en passant – op het bestaan van de LSA geschillenregeling (…). Juist die route ligt veel meer voor de hand dan dat een oud-LSA bestuurslid op eigen houtje tegen betaling LSA-collega’s van quasi rechtspraak voorziet over het al dan niet goed functioneren. (…)
Ik ga ervan uit dat ik binnen 2 dagen na heden van u heb vernomen, bij gebreke waarvan ik mij tot onze voorzitter LSA zal wenden.”

3.5 Op 17 november 2017 heeft verweerder, namens ASR, bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen klager in verband met gestelde onnodig grievende uitlatingen van klager jegens de schadebehandelaar van ASR. Als bijlagen bij de klacht zijn onder meer gevoegd: een medisch advies en een nader medisch advies betreffende de zoon en verschillende brieven van klager. Sommige van deze bijlagen bevatten persoonlijke en/of medische informatie over de ouders en hun zoon.

3.6  Bij brief van 15 december 2017 heeft verweerder de klacht van 17 november 2017, inclusief bijlagen, op verzoek van ASR aan het bestuur van de LSA gezonden. In de brief aan het LSA-bestuur heeft verweerder onder meer geschreven:


“In de bovengenoemde kwestie werd ik benaderd door mijn cliënte, a.s.r., met een niet alle daags verzoek: het indienen van een tuchtklacht tegen [verweerder](LSA-advocaat te Tilburg)

Inmiddels heb ik de betreffende klacht opgesteld en bij het Bureau van de Orde neergelegd. Op verzoek van mijn cliënte breng ik deze ook onder uw aandacht. U treft bijgevoegd een afschrift aan van mijn klaagschrift met de daarbij behorende bijlagen.(…)

Behalve de drie deelklachten, die ik namens mijn cliënte bij de Deken heb neergelegd, is er nog een aspect dat mij van belang lijkt. Zoals uit het klaagschrift en de daarbij behorende bijlagen blijkt, heeft [klager] zich bij herhaling op het standpunt gesteld dat hij geen medisch adviseur nodig heeft (en zich dus ook niet van de advisering van een medisch adviseur laat voorzien), waarbij hij verwijst naar het sprookje van “De Kleren van de Keizer”. Dit lijkt mij vanuit het oogpunt van een zorgvuldige praktijkuitoefening toch op zijn minst zorgwekkend, aangezien dat, als ik het goed zie, niet in overeenstemming is met de wijze waarop een aan de LSA verbonden advocaat de praktijk moet uitoefenen. In de kwaliteitsverklaring wordt hiernaar (onder punt 36, 37, en 39) zelfs specifiek gevraagd.”

3.7 Bij brief van 11 januari 2018 aan klager  heeft de voorzitter van de LSA onder meer het volgende geschreven:


“De door [verweerder] aan ons toegezonden stukken hebben wij louter ter kennisgeving aangenomen en wij hebben daarop noch in de richting van [verweerder], noch in uw richting enige actie ondernomen. Evenmin is daar op enigerlei wijze binnen of buiten de vereniging ruchtbaarheid aan gegeven. De stukken hebben dan ook uitsluitend een intern strikt vertrouwelijk karakter. (…)
Gezien uw toelichting en verzoek zullen wij uit oogpunt van privacy de originele brief van [verweerder] aan hem terugzenden, en de digitale en papieren kopieën ervan vernietigen.”


3.8  Bij brief van 24 januari 2018 heeft klager aan verweerder onder meer het volgende geschreven:


“Zoals u weet heeft LSA het standpunt ingenomen na daartoe een bestuursvergadering te hebben belegd, dat niet alleen mijn privacy maar ook die van mijn cliënten is geschonden door uw handelwijze in deze. Ik heb u gevraagd te reageren op wat u hiervan vindt. U bevestigde mij u van commentaar hierop te willen onthouden (…). Hierop vroeg ik u nogmaals toch een standpunt in te nemen over de door het LSA-bestuur in uw handelwijze geconstateerde normschending. Ik liet u weten dat een dergelijke normschending in de regel ook aansprakelijkheid oplevert en schadeplicht. U kon mij telefonisch bevestigen daar geen standpunt over te hebben. (…)

Cliënten hebben mij gevraagd een tuchtzaak tegen u te starten in verband met bedoelde handelwijze. (…)


Ik heb u vervolgens aangegeven dat ik het in het kader van de dossieropbouw van een tuchtzaak van belang vind om goed vast te leggen of er bij de betrokken advocaat inzicht is ontstaan in het eigen handelen (…). In het verlengde daarvan heb ik u nogmaals aangeboden om hetgeen is voorgevallen tussen u en mij tijdens een kop koffie te bespreken en waar mogelijk tot oplossing te brengen. (…) Ik bood u ook aan om bij u op kantoor (…) een dergelijk gesprek te hebben. U wilde daar geen gebruik van maken.


