Overslaan en naar de inhoud gaan

TAHVD 210423 berisping vanwege oplopende kosten, declareren terwijl toevoeging nog open stond en onjuist beroep op retentierecht

TAHVD 210423 berisping vanwege oplopende kosten, declareren terwijl toevoeging nog open stond en onjuist beroep op retentierecht

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD 

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 14 maart 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de  raad) in het ressort ’'s-Hertogenbosch (zaaknummer: 21-863/DB/LI). In deze beslissing zijn de  klachtonderdelen a), c) en d) ongegrond verklaard. Klachtonderdeel b) is gegrond verklaard voor  zover verweerder heeft nagelaten de hoogte van zijn uurtarief in de opdrachtbevestiging te  vermelden en is voor het overige ongegrond verklaard. Aan verweerder is geen maatregel opgelegd.  Verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht.  

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2022:45 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. 

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het hoger beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 22 maart 2022 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.2 Verder bevat het dossier van het hof: 

- de stukken van de raad;  

- het verweerschrift van verweerder. 

 

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 27 maart 2023.  Daar zijn de gemachtigde van klager en verweerder verschenen.

3 FEITEN 

Het hof gaat uit van de feiten die de raad heeft vastgesteld, omdat daartegen geen beroepsgrond is  gericht en deze als onweersproken vaststaan. Het hof heeft een aanvulling op die feiten geplaatst  onder randnummer 3.5. 

3.1 Klager is op 9 september 2015 een arbeidsongeval overkomen, waarbij hij ernstig letsel opliep  en arbeidsongeschikt is geraakt. Verweerder heeft klager in de daarop volgende letselschadezaak  bijgestaan. Verweerder heeft bij brief van 20 januari 2016 de opdracht van klager bevestigd en de  financiële afspraken vastgelegd. Verweerder schreef in de opdrachtbevestiging onder meer het  volgende:  

“(…) Ik heb u voorgelicht over mijn werkwijze en mijn honorarium. Ten aanzien van het laatste zal ik voor u  gesubsidieerde rechtshulp (toevoeging) aanvragen. (…) U weet verder dat de toevoeging wordt ingetrokken  op het moment dat de aansprakelijkheid is erkend danwel anderszins verhaal mogelijk blijkt op een derde  partij. In dat geval moet ik mijn gebruikelijk commercieel uurtarief in rekening brengen. Daarbij maak ik meteen  de afspraak dat ik dit honorarium namens u verhaal op de aansprakelijke partij en ook incasseer. Per saldo  bent u mij dan geen uurtarief (meer) verschuldigd. Tenslotte heb ik nog een exemplaar van de toepasselijke  algemene voorwaarden op de dienstverlening bij u achtergelaten. (…)”. 

3.2 De Raad voor Rechtsbijstand heeft een toevoeging aan klager verleend. 

3.3 Omdat de werkgever van klager (verder: de wederpartij) weigerde de aansprakelijkheid te  erkennen, heeft verweerder namens klager een kort geding aanhangig gemaakt. De wederpartij heeft voor de mondelinge behandeling van het kort geding aansprakelijkheid erkend en een  voorschot van € 1.000,- op de schade aan klager betaald, waarna het kort geding op 3 januari 2017  is ingetrokken. 

3.4 Verweerder heeft klager per e-mail van 8 maart 2018 bericht dat de wederpartij een aanvullend  voorschot van in totaal € 5.000,- voor de door klager geleden schade zou betalen, alsmede dat een  voorschot van € 6.000,- was betaald op openstaande kosten wegens rechtsbijstand. 

3.5 Op 6 juni 2018 heeft verweerder aan klager geschreven: 

“(…) Daarbij is ook verteld dat de toevoeging zou worden ingetrokken indien aansprakelijkheid werd erkend  omdat dan de aansprakelijke partij de buitengerechtelijke kosten van rechtshulp dient te vergoeden. Die kosten  zou ik jou op basis van uurtarief in rekening brengen en vervolgens namens jou meteen verhalen en incasseren  bij de aansprakelijke partij zodat jij mij geen vergoeding verschuldigd zou zijn. (…) 

Deze factuur is met specificatie doorgestuurd naar [de wederpartij] die vervolgens daarvan en vooralsnog  € 6.000,- heeft erkend en betaald. Discussie over het meerdere loopt nog. De werkzaamheden vanaf  10.03.2017 tot en met heden zijn nog niet gedeclareerd. Dat zal overigens binnen niet al te lange tijd  plaatsvinden. (…)” 

3.6 Mr. De Boer (verder: de jurist), die geen advocaat is, heeft verweerder op 24 oktober 2018  bericht dat klager hem had verzocht de behandeling van de letselschadezaak over te nemen. Hij  verzocht om een afschrift van het dossier. 

