Overslaan en naar de inhoud gaan

RTvG Amsterdam 100315 klacht tegen medisch adviseur ongegrond, de term “fopwetenschappers” acht het college onnodig beledigend en ongefundeerd

RTvG Amsterdam 100315 klacht tegen medisch adviseur ongegrond, de term “fopwetenschappers” acht het college onnodig beledigend en ongefundeerd

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                    het klaagschrift met de bijlagen;

-                    het verweerschrift met de bijlagen;

-                    de correspondentie betreffende het vooronderzoek.

De openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2015. Verweerder was hierbij aanwezig en heeft het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota. Klaagster was niet aanwezig.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Klaagster is op 15 mei 2009 betrokken geraakt bij een ongeval, toen bij de hoofdingang van het E, terwijl zij daar over de parkeerplaats liep, een auto achteruit reed.

2.2       De (verzekeraar van) de automobilist heeft het causaal verband tussen de door klaagster gestelde psychische klachten en het ongeval betwist. Partijen hebben gezamenlijk psychiater F verzocht een psychiatrisch deskundigenbericht uit te brengen.

2.3       F heeft een psychiatrisch deskundigenbericht uitgebracht gedateerd 6 september 2011.

2.4       G, klinisch neuropsycholoog en H, psycholoog, hebben een neuropsychologisch rapport omtrent klaagster uitgebracht gedateerd 13 november 2009.

2.5       Verweerder, als medisch adviseur werkzaam voor I, is door het schaderegelingsbureau dat de door klaagster jegens de automobilist ingediende claim behandelt, gevraagd een zogenaamde tweede mening over het dossier van klaagster te geven.

2.6       Verweerder heeft in zijn medisch advies van 21 maart 2014 onder meer het volgende aan zijn opdrachtgever bericht:

(…).

7.         1 oktober 2009, revalidatiearts

Hij tekent, blijkbaar op gezag van betrokkene, op dat de voorgeschiedenis blanco zou zijn. Uit andere stukken blijkt dat dit onjuist is. Dit is een volgende discrepantie.

(…).

14.       6 november 2009, zenuwarts

(…).

Betrokkene heeft dus een aantoonbaar onjuiste voorgeschiedenis aan de zenuwarts opgegeven. Dit is op zijn minst om twee redenen van belang: als zij haar voorgeschiedenis moedwillig onjuist zou hebben opgegeven, zou zij ook andere zaken, zoals bijvoorbeeld de op dat moment spelende klachten, onjuist kunnen hebben opgegeven. (…).

(…).

19.       13 november 2009, neuropsychologisch rapport.

(…).

26.       De neuropsycholoog noteert dus als eerste reden dat de aanwijzingen voor onderpresteren maakten dat het onderzoek werd beëindigd. Kennelijk had de neuropsycholoog dusdanig weinig vertrouwen in het juist functioneren van betrokkene, dat hij geen baat zag in verder onderzoek. (…). Zoals wel vaker horen wij de neuropsycholoog niet letterlijk zeggen dat de mogelijkheid bestaat dat betrokkene de tests met opzet slecht gemaakt heeft om zo een hogere financiële uitkering te kunnen verkrijgen. (…).

(…).

28.       Diagnostisch overwoog hij een psychische pijnstoornis, een paniekstoornis met        agorafobie, een depressie en een PTSS. Hier mist dus in ieder geval malingering.

(…).

44.       Ik kan niet precies achterhalen wat de betekenis geacht wordt te zijn van het niet komen tot een eindregeling bij de schadeafwikkeling en het lange blijven bestaan van de letselschadeprocedure.

Wordt hiermee bedoeld dat betrokkene eerst een schadeafwikkeling wil verkrijgen en dat zij daarna beter is of beter zal worden?

Met andere woorden: dat zij bewust stelt klachten te hebben die er niet zijn of niet in de mate zijn, waarin betrokkene zegt dat zij ze heeft en dat die situatie voortduurt zolang de schadeafwikkeling nog loopt?

(…).

49.       Als de medisch adviseur verwijst naar het J, dan maakt hij zijn argumentatie er niet sterker op. Deze “club” bestaat, zo wordt wel gezegd, veelal uit fopwetenschappers die financieel baat hebben bij het propageren van whiplash.”.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in het medisch advies van 21 maart 2014 ten onrechte suggereert dat:

-                    klaagster haar revalidatiearts zou hebben verzocht haar psychische voorgeschiedenis blanco te laten zijn, en dat de revalidatiearts aan dit verzoek gehoor zou hebben gegeven, hetgeen overigens nergens uit het dossier blijkt;

-                    klaagster opzettelijk en aantoonbaar een onjuiste medische voorgeschiedenis zou hebben opgegeven;

-                    klaagster opzettelijk zou hebben ‘ondergepresteerd’ bij het neuropsychologisch onderzoek. Dit terwijl de neuropsycholoog hier geen melding van doet, en dit ook niet volgt uit de bevindingen van de neuropsycholoog;