3.9  De vicevoorzitter van de LSA heeft verweerder in een e-mail van 29 januari 2018 meegedeeld dat het LSA-bestuur op dit moment geen taak voor zich ziet weggelegd en het betreurt dat de stukken aan haar zijn toegezonden. Ook heeft de vicevoorzitter verweerder en klager  in overweging gegeven om op korte termijn met elkaar in overleg te treden om elkaars zienswijze op de tuchtrechtelijke kwestie te bespreken.


3.10  Op 15 april 2019 heeft de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch beslist op de door verweerder, namens ASR, ingediende klacht van 17 november 2017. (zie TADRSHE 150419) De raad is in zijn beslissing voorbij gegaan aan de door verweerder ter onderbouwing overgelegde telefoonnotities, omdat de opvattingen van partijen over hetgeen tijdens de telefoongesprekken is besproken lijnrecht tegenover elkaar staan en de raad niet kan vaststellen welke lezing juist is. Op grond van de overgelegde e-mail correspondentie is de raad tot het oordeel gekomen dat klager zich onnodig grievend heeft uitgelaten jegens de schadebehandelaar (en de medisch adviseur) van ASR. Klager heeft van de raad een waarschuwing gekregen.


3.11  Op 25 feb 2020 is namens de ouders van het minderjarige slachtoffer de onderhavige klacht tegen verweerder ingediend.


3.12  Op 14 april 2020 heeft verweerder gereageerd op de ingediende klacht. Bij zijn verweer heeft hij onder meer de door hem namens ASR tegen klager ingediende klacht gevoegd, alsmede het daaropvolgende tuchtdossier, inclusief telefoonnotities, alsmede de uitspraak van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch.


3.13  Bij brief van 15 juni 2020 is de klacht van 25 februari 2020 (3.11) met twee klachtonderdelen uitgebreid.


3.14  Bij brief van 18 november 2020 heeft klager aangegeven dat alle klachten ook als namens hemzelf gedaan dienen te worden behandeld.

4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) Regel 1 van de Gedragsregels heeft geschonden omdat hij zonder enige opgaaf van reden niet wil meewerken aan het bespreken van een tuchtrechtelijk probleem.

b) Regel 5 van de Gedragsregels heeft geschonden door voor procederen te kiezen in plaats van de tuchtrechtelijke kwestie onderling te willen oplossen.

c) Regel 7 van de Gedragsregels heeft geschonden door zich:

i.    onnodig grievend uit te laten tegen het LSA-bestuur omtrent de beroepsuitoefening van klager;
ii.    in de onderhavige klachtprocedure te beroepen op het procesdossier van de klachtzaak van ASR tegen klager, met inbegrip van de in dat dossier aanwezige telefoonnotities, welke door de Raad van Discipline als onbewezen zijn gekwalificeerd.

d)  Regel 8 van de Gedragsregels heeft geschonden doordat hij feitelijk onjuiste informatie heeft verschaft: verweerder heeft gesteld dat klager de artikelen 36, 37 en 39 van de Kwaliteitsverklaring LSA niet naleeft, terwijl deze bewering feitelijk onjuist is.

5 BEOORDELING

omvang beroep

5.1 Naast klager traden oorspronkelijk de ouders van het minderjarige slachtoffer ook nog als klagers op. Ten aanzien van hen is klachtonderdeel e)  (schenden van de privacy) gegrond verklaard; in de klachtonderdelen a)-d) zijn zij niet ontvankelijk verklaard en klachtonderdeel f (privacygevoelige informatie naar verkeerd e-mailadres gezonden en een e-mail waarin een derde was in gekopieerd)  is ongegrond bevonden. De ouders zijn in niet hoger beroep gekomen van de beslissing van de raad. Alleen klager is in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de raad, en wel toegespitst op de klachtonderdelen a) tot en met d). Het hoger beroept beperkt zich dan ook tot een beoordeling van de klachtonderdelen a) tot en met d).

overwegingen raad

5.2 Ten aanzien van de klachtonderdelen a) en b) heeft de raad overwogen dat verweerder niet gehouden was om het “tuchtrechtelijk probleem” tussen klager en ASR eerst met klager te bespreken en evenmin om daarover verantwoording af te leggen tegenover klager. Het stond verweerder vrij, naar het hof begrijpt namens zijn cliënte, een tuchtklacht in te dienen tegen klager. Van onbetamelijk handelen is de raad niet gebleken.