3.7 Verweerder heeft op 26 oktober 2018 de volgende facturen opgemaakt en aan klager  toegezonden met een begeleidende e-mail, waarin het volgende was vermeld: 

“Inzake de overname van jouw letselschadezaak meldde zich [de jurist]. Hij verzocht mij om jouw  letselschadedossier. Daartoe ben ik vanzelfsprekend bereid mits mijn honorarium volledig wordt voldaan.  Bijgaand zend ik je de factuur voor de nog niet gedeclareerde werkzaamheden vanaf 10.03.17 tot en met  31.12.17 (bijlage 1/ nota D7439 ten bedrage van € 2.187,04) en periode 01.01.18 tot en met 26.10.18 (bijlage  2/ nota 8206 ten bedrage van € 5.932,03). Ook krijg je een nota voor de werkzaamheden van mijn medisch  adviseur (bijlage 3/ nota M11898 ten bedrag van € 2.357,50). Na betaling van genoemde facturen zal ik het  dossier ter beschikking stellen aan [de jurist](…)” .  

3.8 De door verweerder vóór 26 oktober 2018 opgemaakte nota D7008 d.d. 20/03/17: € 11.741,88  (werkzaamheden periode 19.01.16 t/m 10.03.17) was door verweerder reeds als schade wegens  buitengerechtelijke kosten bij de wederpartij gevorderd en door deze volledig vergoed. 

3.9 Klager heeft verweerder per e-mail van 7 november 2018 bericht niet in staat te zijn om de  facturen te betalen. Verweerder heeft vervolgens per e-mail van 8 november 2018 ter zake van de  betaling van zijn honorarium een voorstel aan klager gedaan. De jurist heeft per e-mail van  26 november 2018 namens klager op het voorstel van verweerder gereageerd. Hierna heeft  correspondentie tussen verweerder en de jurist over een te treffen regeling plaatsgevonden, waarna  klager en verweerder in februari 2019 een vaststellingsovereenkomst aangaande de betaling van  de openstaande facturen van verweerder hebben gesloten. 

3.10 Op 27 december 2020 heeft mr. Bremen (verder: de opvolgend advocaat) zich als nieuwe  (derde) rechtshulpverlener gemeld bij verweerder. Verweerder heeft de opvolgend advocaat per e mails van 6 en 16 januari 2020 gewezen op de in artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst  opgenomen verplichting van klager om verweerder te informeren over de stand van zaken met  betrekking tot de afwikkeling van de letselschadezaak en haar verzocht om verweerder daarover  nader te berichten. Per e-mail van 21 april 2020 heeft verweerder de opvolgend advocaat een termijn  van twee weken gesteld om alsnog de gevraagde informatie te geven. De opvolgend advocaat heeft  niet gereageerd. 

3.11 Verweerder heeft klager op 21 augustus 2020 gedagvaard. Verweerder vorderde betaling van  het nog openstaande bedrag van € 10.478,15, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf  26 oktober 2018 en kosten. De gemachtigde van klager heeft klager in die procedure tegen  verweerder bijgestaan. De kantonrechter heeft bij vonnis van 14 juli 2021 de vordering van  verweerder afgewezen. De kantonrechter overwoog dat er geen sprake was van een toerekenbare  tekortkoming in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst aan de zijde van klager, omdat  verweerder klager niet rechtstreeks een herinnering had gestuurd of een termijn had gesteld maar  alleen klagers rechtshulpverlener, zodat geen sprake was van een verzuim. 


4 KLACHT 

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft  gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende: 

a) Verweerder heeft op onjuiste gronden een beroep gedaan op het retentierecht. 
b) Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld in financiële aangelegenheden. 
c) Verweerder wenst naast een toevoeging een vergoeding te ontvangen.
d) Verweerder heeft rauwelijks gedagvaard.

5 BEOORDELING 

Omvang hoger beroep 

5.1 Klager is het niet eens met de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen en komt op tegen  de overwegingen van de raad in 5.1, 5.2 tot en met 5.7 en 5.9. De beoordeling in hoger beroep  beperkt zich daarom tot de klachtonderdelen a), b) voor zover die ongegrond is verklaard, c) en d). 

Overwegingen raad 

5.2 Aan de ongegrondverklaring door de raad liggen de volgende overwegingen ten grondslag:

Klachtonderdeel a): onjuist beroep op retentierecht 

5.3 Klager heeft op 24 oktober 2018 zijn opdracht aan verweerder beëindigd. Verweerder heeft  vervolgens zijn declaraties voor de door hem tot aan de opzegging van de opdracht verrichte  werkzaamheden opgemaakt en aan klager toegezonden. Verweerder heeft klager bericht het  dossier aan de opvolgende rechtshulpverlener toe te sturen nadat de openstaande declaraties  zouden zijn voldaan. Het staat een advocaat vrij om ter voldoening van zijn facturen een beroep te  doen op het retentierecht. Ter zake valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Regel 28  lid 2 van de Gedragsregels advocatuur maakt dit niet anders. Deze gedragsregel betreft een  uitzondering op het ook aan advocaten toekomende retentierecht en is enkel van toepassing in geval  van een verzoek om overdracht van een dossier tussen advocaten. Dit houdt verband met de  omstandigheid dat de deken inzake de overdracht van een dossier enkel aan advocaten  voorwaarden kan stellen. 

