Overslaan en naar de inhoud gaan

NIVRE Tuchtcollege 231117 expert stuurt onvolledige achtergrondinformatie aan derde-deskundige en schendt daarmee zijn objectiviteit; waarschuwing

NIVRE Tuchtcollege 231117 expert stuurt onvolledige achtergrondinformatie aan derde-deskundige en schendt daarmee zijn objectiviteit; waarschuwing

3. De klacht en het verweer.
De klacht.
3.1 Klagers hebben hun klacht zodanig samengevat dat de expert het expertiserapport niet zonder toestemming van klagers aan J had mogen toezenden, althans niet in ongewijzigde vorm dan wel niet zonder meezending van de brief van 14 juli 2015. Dit omdat de expert wist althans had moeten begrijpen dat daarmee in de visie van klagers een foutief beeld werd geschetst waardoor J onvolledig en onjuist werd geïnformeerd over onder andere de persoon van klagers.

3.2 De klacht bestaat voorts – verkort weergegeven – uit een viertal onderdelen. (1) de expert heeft in strijd met beginsel 2 sub g van de Gedragscode Behandeling Letselschade (GBL) verzuimd een conceptrapport aan klagers te zenden voordat zij het expertiserapport naar J toezond, (2) het expertiserapport had op grond van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) niet zonder toestemming van klagers aan J verzonden mogen worden, hiermee heeft zij tevens gehandeld in strijd met artikel 4 sub d van het Reglement houdende gedragsregels van het NIVRE en met het (eigen) Privacy Statement van E (3), de expert heeft verzuimd mededeling te doen van het opsturen van het expertiserapport naar J, terwijl zowel uit de GBL als uit de gedragsregels van het NIVRE voortvloeit dat men open dient te communiceren, (4) de expert heeft een foutief, onvolledig en misleidend rapport aan J toegestuurd, hetgeen strijdig is met artikel 4 sub a van de gedragsregels van het NIVRE en artikel 3.1 sub b van de Gedragscode Schade-expertiseorganisaties. 

Het verweer.
3.3 De expert heeft ter onderbouwing van haar verweer – verkort weergegeven – onder meer het volgende aangevoerd. Ook de oude versie van de GBL schreef niet voor dat een rapport in conceptvorm beschikbaar gesteld zou moeten worden. Door aan de belangenbehartiger van klagers een verslag (het expertiserapport) toe te zenden is overeenkomstig de GBL gehandeld en is tevens gehandeld zoals van een redelijk handelend register-expert verwacht mag worden. 

3.4 Van strijd met de WBP en de door het kantoor van de expert gehanteerde Privacy Statement is voorts geen sprake. Het stond de expert vrij om een intern advies te verkrijgen van een andere expert – die tevens geheimhoudingsplicht heeft. Het kantoor van de expert heeft met deze andere expert een samenwerkingsverband en vormde met het kantoor van de expert een functionele eenheid. De WBP is te meer niet van toepassing omdat er geen sprake is van geheel of gedeeltelijke geautomatiseerde gegevensverwerking in de zin van artikel 2 WBP en evenmin van een bestand in de zin van artikel 1 onder c WBP. Voor zover de WBP wel van toepassing zou zijn hebben klagers geen bezwaar gemaakt tegen verwerking van hun persoonsgegevens, wordt verwerking gerechtvaardigd als zijnde noodzakelijk met een beroep op artikel 23 lid 1 aanhef en onder c WBP. Van schending van de WBP is voorts geen sprake omdat de expert het verslag van het huisbezoek aan klagers heeft toegezonden en klagers daarmee in staat zijn gesteld de juistheid en rechtmatigheid van de verwerking van hun persoonsgegevens te kunnen controleren.

3.5 Daar het rapport van I tijdens het driegesprek aan de orde was gekomen werd ook het verslag daarvan aan J beschikbaar gesteld als achtergrondinformatie. In dat verslag is van klagers afkomstige informatie over de gezondheid verstrekt. De expert heeft geen toegang tot onderliggende medische gegevens. Dergelijke informatie is ook niet aan J beschikbaar gesteld. De expert heeft wel toegang tot de medische adviezen en de daarin vermelde informatie mag binnen het kader van de aan de expert opgedragen werkzaamheden worden benut. Voor toetsing van het rapport van I was het niet noodzakelijk om de brief van 14 juli 2015 aan J beschikbaar te stellen. Daar komt bij dat de brief van 14 juli 2015 geen correcties van feitelijke aard bevat, maar de visie van klagers op het schaderegelingstraject, hun oordeel over de rapporten van de wederzijdse medisch adviseurs en voor het overige hun (subjectieve) waardering van feiten en gebeurtenissen. In deze brief is niet verzocht om correcties in het verslag door te voeren of de brief aan het verslag te hechten. De boodschap van klagers met hun brief was in niet mis te verstane bewoordingen dat zij de verdere samenwerking met de expert eenzijdig wilden beeindigen.

