Overslaan en naar de inhoud gaan

TAHVD 060720 berisping vanwege niet invullen opdracht mbt letselschadezaak

TAHVD 060720 berisping vanwege niet invullen opdracht mbt letselschadezaak

5.9
Vervolgens komt het hof toe aan de beoordeling van de inhoudelijke beroepsgronden.

5.10
Het hof is van oordeel dat de door verweerster aangevoerde beroepsgronden geen ander licht werpen op hetgeen de raad heeft overwogen en geoordeeld. De raad heeft de juiste beoordelingsmaatstaf toegepast en heeft op basis daarvan op een begrijpelijke wijze zijn oordeel gemotiveerd.

5.11
Reeds in eerste aanleg heeft verweerster aangevoerd dat zij zich niet als advocaat van klaagster heeft gesteld in de zaak rondom de afwikkeling van de schade als gevolg van het tweede ongeval en dat zij deze tweede zaak niet heeft behandeld. Ook in haar beroepschrift stelt zij zich op het standpunt dat van aanvaarding van een opdracht, om zich te melden bij de verzekeringsmaatschappij en om daadwerkelijk als advocaat op te treden in de zaak met betrekking tot het tweede ongeval, geen sprake is. Zij voert in dat verband, kort gezegd, het volgende aan. Een schriftelijke opdrachtbevestiging is niet in het geding gebracht. Uit haar e-mails van 1 maart 2016, 4 oktober 2016 en 7 oktober 2016 blijkt dat geen overeenkomst tot opdracht is aangegaan. Er was wel bereidheid om, na de afwikkeling van het eerste ongeval, ook deze tweede zaak te bekijken. Daartoe is op diverse momenten uitgebreid contact geweest met klaagster. Complicerende factor was dat de omstandigheden - ook door toedoen van klaagster - voortdurend wijzigden, waardoor een medische eindtoestand ontbrak en de schade van klaagster niet helder was. Gezien alle onduidelijkheden over de hoogte van de letselschade en de toekomstige inkomens-/vermogensschade, in combinatie met de omstandigheid dat de aansprakelijkheid niet volledig was erkend, was het niet, dan wel onvoldoende, in het belang van klaagster dat verweerster zich (eerder) zou melden bij de verzekeringsmaatschappij. Voor klaagster was steeds duidelijk dat geen overeenkomst tot opdracht was aangegaan. Zij is niet aan het lijntje gehouden en er is geen valse schijn gewekt. Verweerster heeft niet stilgezeten. Er zijn tussentijds diverse procedures gevoerd, waarbij steeds rekening is gehouden met de tweede schadezaak. Verweerster heeft zich, in het belang van klaagster en volledig in overleg met haar, niet aangemeld bij de verzekeringsmaatschappij en heeft gratis op de achtergrond geadviseerd en getracht de beste uitgangspositie te bewerkstelligen voor verhaal van de schade in de tweede zaak.

5.12
Het hof is van oordeel dat het betoog van verweerster in hoger beroep blijk geeft van een onjuist begrip van de rechtsverhouding tussen klaagster en verweerster.

Vast staat dat verweerster in de zaak met betrekking tot het tweede ongeval een toevoeging heeft aangevraagd voor klaagster en dat deze toevoeging op 10 augustus 2016 is verleend. Alleen al daaruit volgt naar het oordeel van het hof dat sprake was van een overeenkomst van opdracht op grond waarvan verweerster de belangen van klaagster zou behartigen in de zaak rondom het tweede ongeval. Daarbij betrekt het hof dat met deze toevoeging bijstand aan klaagster door een andere advocaat (op toevoegingsbasis) geblokkeerd werd. Dat de eigen bijdrage mogelijkerwijs nooit is geïnd en dat de toevoeging mogelijkerwijs nooit is gedeclareerd, maakt dit niet anders. Ook uit de stellingen van verweerster kan het hof slechts afleiden dat sprake was van een opdracht als voormeld. Verweerster heeft immers naar eigen zeggen op diverse momenten uitgebreid contact gehad met klaagster over de zaak rondom het tweede ongeval en ook heeft zij naar eigen zeggen klaagster dienaangaande geadviseerd en getracht de beste uitgangspositie te bewerkstelligen voor verhaal in deze zaak. De hiervoor in 4.12 vermelde e-mail laat naar het oordeel van het hof geen ruimte voor een andere uitleg. Verder kan het hof uit de door verweerster overgelegde stukken en haar stellingen niet anders afleiden dan dat verweerster in deze zaak geen relevante inhoudelijke werkzaamheden heeft verricht en/of dat zij niet met de nodige voortvarendheid heeft gehandeld in deze zaak. Daarbij komt dat het op de weg van verweerster had gelegen om klaagster, zeker als sprake zou zijn geweest van complicerende factoren en onduidelijkheden als door verweerster aangevoerd, over haar werkzaamheden in de zaak rondom het tweede ongeval, en meer in het bijzonder over de voortgang hiervan, op de hoogte te houden. Het hof is van oordeel dat niet althans onvoldoende is gebleken dat verweerster hierover (op een voor klaagster begrijpelijke wijze en schriftelijk, hetgeen de voorkeur heeft) met klaagster heeft gecommuniceerd. De enkele niet onderbouwde stelling van verweerster dat bij klaagster geen onduidelijkheid kan hebben bestaan over de status van de zaak, is daartoe onvoldoende.