Klachtonderdeel b): onzorgvuldig in financiële aangelegenheden 

5.4 Klager verwijt verweerder onzorgvuldig te hebben gehandeld in financiële aangelegenheden.  Klager verwijt verweerder (voor zover in hoger beroep van belang, hvd:) dat verweerder pas na  beëindiging van de opdracht declaraties aan klager heeft toegezonden, dat hij exorbitant hoge  kosten van zijn medisch adviseur, die zonder medeweten van klager is ingeschakeld, in rekening  heeft gebracht en dat hij een betalingsverplichting en incassorisico voor klager heeft gecreëerd door  het sluiten van de vaststellingsovereenkomst. 

5.5 Ter zake van het verwijt dat verweerder zijn declaraties pas na beëindiging van de opdracht  aan klager heeft toegezonden, overweegt de raad als volgt. Verweerder heeft zijn kosten van  rechtsbijstand over de periode van 19 januari 2016 tot en met 10 maart 2017 als schadepost bij de  aansprakelijke partij in rekening gebracht en klager daarover geïnformeerd. Daarna zijn door  verweerder geen tussentijdse declaraties meer opgemaakt. Verweerder heeft hierover ter zitting  verklaard dat in letselschadezaken niet maandelijks wordt gedeclareerd, onder meer om BTW afdrachtverplichtingen te voorkomen, en dat soms uit strategische overwegingen met de declaratie  van de buitengerechtelijke kosten wordt gewacht. Naar het oordeel van de raad is de keuze om geen  tussentijdse declaraties aan de aansprakelijke partij te sturen niet onbegrijpelijk evenals het  standpunt van verweerder dat hij zich bij beëindiging van de opdracht door klager niet langer vrij  achtte om zijn kosten bij de aansprakelijke partij te declareren en daarom zijn declaraties heeft  opgemaakt en aan klager heeft toegezonden. Bovendien staan de (financiële) gevolgen van een opdrachtbeëindiging vermeld in de algemene voorwaarden, die door verweerder aan klager ter hand  zijn gesteld.  

5.6 Ten aanzien van de inschakeling en de kosten van de medisch adviseur overweegt de raad dat  de opdracht aan een medisch adviseur door de advocaat wordt verstrekt en dat het in  letselschadezaken gebruikelijk is dat zo’n adviseur wordt ingeschakeld. De raad kan op grond van  de overgelegde stukken niet vaststellen dat de medisch adviseur tegen de wil van klager is  ingeschakeld. Uit de specificatie bij de declaratie van de kosten van de medisch adviseur volgt dat  in oktober 2017 contact tussen klager en de ingeschakelde medisch adviseur heeft plaatsgevonden  en door klager is nimmer bezwaar tegen het onderzoek door de medisch adviseur gemaakt. Klager  wist derhalve dat een medisch adviseur door verweerder ingeschakeld was. Dat de kosten die  daarvoor zijn berekend exorbitant zijn, kan de raad niet vaststellen. 

5.7 De raad volgt klager niet in zijn stelling dat verweerder door het sluiten van de  vaststellingsovereenkomst een betalingsverplichting en incassorisico voor klager heeft gecreëerd.  De vaststellingsovereenkomst had tot doel een regeling te treffen inzake de betaling van de  openstaande declaraties van verweerder na de overname van de zaak. Het is begrijpelijk en  gebruikelijk dat een advocaat, alvorens een zaak over te dragen, betaling dan wel zekerheidstelling  voor de betaling van zijn declaraties verlangt. De vaststellingsovereenkomst is op initiatief van de  opvolgend rechtsbijstandverlener van klager en na langdurig overleg tussen verweerder en die  opvolgend rechtsbijstandverlener tot stand gekomen en vervolgens door klager ondertekend. Daar  komt bij dat de facturen ten tijde van de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst door klager  niet werden betwist en de betalingstermijn daarvan was verstreken. Ter zake valt verweerder  tuchtrechtelijk geen verwijt te maken.