-                    de diagnose malingering zou moeten worden toegevoegd, terwijl verweerder klaagster zelf nooit heeft gezien of gesproken terwijl zij wel is onderzocht door psychiater F en deze tot de conclusie is gekomen dat er geen sprake is van malingering;

-                    klaagster stelt klachten te ondervinden die er in werkelijkheid niet zijn;

-                    de J club bestaat uit ‘fop’ wetenschappers, terwijl dit in werkelijkheid wetenschappers zijn aan gerenommeerde universiteiten.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

5.1       De klachtonderdelen hebben alle betrekking op het medisch advies van verweerder van 21 maart 2014. De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.2       De klachtonderdelen zullen worden getoetst met inachtneming van het volgende. Een medisch advies, zoals hier aan de orde, is primair gericht aan (het schaderegelingsbureau) van de wederpartij, maar heeft ook een externe functie. Het advies kan immers worden gebruikt voor de afwikkeling van een schadeclaim en het kan ter kennis van gelaedeerde worden gebracht, zoals ook hier is gebeurd. Mede met het oog daarop brengt een redelijk bekwame beroepsuitoefening van een medisch adviseur mee dat hij zich onafhankelijk opstelt, zijn advies op zorgvuldige en inzichtelijke wijze tot stand doet komen en dit doet steunen op deugdelijke, objectieve gronden. Een medisch adviseur heeft, gezien zijn rol als adviseur van de wederpartij, de bevoegdheid een ander standpunt in te nemen en zich kritisch uit te laten. De medisch adviseur dient zich echter in zakelijke bewoordingen uit te drukken, niet vooringenomen te zijn en voldoende respect te tonen voor de standpunten van de wederpartij en de rapporteurs die zich hebben uitgesproken over diens medische of psychische toestand. Van belang is hierbij eveneens, dat bij het op schrift stellen van stukken waarvan voorzienbaar is dat deze ook extern een betekenis kunnen hebben, gewaakt wordt voor een vermenging van feiten, beweringen, persoonlijke opvattingen en (retorische) vragen.

Meer in het algemeen dient verweerder zorgvuldigheid te betrachten, en dient hij te handelen overeenkomstig de in de medische professie algemeen aanvaarde gedragsregels, zoals de GAV beroepscode (1994) en de Gedragsregels voor artsen (KNMG 2013).

5.3       Het college is van oordeel dat het medisch advies van verweerder van 21 maart 2014 op onderdelen geen zakelijke weergave bevat. De term “fopwetenschappers” acht het college onnodig beledigend en ongefundeerd. Verweerder heeft ter zitting ook erkend dat deze term ongelukkig is gekozen.

Verweerder heeft zich op meerdere plaatsen in zijn advies uitgelaten over de, blijkens de verschillende rapportages, door klaagster opgegeven voorgeschiedenis. De bewoordingen waarin verweerder zich op dit punt in zijn advies uitlaat zijn kritisch, maar niet onnodig grievend of onzorgvuldig. Het college wijst verweerder er evenwel op dat zijn in sommige passages gekozen bewoordingen kunnen overkomen als onvoldoende zakelijk en vooringenomen.  Verweerder heeft weliswaar niet met zoveel woorden vermeld dat klaagster opzettelijk een onjuiste voorgeschiedenis heeft opgegeven, maar door het gebruik van de zinsnede “blijkbaar op gezag van betrokkene” en “zou zij ook andere zaken (…) onjuist kunnen hebben opgegeven” wordt wel de suggestie van opzettelijkheid gewekt. Wat betreft de aanwijzingen voor onderpresteren, zoals weergegeven onder punt 26. van het medisch advies van verweerder hadden de door verweerder gehanteerde bewoordingen eveneens meer neutraal gekozen kunnen worden.

De vermelding dat malingering mist in de conclusie van het neuropsychologisch onderzoek van 13 november 2009 is een zakelijke constatering en niet onzorgvuldig.

Het college is van oordeel dat verweerder in zijn medisch advies de in 5.2 beschreven grenzen al met al niet heeft overschreden. Verweerder heeft geen ongefundeerde conclusies getrokken of zich anderszins verwijtbaar onzorgvuldig uitgelaten. Verweerder heeft daar waar hij zich in zijn advies kritisch heeft getoond door bewoordingen te gebruiken als  “zou kunnen” en “de mogelijkheid bestaat” voldoende tot uitdrukking gebracht dat het geen vaststaande feiten of harde conclusies betreft, maar mogelijkheden waarmee bij de verdere beoordeling van de zaak rekening kan worden gehouden. Verweerder is daarmee binnen de grenzen van het toelaatbare gebleven.

Het college geeft verweerder wel in overweging in toekomstige adviezen meer terughoudendheid te betrachten omdat door gekozen bewoordingen bij de lezer de suggestie van een niet zakelijke weergave en vooringenomenheid kan worden gewekt.

5.4       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 onder van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. ECLI:NL:TGZRAMS:2015:35 op Tuchtrecht.overheid.nl;