Overslaan en naar de inhoud gaan

RTC Zwolle 201011 waarschuwing voor psychiater die in opdracht van medisch adviseur tot diagnose komt zonder klager zelf te zien of te spreken, strijd met richtlijn

RTC Zwolle 201011 waarschuwing voor psychiater die in opdracht van medisch adviseur tot diagnose komt zonder klager zelf te zien of te spreken, strijd met richtlijn
2.     DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1974, heeft op 22 maart 2000 een bedrijfsongeval gehad. Hij is met zijn linkerhand en -arm klem komen te zitten tussen een transportband en een draaiwiel.

Op 3 mei 2005 heeft de orthopedisch chirurg E een restinvaliditeit ten gevolge van het ongeval vastgesteld van 10%.

Klager heeft na het ongeval een depressie ontwikkeld met alcoholabusus, resulterend in een psychose en een opname met een rechterlijke machtiging in een psychiatrisch ziekenhuis van februari tot augustus 2003. Sinds maart 2001 ontvangt klager een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%.

Klager kon het met zijn werkgever niet eens worden over de hoogte van de aan hem toekomende schadevergoeding en heeft zijn werkgever gedagvaard voor de Kantonrechter om schadevergoeding inclusief smartengeld te vorderen.

In onderling overleg hebben partijen F, psychiater, verzocht klager te onderzoeken. F heeft een rapport uitgebracht gedateerd 2 augustus 2006. Bij brief van 4 oktober 2006 heeft een medisch adviseur van de werkgever (verder de medisch adviseur) F aanvullende vragen gesteld. F heeft hierop een ongedateerde aanvulling op zijn rapport aan de medisch adviseur gestuurd.

Omdat klagers werkgever het niet eens was met het rapport van F heeft de medisch adviseur van de werkgever zonder klagers toestemming zijn medische gegevens in geanonimiseerde vorm voorgelegd aan verweerder met het verzoek de psychiatrische expertise van F te beoordelen.

Verweerder heeft zijn rapportage uitgebracht aan de medisch adviseur gedateerd 25 maart 2010. Op de inhoud van die rapportage gaat het college hierna, voor zover nodig voor de beoordeling van de klacht, in.

3.     HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder dat hij klager diagnosticeert zonder klager te hebben gezien of gesproken. Klager is van oordeel dat verweerder daarmee de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie heeft overtreden. Uit die richtlijnen vloeit volgens klager zonder meer voort dat de psychiater de betrokkene zelf dient te spreken en te onderzoeken. Er kan geen sprake zijn van een diagnose louter op basis van medische gegevens die zijn verstrekt.

Ook verder is klager van oordeel dat verweerder de betreffende richtlijnen overtreedt met het uitbrengen van zijn rapportage.

4.     HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij zich op basis van een anoniem dossier primair heeft uitgelaten over het denkwerk van een collega en niet over klager. Verweerder is van oordeel dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klacht en verwijst in dat verband naar jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg.

Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat hij geen diagnose heeft gesteld maar een globaal diagnostisch concept in de vorm van overwegingen heeft gegeven.

5.     DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Met betrekking tot de ontvankelijkheid.

5.1 Het verweer dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht gaat niet op. De rapportage van verweerder gaat ook, en verweerder heeft dat ter zitting erkend, over de gezondheidstoestand van klager. Dat verweerder een geanonimiseerd dossier heeft beoordeeld doet hier niet aan af. Het dossier heeft immers betrekking op een persoon, in dit geval de persoon van klager. Het handelen van verweerder valt dus ingevolge artikel 1 lid 2 sub a juncto lid 1van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorgonder de werkingssfeer van artikel 47 lid 1 onder b van die Wet. Klager is dan ook ontvankelijk in zijn klacht.

Met betrekking tot de gegrondheid van de klacht.

5.2 Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3 Verweerder heeft als psychiater, op verzoek van een medisch adviseur op basis van een psychiatrisch rapport, gerapporteerd en daarbij uitspraken gedaan over de patiënt in kwestie. In beginsel is derhalve de Richtlijn psychiatrische rapportage van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie van 2002 (verder: de richtlijn) van toepassing. Dit komt overeen met de in die richtlijn zelf gegeven definitie van een psychiatrische rapportage: “het uitbrengen door een psychiater van een medisch rapport, dat is gebaseerd op een psychiatrisch onderzoek van een betrokkene en/of beoordeling van relevante gegevens, met toepassing van psychiatrische expertise (deskundigheid).”