Klachtonderdeel c): zowel declaratie als toevoeging 

5.8 Verweerder heeft een toevoeging aangevraagd en klager voorgehouden dat de toevoeging zou  worden ingetrokken indien de aansprakelijkheid door de werkgever zou worden erkend. Vast staat  dat de aansprakelijkheid is erkend en dat de toevoeging door verweerder niet is ingetrokken.  Verweerder heeft in zijn verweer naar voren gebracht dat hij de toevoeging -in het belang van klager 

in stand heeft gelaten, voor het geval er alsnog een gerechtelijke procedure zou moeten worden  gevoerd over één of meer van de talloze punten die partijen in een letselschadezaak verdeeld  kunnen houden, waarvoor de toevoeging dan alsnog gebruikt had kunnen worden. Ingevolge het  bepaalde in Regel 18 lid 2 van de Gedragsregels advocatuur staat het een advocaat niet vrij om  voor de behandeling van een zaak waarin hij is toegevoegd voor zijn werkzaamheden een  vergoeding te bedingen of in ontvangst te nemen, afgezien van eigen bijdragen, verschotten en  proceskosten volgens de daarvoor geldende regels. De strekking van deze regel is dat het een  advocaat niet vrij staat om naast een op basis van een toevoeging ontvangen vergoeding betaling  voor zijn werkzaamheden te verlangen. Vast staat dat verweerder na erkenning van de  aansprakelijkheid kosten voor rechtshulpverlening als schadepost hij de aansprakelijke partij in  rekening heeft gebracht. Hoewel verweerder er goed aan had gedaan om, zoals door hem ook in de  opdrachtbevestiging was vastgelegd, bij erkenning van de aansprakelijkheid de toevoeging in te  trekken, heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat hij goede gronden had om de  toevoeging met het oog op een mogelijke toekomstige gerechtelijke procedure in stand te laten. Vast  staat dat verweerder de toevoeging ongebruikt heeft gelaten en niet tot declaratie daarvan is  overgegaan. Onder deze omstandigheden valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken.

Klachtonderdeel d): rauwelijks dagvaarden

5.9 Vast staat dat verweerder meerdere malen aan de (toenmalige) advocaat van klager heeft  verzocht om hem over de stand van zaken in de letselschadezaak te informeren en per e-mail van  21 april 2020 een termijn van veertien dagen heeft gesteld om hem die informatie te doen toekomen,  bij gebreke waarvan hij tot rechtsmaatregelen zou overgaan. Verweerder heeft geen reactie van de  (toenmalige) advocaat ontvangen en is vervolgens tot dagvaarding van klager overgegaan.  Verweerder mocht erop vertrouwen dat zijn aan de voor klager optredende advocaat gerichte  berichten klager zouden bereiken en dat, indien klager niet langer werd bijgestaan door de advocaat  waaraan de correspondentie was gericht, die advocaat hem daarover zou informeren. Dat de  toenmalige advocaat klager klaarblijkelijk niet op de hoogte heeft gesteld van de correspondentie en  sommatie van verweerder valt verweerder tuchtrechtelijk niet aan te rekenen. Naar het oordeel van  de raad is er, gelet op bovenvermelde omstandigheden, geen sprake van rauwelijks dagvaarden  van klager. Ter zake valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Evenmin valt verweerder  tuchtrechtelijk aan te rekenen dat hij in rechte betaling van de buitengerechtelijke incassokosten  heeft gevorderd. Het is aan de civiele rechter om deze vordering te beoordelen en hierop te  beslissen.

Beroepsgronden

Klachtonderdeel a): onjuist beroep op retentierecht 

5.10 Verweerder mocht zich niet beroepen op het retentierecht na de opzegging van de opdracht,  nu klager tot dat moment niet bekend was met openstaande facturen. Verweerder had de betaling  van die facturen moeten vorderen van de aansprakelijke partij en niet van klager, omdat aan klager  een toevoeging was verstrekt. Klager heeft vervolgens onder druk van de voortgang van zijn  schadezaak een vaststellingsovereenkomst met verweerder getekend voor een niet-bestaande  schuld. Deze omstandigheden heeft de raad ten onrechte niet meegewogen. 

Klachtonderdeel b): onzorgvuldig in financiële aangelegenheden 

5.11 De raad is er ten onrechte aan voorbij gegaan dat klager geen overeenkomst heeft gesloten  met verweerder op grond waarvan klager persoonlijk een uurtarief zou zijn verschuldigd voor  verweerders werkzaamheden. Aan klager was immers een toevoeging verstrekt en de betaling op  basis van het uurtarief zou verweerder verhalen op de wederpartij. Verweerder had zijn facturen bij  die partij moeten incasseren. In dit verband verwijst klager naar het bericht van 6 juni 2018, waaruit  volgt dat klager niet hoefde te verwachten dat hij zelf facturen zou moeten betalen. De wederpartij  betwistte de hoogte van de facturen. Het lijkt erop dat verweerder daarom de facturen afwentelde  op klager.  

