RTC 's-Gravenhage 300811 inzage en correctierecht leidt niet tot wijziging, maar daarmee was klaagster niet akkoord
- Meer over dit onderwerp:
RTC 's-Gravenhage 300811 inzage en correctierecht leidt niet tot wijziging, maar daarmee was klaagster niet akkoord
2. De feiten
2.1 Klaagster is op 13 juli 2005 een verkeersongeval overkomen. In het kader van de wettelijke aansprakelijkheid en de daaruit voortvloeiende schaderegeling, is in overleg met de aansprakelijke partij besloten tot een medische expertise. De opdracht daartoe is bij brief van 13 november 2009 gegeven aan de arts als orthopedisch deskundige.
2.2 Bedoelde medische expertise is op 3 maart 2010 verricht door de arts. Het conceptrapport dat naar aanleiding van het onderzoek van klaagster is opgemaakt, is bij brief van 6 april 2010 aan klaagster toegezonden. In de brief staat het volgende vermeld: “U wordt in de gelegenheid gesteld eventuele toevoegingen of veranderingen onder de kopjes anamnese en huidige klachten kenbaar te maken. Ook heeft u het recht om de expertise in zijn geheel te laten blokkeren. Graag verneem ik binnen drie weken of u gebruik wenst te maken van deze inzage- en correctiemogelijkheid. (…) Uw reactie wordt eventueel in kopie meegestuurd aan de medisch adviseur die het onderzoek heeft aangevraagd. (…)”.
2.3 Bij brief van 11 april 2010 heeft klaagster aan de arts het volgende bericht: “Hierbij wil ik u in kennis stellen dat ik gebruik wil maken van inzage- en correctiemogelijkheden in uw rapportage d.d. 6 april jongstleden. Graag verneem ik van u.” Op de hoek van deze brief is later door de secretaresse met de hand geschreven: “gaat akkoord” en “Deze brief kwam retour met rapport na inzage”.
2.4 Klaagster heeft bij brief van 20 april 2010 een aantal toevoegingen gemaakt met betrekking tot de anamnese, de huidige klachten en pagina 8 van het rapport. Op de hoek van deze brief staat handgeschreven: “Rapport is al opgestuurd → in status”.
2.5 De arts heeft op 20 april 2010, zonder de toevoegingen van klaagster over te nemen, zijn definitieve rapportage doen toekomen aan de medisch adviseur van de belangenbehartiger van klaagster en aan de medisch adviseur van de aansprakelijkheidsverzekeraar. In de aanhef van het rapport staat vermeld dat betrokkene het rapport ter inzage heeft gehad en telefonisch heeft laten weten akkoord te gaan met de inhoud van het rapport.
2.6 Klaagster heeft op 22 juni 2010 kennis gekregen van het definitieve rapport van de arts. Bij e-mail van 14 juli 2010 heeft klaagster de arts meegedeeld dat de vermelding in het rapport, dat klaagster akkoord was met de inhoud, onjuist is, nu klaagster opmerkingen had, zoals kenbaar gemaakt in haar brief van 20 april 2010. Tevens heeft klaagster meegedeeld te hebben moeten constateren dat haar opmerkingen niet zijn meegezonden. Klaagster heeft de arts verzocht het ‘telefonisch akkoord’ te rectificeren en haar opmerkingen op te nemen en toe te voegen alvorens er verder verstuurd wordt.
2.7 Bij brief van 3 augustus 2010 heeft de arts de medisch adviseur van de belangenbehartiger bericht dat klaagster nog opmerkingen had ten aanzien van het rapport, dat de opmerkingen voor de arts geen reden waren geweest het rapport aan te passen, doch dat hij hem volledigheidshalve het commentaar van klaagster doet toekomen.
3. De klacht
Klaagster verwijt de arts dat hij bij het medisch onderzoek van klaagster niet zijn voorschriften in acht heeft genomen, waardoor klaagster gedupeerd is geraakt.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft het standpunt ingenomen dat hij de rechten van klaagster heeft gerespecteerd, doch dat haar opmerkingen niet hebben geleid tot een wijziging van zijn rapportage.
5. De beoordeling
5.1 Het College stelt voorop dat een medisch deskundigenadvies doorgaans van groot belang is voor de afwikkeling van de verzekeringskwestie rondom letselschades. Dit brengt onder meer met zich dat de medisch deskundige, wiens oordeel te dien aanzien wordt gevraagd, een behoorlijke procesvoering behoort te volgen, waarin partijen de gelegenheid krijgen zich over het conceptrapport uit te laten.