Deze definitie impliceert dat rapportage op basis van uitsluitend beoordeling van relevante gegevens door de richtlijn niet wordt uitgesloten. Het verwijt dat verweerder klager zelf niet heeft gezien of gesproken slaagt dan ook niet.

5.4 De richtlijn gaat er echter verder wel van uit dat de psychiater de betrokkene ziet. De richtlijn bespreekt dan ook het blokkeer-, het inzage- en het veranderingsrecht van de betrokkene. De richtlijn wijst in de intentieverklaring, gezien het grote belang van de uitkomst van dergelijke rapportages voor alle betrokkenen, op het belang van standaardisering van het proces en de vorm van de rapportage. Verder schrijft de richtlijn voor dat de psychiater rekening houdt met de positie van de onderzochte -die zelden uit eigen beweging komt- en dat het rapport leesbaar en begrijpelijk moet zijn voor een medische leek.

5.5 In zijn rapportage concludeert verweerder: “(…)Het geheel overziend lijkt mij aannemelijk dat het geheel het beste verklaard wordt door de diagnose schizofrenie, danwel schizo-affectieve stoornis. Die laatste diagnose vindt zeker steun, waarbij te overwegen is dat de affectieve component doorgaans van depressieve aard is, maar de roekeloosheid, de impulsiviteit, het gokken en de schulden uiting zouden kunnen zijn geweest van een maniforme ontremmingsperiode - voorafgaand aan de eerste opname. Het ziektebeeld lijkt zich later ontwikkeld te hebben in de richting van een ‘gewone’ schizofrenie.(…)”

Op de eerste vraag “Kunt u op grond van uw dossierstudie op hoofdpunten aangeven wat uw diagnostische overwegingen zijn?” antwoordt verweerder:“Schizofrenie danwel schizoaffectieve stoornis.”

5.6 Het college is van oordeel dat verweerder met name met zijn conclusie en zijn antwoord op de eerste vraag niet een globaal diagnostisch concept als overwegingen heeft gegeven, maar zich zeer stellig heeft uitgelaten over klager. Gelet op de richtlijn is het college van oordeel dat verweerder zich, althans voor een medische leek, té stellig heeft uitgelaten. Voor een medische leek, en de richtlijn wijst er juist op dat het rapport leesbaar en begrijpelijk moet zijn voor een medische leek, staat er eenvoudig dat verweerder bij klager de diagnose schizofrenie/schizoaffectieve stoornis heeft gesteld. Het college is van oordeel dat verweerder door, zonder patiënt gezien en psychiatrisch onderzocht te hebben, de diagnose schizofrenie/schizoaffectieve stoornis te stellen, althans door (mogelijk) de indruk te wekken dat hij dat heeft gedaan, in strijd heeft gehandeld met de in rubriek 5.2 van deze beslissing weergegeven tuchtnorm.

5.7 Verweerder heeft ter zitting, naar het college aanneemt als verweer, aangevoerd dat hij ervan uitging dat klager toestemming had gegeven voor de rapportage. Hij verklaarde dat hij aanneemt dat hij telefonisch bij de medisch adviseur heeft geïnformeerd of klager toestemming had gegeven voor de rapportage. Verweerder verklaarde dat hij aanneemt dat die toestemming er was maar hij heeft dat niet opgeschreven. Verweerder stelde overigens dat  het de verantwoordelijkheid is van de medisch adviseur of de betrokkene toestemming heeft gegeven. De richtlijn spreekt zich op dit punt niet uit. Het college is van oordeel dat het aan de rapporteur is zich ervan te vergewissen dat betrokkene toestemming heeft verleend.

Nu klager stelt dat hij geen toestemming heeft gegeven voor de rapportage en verweerder dat slechts aanneemt en niet heeft genoteerd acht het college klagers toestemming niet aannemelijk. Dit verweer slaagt dus niet. 

5.8 De conclusie van het college is dat verweerder met het schrijven van de rapportage heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij als psychiater ten opzichte van klager behoorde te betrachten. Met betrekking tot de aan verweerder op te leggen maatregel is het college van oordeel dat een waarschuwing passend is. LJN YG1433