5.12 Klager was verder niet bekend met de (inhoud van de) algemene voorwaarden van verweerder. De overweging van de raad over de hoge kosten van de medisch adviseur dat het klager niet kan  zijn ontgaan dat verweerder contact had met die medisch adviseur is ook onjuist. Dit is onvoldoende  gemotiveerd door de raad. De noodzaak voor dit advies in dit stadium en de rechtvaardiging van de  hoge kosten ontbreken. 

5.13 Ten slotte ontstond er voor klager wel degelijk een nadelig betalingsrisico en een incassorisico  door het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst. Doordat verweerder die facturen niet aan  klager had gezonden, hoefde hij die kosten niet te verwachten. Daarbij ging die  vaststellingsovereenkomst er ten onrechte van uit dat de facturen van verweerder juist waren, terwijl  er een overeenkomst ontbreekt dat die kosten voor rekening van klager zouden komen als de  aansprakelijke partij die niet zou vergoeden.

Klachtonderdeel c): zowel declaratie als toevoeging 

5.14 Verweerder mag zijn kosten niet in rekening brengen bij klager, nu daarvoor een toevoeging  was verleend. Dat is in strijd met Regel 18 lid 2 van de Gedragsregels 2018. Het is niet juist dat via de afspraak dat de kosten voor zijn rechtsbijstand bij de wederpartij in rekening zouden worden  gebracht en dat bij gebrek aan betaling door deze partij die kosten alsnog in weerwil met de  toevoeging voor rekening van klager komen. Het argument dat de toevoeging open bleef staan voor  een mogelijke toekomstige gerechtelijke procedure faalt, aangezien daarvoor tegen die tijd alsnog  een nieuwe toevoeging kon worden gevraagd. 

Klachtonderdeel d): rauwelijks dagvaarden 

5.15 Het stond verweerder vrij zelf bij klager te informeren naar de stand van zaken in de  schadezaak. Verweerder had immers zelf afspraken met klager gemaakt. Hij mag zich niet  verschuilen achter het contact met de opvolgende advocaat in de schadezaak. De kantonrechter  was op dit punt ook duidelijk.

Verweer in beroep

Klachtonderdeel a): onjuist beroep op retentierecht 

5.16 Verweerder heeft verwezen naar zijn standpunt in eerste aanleg. Verweerder heeft voor het  inroepen van het retentierecht geen overleg met de deken gevoerd, omdat de besprekingen met de  jurist goed verliepen en een oplossing werd gevonden. Daarbij is overleg met de deken enkel vereist  als het retentierecht tussen twee advocaten wordt ingeroepen en de jurist is geen advocaat. Verder  is het retentierecht niet als drukmiddel ingezet; de jurist hoefde het dossier niet direct te hebben. 

Klachtonderdeel b): onzorgvuldig in financiële aangelegenheden 

5.17 De betalingsverplichting van klager is neergelegd in de algemene voorwaarden bij de  opdrachtbevestiging en zijn mondeling aan hem uitgelegd in het eerste gesprek. Dat klager die  betalingsverplichting erkent, blijkt uit de vaststellingsovereenkomst. Voor zover klager nu de juistheid  van die overeenkomst betwist, geldt dat hij toen is bijgestaan door een jurist. Die jurist was ook in  staat een inschatting te maken van de redelijkheid van die kosten. Het is een gebruikelijke gang van  zaken in letselschadezaken dat met de cliënt wordt overeengekomen dat de kosten voor  rechtsbijstand worden verhaald op de aansprakelijke wederpartij. Dan bestaat geen vorderingsrecht  op je cliënt meer. De wederpartij heeft weliswaar de redelijkheid van de facturen betwist, maar de eerste door verweerder aan hem toegezonden facturen wel voldaan in twee termijnen. 

Klachtonderdeel c): zowel declaratie als toevoeging 

5.18 Verweerder heeft verwezen naar zijn standpunt in eerste aanleg. Desgevraagd heeft  verweerder bevestigd dat hij – anders dan hij vooraf had toegezegd – de toevoeging niet heeft  ingetrokken toen de wederpartij de aansprakelijkheid had erkend. 

Klachtonderdeel d): rauwelijks dagvaarden 

5.19 Verweerder heeft verwezen naar zijn standpunt in eerste aanleg.
 

Toetsingskader 

5.20 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan  de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven  normen, waaronder de kernwaarden zoals sinds 1 januari 2015 vastgelegd in art. 10a Advocatenwet.  De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de norm van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm, wel  van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke  omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. 

5.21 Eén van de kernwaarden voor de advocatuur is de kernwaarde integriteit. Een advocaat dient  bij de uitoefening in zijn beroep integer te handelen en zich te onthouden van enig handelen dat een  behoorlijk advocaat niet betaamt. Integere beroepsuitoefening is essentieel om de bijzondere positie  van de advocaat in het rechtsbestel te legitimeren en het vertrouwen in de beroepsgroep te  waarborgen. De kernwaarde integriteit leidt er – uiteraard – toe dat een advocaat ook in financiële  aangelegenheden betamelijk moet handelen. 