5.3 Ten aanzien van de klachtonderdelen c) en d) heeft de raad overwogen dat niet is gebleken dat verweerder zich grievend of feitelijk onjuist over klager heeft uitgelaten tegenover het LSA-bestuur. Verweerder heeft immers niet zonder noodzaak krachttermen of bijvoeglijke naamwoorden, bijwoorden en bijzinnen gebruikt die de waarheid ernstig geweld aandoen. Daarbij heeft klager niet aangetoond dat uitspraken van verweerder over niet raadplegen van een medisch adviseur door klager feitelijk onjuist zijn. Verder staat het verweerder vrij zich te verweren op een wijze die hem goeddunkt. Hij is daarbij binnen de grenzen van de betamelijkheid gebleven. Hij heeft de deken en de raad volledig geïnformeerd.

beroepsgronden

5.4 Klager heeft de volgende gronden tegen de beslissing van de raad aangevoerd:


1. Bij de beoordeling van de klachtonderdelen a) en b) is de raad ten onrechte uitgegaan van de tuchtrechtelijke kwestie tussen ASR en klager. Het gaat klager om het laten voorkomen van de onderhavige tuchtzaak. Daarbij heeft klager aangevoerd dat de beslissing van de raad niet voldoende is gemotiveerd. Zo gaat de raad niet in op de gestelde schending van de gedragsregels 1 en 5; heeft de raad niet kenbaar meegewogen de door klager gestelde bijzondere omstandigheden dat verweerder voormalig LSA-bestuurder was en om die reden een voorbeeldfunctie heeft en dat verweerder zonder motivering niet is ingegaan op een door het LSA-bestuur aangeboden mediationgesprek.

2. Bij de beoordeling van de klachtonderdelen c) en d) heeft de raad ten onrechte de handelwijze van verweerder niet grievend geacht. Verweerder heeft tegen beter weten in gesteld dat klager zich in de letselschadezaak niet hield aan de kwaliteitsverklaring. Verweerder wist dat het om een zaak ging zonder blijvend letsel en dan is inschakeling van een medisch adviseur niet vereist. Daarbij heeft de raad geen aandacht besteed aan de genoemde artikelen in de kwaliteitsverklaring. Verweerder heeft tegenover het LSA-bestuur bewust de reputatie van klager willen schaden. De raad heeft miskend dat verweerder door zijn onjuiste uitlatingen aan het LSA-bestuur klager heeft gegriefd. Tot slot heeft klager aangevoerd dat de raad ten onrechte heeft overwogen dat klager de onjuistheid van de mededelingen van verweerder niet heeft aangetoond. De artikelen in de kwaliteitsverklaring brengen juist mee dat degene die stelt dat de kwaliteitsverklaring wordt overtreden dat moet aantonen. De raad heeft dat miskend. 

verweer in beroep

5.5 Verweerder heeft voor zijn verweer verwezen naar hetgeen hij in eerste aanleg heeft aangevoerd. Volgens hem bevatten de gronden geen nieuwe inzichten.

maatstaf

5.6       Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. Daarbij wijst het hof erop dat de Gedragsregels mede dienen tot de instandhouding van een onderlinge verhouding binnen de beroepsgroep die gebaseerd is op welwillendheid en vertrouwen. Dit draagt bij aan een goede beroepsuitoefening. Anderzijds vereist die beroepsuitoefening dat het te dienen partijbelang daaraan niet ondergeschikt wordt gemaakt. Partijdigheid is immers een kernwaarde van de advocatuur. Steeds zal daarom in een mogelijk spanningsveld tussen een welwillende confraternele verhouding en het partijbelang van de advocaat verlangd worden hierin een zorgvuldige afweging te maken waarbij de omstandigheden van de te behandelen zaak mede bepalend zijn.

ad klachtonderdelen a) en b): onderlinge welwillendheid

5.7.      Volgens klager heeft de raad het met verweerder te bespreken “tuchtrechtelijk probleem” ten onrechte opgevat als een verwijzing naar de door verweerder namens ASR tegen klager ingediende klacht. Het hof wijst erop dat verweerder in zijn antwoord op de klacht in het kader van het dekenonderzoek “het tuchtrechtelijk probleem” ook zo heeft opgevat dat het de door hem namens ASR jegens verweerder ingediende klacht betrof.