5.2 Partijen verschillen van mening over de uitoefening van het correctierecht en daarmee over de goede procesvoering als bedoeld in 5.1, betreffende het medisch onderzoek. Klaagster heeft ter onderbouwing van haar klacht dat de arts zonder haar toestemming het rapport ongewijzigd heeft verstuurd, de brief van 11 april 2010 overgelegd. De arts geeft aan deze brief te hebben ontvangen, doch geeft tevens aan dat hij wegens de onduidelijkheid van de wens van klaagster om het conceptrapport nog te corrigeren - gelegen in het retour zenden van het rapport - zijn secretaresse de instructie heeft gegeven om telefonisch contact op te nemen met klaagster. Vervolgens is een akkoord voor (ongewijzigde) doorzending verkregen. Het akkoord is genoteerd en daar moet dan ook van worden uitgegaan, aldus de arts. Het College volgt de arts daarin echter niet en overweegt daartoe als volgt.
5.3 Het ligt doorgaans in de invloedsfeer van elke arts of deskundige om (een begin van) helderheid te verschaffen over feitelijke gebeurtenissen ten tijde van de medische behandeling of, in dit geval, tijdens een medische expertise. Het is de arts en/of de deskundige immers die in het medisch dossier een aantekening maakt, of in ieder geval behoort te maken, van cruciale handelingen. Een akkoord voor doorzending van een ongecorrigeerde rapportage is zo’n cruciale handeling. Hoewel het anno 2010 niet gebruikelijk was op een daartoe bestemd formulier te laten aankruisen of de onderzochte persoon zich verenigde met het rapport en of deze ongewijzigde doorzending toestond, was het dus aan de arts om in plaats daarvan op een andere wijze duidelijk vast te leggen dat klaagster akkoord was met de inhoud van het rapport én de ongewijzigde doorzending aan de medisch adviseurs van de belangenbehartiger en de aansprakelijke partij. Dit betekent dat in het geval de keuze is gemaakt om bij onduidelijkheid de secretaresse contact te laten opnemen met de betrokkene, zoal de arts hier heeft gesteld, de secretaresse moeten worden geïnstrueerd om (ten minste) bij deze persoon niet alleen te informeren of deze akkoord is, maar ook waarmee deze persoon akkoord gaat en om daarvan in duidelijke bewoordingen een aantekening te maken in het dossier van de arts, met vermelding van datum en paraaf. Derhalve was de enkele aantekening ‘gaat akkoord’ in de hoek van de brief van 11 april 2010, terwijl klaagster eerder schriftelijk en onmiskenbaar te kennen had gegeven gebruik te willen maken van een correctiemogelijkheid, niet voldoende. Dit klemt te meer nu uit de door de arts in het geding gebrachte verklaring van de secretaresse zelf blijkt dat het een conclusie (interpretatie) van haar betrof. Het moet er daarom voor worden gehouden dat klaagster niet akkoord is gegaan met ongewijzigde verzending van het rapport op 20 april 2010 en nog het recht had om binnen een haar gegunde termijn van drie weken te reageren op het conceptrapport.
5.4 Of de opmerkingen van klaagster de arts aanleiding hadden moeten geven tot wijziging van zijn rapport is niet relevant. Het had, zoals gezegd, op de weg van de arts gelegen om het rapport onder zich te houden, totdat een duidelijk akkoord was verkregen en de correcties binnen waren en daarna het rapport mét de opmerkingen van klaagster door te sturen aan de medisch adviseurs. Daaraan had hij kunnen toevoegen dat de correcties hem geen aanleiding hadden gegeven tot bijstelling van zijn rapport. Overigens is het standpunt van de arts, dat aanpassing van het conceptrapport in dit geval niet nodig was geweest, niet juist, nu de opmerkingen van klaagster wel degelijk feitelijke toevoegingen behelzen.
5.5 Evenmin doet aan het oordeel af dat, naar overigens ook tussen partijen niet ter discussie staat, het rapport zelf aan de eisen van vakkundigheid en zorgvuldigheid voldoet. Tot slot doet aan het oordeel niet af dat de verzekeringsrechtelijke kwestie naar tevredenheid is afgewikkeld op basis van het rapport van de arts en is niet ter zake doende of de belangenbehartiger van klaagster zich al dan niet in het rapport of een klacht daarover kan vinden.
5.6 Bovenstaande brengt met zich dat de arts een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken en de klacht gegrond is. Het College acht na te melden maatregel passend. Bovendien ziet het College in het overwogene en het belang daarvan voor de praktijk reden om de uitspraak ter publicatie aan te bieden op na te melden wijze.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
- legt de arts de maatregel van WAARSCHUWING op; LJN YG1394