De toepasselijke gedragsregels  

5.22 Op 20 januari 2016 zijn de ter discussie staande financiële afspraken gemaakt rondom de  toevoeging en de inning van de declaraties aan (primair) de wederpartij. Op dat moment golden de  Gedragsregels advocatuur 1992. Ter zake van de financiële afspraken gold Regel 26 lid 1 van de  Gedragsregels advocatuur 1992 (verder: gedragsregel 26 lid 1 (1992)). Die houdt in dat bij de  aanvaarding van een opdracht de advocaat de financiële consequenties daarvan met de cliënt dient  te bespreken, inzicht moet geven in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zal declareren.  Ook gold ter zake het aanvragen van een toevoeging en het desondanks declareren Regel 24 lid 2  van de Gedragsregels advocatuur 1992 (verder: gedragsregel 24 lid 2 (1992)). Hieruit volgt dat de  advocaat voor de behandeling van een zaak waarin hij is toegevoegd voor zijn werkzaamheden  geen vergoeding, in welke vorm dan ook, zal bedingen of in ontvangst zal nemen, afgezien van  eigen bijdragen en verschotten volgens de daarvoor geldende regels. 

5.23 Verder wordt verweerder verweten dat hij klager pas na de beëindiging van de opdracht in  oktober 2018 heeft geïnformeerd over de openstaande facturen en de stelling dat die voor klagers  rekening komen. Op dat moment golden de Gedragsregels advocatuur 20181, met daarin Regel 17  lid 3 (verder: gedragsregel 17 lid 3 (2018), en oud: gedragsregel 26 lid 2 (1992)). Die houdt in dat  zodra de advocaat voorziet dat de declaratie aanmerkelijk hoger zal worden dan de aanvankelijk  aan de cliënt opgegeven schatting hij zijn cliënt daarvan op de hoogte stelt. 

5.24 Verweerder heeft op 26 oktober 2018 een beroep op het retentierecht gedaan ter zake van de  betaling van zijn facturen. Toen gold ter zake van het retentierecht Regel 28 lid 2 van de  Gedragsregels 2018 (verder: gedragsregel 28 lid 2 (2018)) dat de advocaat ondanks de  openstaande facturen verplicht is het dossier op verzoek van de cliënt aan de opvolgende advocaat  af te geven onder door de deken te stellen voorwaarden. 

5.25 Ten slotte wordt verweerder rauwelijks dagvaarden verweten. Hij heeft klager gedagvaard op  21 augustus 2020, toen Regel 6 lid 2 Gedragsregels advocatuur 2018 (verder: gedragsregel 6 lid 2  (2018)) gold. Die gedragsregel houdt in dat de advocaat gehouden is voordat hij overgaat tot het  nemen van rechtsmaatregelen zijn wederpartij of - als deze wordt bijgestaan door een advocaat - die advocaat van zijn voornemen kennis te geven, tenzij in het uitzonderlijke geval dat een bijzonder  belang van de cliënt zich daar kennelijk tegen verzet. In beginsel dient hij daarbij een redelijke tijd  voor beraad te geven. 

Overwegingen hof: klachtonderdelen a), b) en c): retentierecht, financiële aangelegenheden en  toevoeging 

5.26 Het hof oordeelt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld inzake de financiële afspraken  rondom zijn rechtsbijstand en het tussentijds informeren van klager over zijn kosten, het hard  inzetten op het retentierecht en het laten openstaan van een toevoeging. Het hof overweegt in dit  verband als volgt. 

5.27 Het ligt op de weg van verweerder als advocaat om transparant te zijn in de financiële afspraken  die gelden voor zijn rechtsbijstand. In dit geval is bij klager de – volgens het hof gerechtvaardigde – verwachting ontstaan dat hij niet uit eigen middelen zou hoeven te betalen voor rechtsbijstand, nu  de wederpartij de aansprakelijkheid voor zijn schade had erkend. Verweerder heeft klager blijkens  zijn e-mail van 6 juni 2018 immers voorgehouden dat klager – in het scenario dat de wederpartij niet  rechtens de aansprakelijke partij zou zijn – op basis van toevoeging zou worden bijgestaan dan wel  dat – in het scenario dat de wederpartij wel rechtens de aansprakelijke partij zou zijn – de kosten  voor rechtsbijstand voor rekening van de wederpartij zouden komen. In dat laatste geval zou klager  volgens verweerder per saldo geen (uur)tarief meer aan verweerder zijn verschuldigd (zie de brief  van verweerder van 20 januari 2016). 