5.13
Weliswaar heeft verweerster nog aangevoerd dat tussen verweerster en klaagster meermaals expliciet is afgesproken dat verweerster zich (nog) niet namens klaagster zou melden bij de verzekeringsmaatschappij, maar het hof volgt verweerster niet in dit betoog. De door verweerster in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen van een collega/kantoorgenoot van verweerster en van een contactpersoon van klaagster leggen daartoe, tegenover voormelde mailcorrespondentie tussen partijen, onvoldoende gewicht in de schaal. Zelfs als hierover tussen partijen zou zijn gecommuniceerd, valt uit voormelde mailcorrespondentie, waarin klaagster herhaaldelijk verzoekt om melding bij de verzekeringsmaatschappij, slechts op te maken dat deze communicatie niet op een voor klaagster begrijpelijke wijze is geschied.

5.14
Bij repliek heeft verweerster nog het volgende aangevoerd. Weliswaar hebben partijen contact gehad over de zaak rondom het tweede ongeval en heeft verweerster klaagster daaromtrent geadviseerd, maar een daadwerkelijk contact met de verzekeraar van de wederpartij was niet nodig. Dit omdat klaagster geen aanvullende schade had opgelopen ten opzichte van de schade die reeds voortvloeide uit het eerste ongeval en omdat met de verzekeraar ter zake van het eerste ongeval een all-in-regeling is getroffen. De autoschade ten gevolge van het tweede ongeval is door de verzekeraar aldus volledig vergoed. In de contacten met klaagster is dit meermaals en helder gecommuniceerd. Expliciet is ook verwoord dat nog een inhoudelijk vervolg aan de zaak rondom het tweede ongeval zou kunnen worden gegeven indien aantoonbaar sprake zou zijn van extra schade.

5.15
Het hof volgt verweerster hierin niet. De argumenten dat klaagster geen aanvullende schade had opgelopen en dat een all-in-regeling is getroffen, heeft verweerster niet eerder aangevoerd. Enige onderbouwing van deze argumenten ontbreekt. Bovendien heeft te gelden dat zelfs als deze argumenten juist zouden zijn, het op de weg van verweerster had gelegen klaagster hierover te informeren. Van enige communicatie hierover is het hof echter niet gebleken. De enkele stelling van verweerster dat hierover gecommuniceerd is, is onvoldoende. Daarbij kan niet worden gezegd, zoals verweerster lijkt te suggereren, dat een overeenkomst van opdracht met een cliënt pas tot stand komt als de advocaat zich als zodanig bekend maakt bij een wederpartij. De beroepsgrond faalt.

5.16
Evenals de raad komt het hof dan ook tot het oordeel dat verweerster de door klaagster aan haar verstrekte opdracht niet naar behoren heeft vervuld en dat zij daarover ten opzichte van klaagster niet duidelijk is geweest. Verweerster is daarmee tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht jegens klaagster. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt de beroepsgronden van verweerster. Ook wat betreft de opgelegde maatregel verenigt het hof zich met de beslissing van de raad. Het hof is van oordeel dat verweerster een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Daarbij rekent het hof verweerster aan dat zij in de zaak met betrekking tot het tweede ongeval een toevoeging heeft aangevraagd voor klaagster en dat met de afgifte daarvan bijstand aan klaagster door een andere advocaat (op toevoegingsbasis) geblokkeerd werd. Nu verweerster ook in hoger beroep is blijven volharden in haar standpunt dat van aanvaarding van een opdracht, om zich te melden bij de verzekeringsmaatschappij en om daadwerkelijk als advocaat op te treden in de zaak met betrekking tot het tweede ongeval, geen sprake is en zij niet, althans onvoldoende blijk geeft in te zien dat zij tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld, acht het hof de maatregel van berisping passend en geboden. De omstandigheid dat verweerster niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld, maakt dit niet anders. Het hof zal de beslissing van de raad bekrachtigen. ECLI_NL_TAHVD_2020_119