5.8       Wat hier verder van zij, ook als onder het te bespreken “tuchtrechtelijk probleem” moet worden begrepen de afwijzende reactie van verweerder om niet in te gaan op de suggestie van het LSA- bestuur om met klager in gesprek te gaan en verweerder het in de visie van klager op de onderhavige tuchtklacht tegen hem heeft laten aankomen, kan verweerder geen onbetamelijk handelen worden verweten. Het stond verweerder vrij om niet in te gaan op de suggestie van het LSA-Bestuur. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij in een minnelijk overleg met klager geen heil zag, gelet op de uitlatingen die klager in een eerder stadium tegen hem persoonlijk had gedaan. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat hij had begrepen dat de suggestie van het LSA-bestuur betrekking had op de klacht van zijn cliënte. Zijn cliënte wilde niet dat haar klacht onderling met klager zou worden opgelost. Het hof leidt hieruit af dat verweerder mede het belang van zijn cliënte heeft laten prevaleren om niet in te gaan op een minnelijk gesprek met klager. In de gegeven omstandigheden is dat niet onzorgvuldig of onwelwillend tegenover klager. Verweerder hoefde over zijn handelwijze geen verantwoording af te leggen aan klager. Daarbij speelt geen rol dat verweerder LSA-bestuurder is geweest. Ook overigens is het hof ten aanzien van de klachtonderdelen a) en b) niet gebleken van enig onbetamelijk handelen van verweerder. De klachtonderdelen zijn terecht ongegrond verklaard. De gronden van beroep slagen niet.

ad klachtonderdelen c) en d): onnodig grievend en feitelijk onjuiste informatie verstrekt?

5.9       Verweerder heeft bij brief van 15 december 2017 niet alleen op verzoek van zijn cliënte haar klacht tegen klager onder de aandacht van het LSA-bestuur gebracht. Ook heeft verweerder op persoonlijke titel zijn zorg over de wijze waarop klager zijn praktijk uitoefent onder de aandacht gebracht van het LSA-bestuur. Verweerder heeft daarbij aangeven, dat, als hij het goed ziet, klager als LSA-advocaat niet in overeenstemming met de kwaliteitsverklaring handelt wat het raadplegen van een medisch adviseur betreft.

5.10 Anders dan de raad heeft overwogen hoeven onnodig grievende uitlatingen zich niet te beperken tot het zonder noodzaak gebruikmaken van krachttermen of woorden die de waarheid ernstig geweld aandoen. Ook het zonder noodzaak doen van onjuiste mededelingen die schadelijk zijn voor de reputatie van een persoon kunnen onnodig grievend zijn tegenover die persoon.

5.11       Het hof is evenwel van oordeel dat verweerder in dit kader geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Daarbij is van belang dat klager en verweerder eerder onderling een discussie hadden over wijze waarop klager de letselschadezaak tegen (de schadebehandelaar van) ASR behandelde. Naar het hof begrijpt was dat ook de reden dat verweerder het aanspreekpunt werd voor klager in het geschil met ASR. De brief van 15 november 2017 van klager aan verweerder geeft van die discussie ook blijk. Klager sluit die brief af met de mededeling dat als hij binnen twee dagen niet van verweerder heeft vernomen hij zich tot de voorzitter van de LSA zal wenden. Twee dagen later heeft verweerder vervolgens op verzoek van zijn cliënte een klacht tegen klager ingediend en deze vervolgens een maand later onder de aandacht van de LSA gebracht en klager daarvan gelijktijdig op de hoogte gesteld.

5.12       Gelet op de eerdere discussie tussen klager en verweerder, de klacht van de cliënte van verweerder over klager (de grievende wijze waarop klager de schadebehandelaar van ASR bejegende) en de brief van 15 november 2017 van klager, acht het hof het niet onbegrijpelijk, en ook niet onzorgvuldig om op verzoek van ASR de inhoud van haar klacht onder de aandacht van de LSA te brengen. In het kader van het dienen van het belang van zijn cliënte was dat niet zonder grond. Verweerder heeft ook geen feitelijk onjuiste of onvolledige informatie verschaft over de klacht van zijn cliënte.

5.13       Daarbij is het hof van oordeel dat verweerder ook niet zonder redelijke grond zijn zorg over de praktijkuitoefening van klager onder de aandacht van de LSA heeft gebracht. Uit de kwaliteitsverklaring LSA blijkt dat een LSA-advocaat schriftelijk verklaart zich aan de in die verklaring genoemde voorwaarden te houden. Een van die voorwaarden (nr. 36) is dat een LSA-advocaat zijn medisch adviseur consulteert in alle personenschadezaken waarin sprake lijkt te zijn van blijvend letsel of waarin voor de afloop van de zaak een medische analyse overigens van belang is. Gelet op de onweersproken uitlating van klager dat hij vindt dat hij voor bepaalde inzichten en standpunten geen medisch adviseur nodig heeft, was de zorg van verweerder of klager zich als LSA-advocaat aan de kwaliteitsverklaring houdt niet uit de lucht gegrepen of feitelijk onjuist. Dat verweerder bewust de reputatie van klager heeft willen schaden door zijn zorg te delen met het LSA-bestuur is het hof daarbij niet gebleken.

5.14     De klachtonderdelen c) en d) zijn ongegrond. De gronden van beroep slagen niet. ECLI:NL:TAHVD:2022:164