5.28 Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij mondeling uitgebreid heeft toegelicht dat klager  zelf mogelijk (het surplus van) de kosten voor rechtsbijstand op basis van het uurtarief zou moeten  dragen, indien de wederpartij niet alle kosten voor zijn rekening zou nemen. Nu verweerder dit niet  schriftelijk heeft vastgelegd in de opdrachtbevestiging of een ander verduidelijkend schrijven aan  klager, kan het hof verweerder hierin niet volgen. Verweerder heeft ook aangevoerd dat deze  regeling volgt uit zijn algemene voorwaarden bij de opdracht. Het hof acht de algemene verwijzing  naar de algemene voorwaarden niet toereikend. Het gaat hier immers om een voor de cliënt  essentieel onderdeel van de financiële voorwaarden voor rechtsbijstand. Hierdoor ontstond het risico  dat klager alsnog, in tegenstelling tot hetgeen hem in de e-mail van 20 januari 2016 was  voorgehouden, met voor hem hoge bedragen geconfronteerd kon worden. Het lag op de weg van  verweerder dit te verduidelijken als belangrijk onderdeel van de opdrachtbevestiging of in een  begeleidend schrijven. Door dit na te laten, heeft verweerder verzuimd om de financiële  consequenties van zijn rechtsbijstand inzichtelijk te maken en (op naderhand toetsbare wijze) te  bespreken, zoals destijds als uitgangspunt gold in de advocatuur ingevolge gedragsregel 26 lid 1  (1992). Dit geldt ook voor de kosten voor de door verweerder ingeschakelde medisch adviseur: nu  die voor rekening van klager konden komen, had verweerder die actief moeten benoemen bij klager en dit moeten vastleggen.  

5.29 Verweerder heeft bij het maken van de financiële afspraken toegezegd dat hij de toevoeging  zou intrekken, zodra de wederpartij aansprakelijkheid zou erkennen. Daarmee zouden de kosten  voor zijn rechtsbijstand zoals gebruikelijk op die wederpartij verhaald worden. Die afspraak is in lijn  met gedragsregel 24 lid 2 (1992), dat een advocaat in zaken waarin hij bijstand verleent op basis  van toevoeging geen vergoeding mag bedingen of in ontvangst mag nemen. Desondanks heeft  verweerder tegen zijn eigen toezegging in de toevoeging open laten staan bij de Raad voor  Rechtsbijstand, terwijl hij intussen al doende was betaling voor zijn rechtsbijstand te verkrijgen van  de wederpartij (r.o. 3.3 en 3.4). Het hof acht dit tuchtrechtelijk niet door de beugel kunnen. De  argumenten dat dit praktijk is in letselschadezaken en dat de toevoeging mogelijk bruikbaar zou zijn  voor andere ‘sub’-procedures of obstakels in klagers letselschadezaak acht het hof weinig  overtuigend: voor nieuwe procedures zou immers een op zichzelf staande toevoeging aangevraagd  moeten worden, zoals verweerder vervolgens zelf ook heeft verklaard ter zitting van het hof.

5.30 Transparantie ten aanzien van financiële afspraken en consequenties daarvan voor de cliënt  geldt niet alleen bij het aangaan van de opdracht, maar ook gedurende de uitvoering daarvan. Verweerder heeft kennelijk voor zichzelf steeds als uitgangspunt gehad dat klager mogelijk (het  surplus van) de kosten voor zijn rechtsbijstand zou moeten dragen. In dat geval had het ook op zijn  weg gelegen om klager tussentijds te informeren over de oplopende kosten voor rechtsbijstand,  zodat klager niet – zoals nu is gebeurd – voor een verrassing zou komen te staan na de beëindiging  van de opdracht. Het hof verwijst hiertoe mede naar gedragsregel 26 lid 2 (1992) en gedragsregel  17 lid 2 (2018). Dat verweerder er voor koos om tussentijds geen facturen aan de wederpartij te  zenden, laat onverlet dat hij de verplichting heeft zijn cliënt tussentijds te informeren en  waarschuwen over zijn kosten van rechtsbijstand. Klager had – zoals hiervoor overwogen in 5.27 en  5.28 – geen reden te informeren naar de kosten van rechtsbijstand nu klager in de gerechtvaardigde  veronderstelling leefde dat hij zijn advocaat niets hoefde te betalen.  

5.31 Na beëindiging van de opdrachtovereenkomst, heeft verweerder op basis van diezelfde  declaraties het retentierecht ingeroepen en het dossier onder zich gehouden. De gedragsregels zijn  over het retentierecht duidelijk: ondanks openstaande facturen moet een advocaat het dossier  afgeven op verzoek van de cliënt (met door de deken te stellen voorwaarden, gedragsregel 28 lid 2  (2018)). In het licht van het hiervoor besproken verrassingseffect van de hoge declaraties waar  verweerder klager ontijdig en tegen eerder gewekte verwachtingen in mee confronteerde, voldoet  het beroep op het retentierecht door verweerder niet aan de aan de advocaat te stellen  betamelijkheidsnorm. De stelling van verweerder dat die gedragsregel niet geldt, omdat klager niet  een advocaat maar een jurist had ingeschakeld om het dossier over te nemen, slaagt niet. Het gaat  hier om de benadeling van de cliënt, van wie de letselschadezaak stil kwam te liggen omdat  verweerder eerst voldoening van zijn declaraties eiste voordat de zaak verder voortgezet kon worden  op basis van de stukken. Juist daarom schrijven de gedragsregels voor dat de advocaat, gelet op  de zorg om voldoening van zijn declaraties, bij de deken te rade gaat ten aanzien van de aan de  afgifte van het dossier te stellen voorwaarden.  

5.32 Het beroep van klager inzake de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen a), b) en c)  slaagt. Verweerder heeft in strijd gehandeld met artikel 46 Advw. Het hof zal die klachtonderdelen  alsnog gegrond verklaren. 

Klachtonderdeel d): rauwelijks dagvaarden 

5.33 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere  beoordeling van klachtonderdeel d) te komen dan de raad. Verweerder mocht volstaan met het  aanschrijven van klagers gemachtigde in de schadezaak en heeft daarmee voldoende in lijn met het  uitgangspunt in gedragsregel 6 lid 2 (2018) gehandeld. Het hof sluit daarom aan bij de beoordeling  van de raad en neemt die over. Hetgeen in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht,  leidt niet tot een ander oordeel.

Maatregel 

5.34 Het hof legt aan verweerder de maatregel van berisping op. Verweerder heeft onzorgvuldig  gehandeld in financiële aangelegenheden door richting zijn cliënt onvoldoende transparant te zijn  over de financiële consequenties van zijn rechtsbijstand. Sterker, verweerder heeft met zijn  communicatie bij klager de verwachting gewekt dat klager geen honorarium aan hem was  verschuldigd nu hij dat zou verhalen op de aansprakelijke partij. Zo heeft hij ten onrechte een gunstig beeld voor klager geschapen. Door de cliënt daarna ook niet tussentijds te waarschuwen dat de  kosten voor rechtsbijstand opliepen en (deels) voor rekening van de cliënt zouden kunnen komen,  heeft hij klager nadien overvallen met voor klager hoge declaraties en daarmee niet gehandeld met  de financiële integriteit die wel van een behoorlijk advocaat wordt verwacht. Het is daarbij niet te  volgen dat verweerder de toevoeging open heeft laten staan terwijl hij zijn facturen bij beëindiging  van de opdracht declareerde bij klager, terwijl hem op basis van zowel de oude als de nieuwe  gedragsregels advocatuur (resp. 1992 en 2018) duidelijk moest zijn dat dat niet gepast is. Tot slot  weegt ook nog mee dat verweerder ten onrechte een beroep heeft gedaan op het retentierecht. Dit  alles maakt het gedrag van verweerder laakbaar en rechtvaardigt de maatregel van berisping. 

Proceskosten 

5.35 Omdat het hof alsnog een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac  lid 1 Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij de raad conform de Richtlijn  Kostenveroordeling raden van discipline 2021: 

a) € 50,- reiskosten van klager; 
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; 
c) € 500,- kosten van de Staat.  

5.36 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken na deze beslissing  betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn  rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 

5.37 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- binnen vier weken na deze beslissing overmaken  naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van  Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het  zaaknummer.

5.38 Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder daarnaast op grond van artikel  48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de  Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:  

a) € 50,- kosten van klager (forfaitair);  
b) € 1.050,- kosten voor rechtsbijstand van klager; 
c) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; 
d) € 1.000,- kosten van de Staat. 

5.39Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 1.100,- aan  kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen  twee weken na de datum van deze beslissing zijn/haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder  door. 

5.40Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen  vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000,  BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van  “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

6 BESLISSING 

Het Hof van Discipline: 

6.1 vernietigt de beslissing van 14 maart 2022 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch, gewezen onder nummer 21-863/DB/LI, voor zover daarin klachtonderdeel a)  en b) ongegrond zijn verklaard; 

en doet opnieuw recht: 

6.2 verklaart de klachtonderdelen a) en b) gegrond; 

6.3 bekrachtigt de beslissing van 14 maart 2022 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch, gewezen onder nummer 21-863/DB/LI, voor het overige; 

6.4 legt aan verweerder de maatregel van berisping op; 

6.5 veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in de procedure bij de raad van  € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald; 

6.6 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij de raad van  € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals  hiervóór bepaald; 

6.7 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 1.100,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;  

6.8 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van  € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals  hiervóór bepaald. 

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2023/TAHVD-210423

zie ook https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TAHVD_2023_66