3.6 Uitgangspunt is dat een civielrechtelijke aangesproken partij – in dit geval de veroorzaker van het verkeersongeval waarbij klagers betrokken zijn geweest en in het verlengde daarvan diens WAM-verzekeraar - het recht toekomt om zich tegen een (financiële) claim te verweren. Daartoe zal de verzekeraar het advies (kunnen) inwinnen van iemand die financiële deskundigheid bezit. De aangesproken partij en diens verzekeraar hebben recht op een vrije en ongestoorde interne gedachtewisseling ten aanzien van de door klagers ingediende claim. Daarom hebben klagers dan ook niet het interne advies van J d.d. 23 november 2015 ontvangen. Het onttrekt zich aan de waarneming van de expert wat de inhoud van de contacten tussen J en K zijn geweest. In het als productie 1 bij het klaagschrift overlegde rapport van J gaat het om een andere opdracht, waarbij de expert op geen enkele wijze betrokken is geweest, de expert kan daar dan ook geen enkele verantwoordelijkheid voor dragen. De klacht is gebaseerd op de misvatting dat het rapport van J van 25 januari 2016 is opgesteld in opdracht van de expert. Nu duidelijk is dat de klacht is gebaseerd op een feitelijke misvatting dient de klacht als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

4. De ontvankelijkheid van de klacht.
De expert was ten tijde van de expertise, evenals ten tijde van het indienen van de klacht en de behandeling daarvan op de zitting ingeschreven als expert in het register van het NIVRE. Derhalve dient de klacht jegens de expert ontvankelijk verklaard te worden.

5. De beoordeling.
5.1 Voorop gesteld wordt dat een expert in de uitoefening van zijn beroep dient te handelen conform de Gedragsregels, de Statuten en Reglementen van het NIVRE, alsmede conform al hetgeen overigens bij een goede beroepsuitoefening betamelijk is. Zo dient de expert zich te gedragen zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend expert betaamt, waarbij men dient te voldoen aan de eisen van betrouwbaarheid, professionaliteit, integriteit en collegialiteit, zoals nader omschreven in de gedragsregels van het NIVRE. Deze gedragsregels zijn bedoeld, zo blijkt uit de inleiding daarvan, als een norm voor de verwachtingen die mensen hebben over het gedrag en de intentie van een NIVRE-expert. Het Tuchtcollege onthoudt zich in beginsel van een inhoudelijke beoordeling van het werk van een expert. Eventuele inhoudelijke geschillen dienen langs de daartoe geëigende wegen opgelost te worden (bijvoorbeeld langs de weg van contra-expertise). Het laatste brengt in dit geval met zich mee dat het Tuchtcollege zich niet zal uitlaten over de vraag of het expertiserapport op zichzelf foutief dan wel onvolledig en/of misleidend was.

5.2 Het Tuchtcollege overweegt voorts als volgt. Ook indien een expert optreedt in opdracht – en in dit geval als vertegenwoordiger – van een verzekeraar van een aangesproken partij, is hij toch voluit gebonden aan de gedragsregels van het NIVRE met daarin onder meer het vereiste van objectiviteit zoals verwoord in artikel 5 van de gedragsregels van het NIVRE. Daaruit volgt naar het oordeel van het Tuchtcollege dat ook indien in opdracht van de verzekeraar gezocht wordt naar een intern advies bij een eventuele derde-deskundige deze objectief geïnformeerd dient te worden. Dat wil zeggen dat indien de derde-deskundige gevraagd wordt om een advies te formuleren over een in opdracht van beide partijen opgesteld rapport (zoals in dit geval het rapport van I), niet volstaan kan worden met het meedelen van de zienswijze van de opdrachtgever, maar dat ook vermeld moet worden wat de zienswijze van de wederpartij (klagers) is. Het door de expert naar voren gebrachte argument dat voor de expert aldus meer beperkingen zouden gelden dan voor de verzekeraar zelf, althans dat een verzekeraar zonder vertegenwoordiger meer rechten zou hebben dan een verzekeraar die zich laat vertegenwoordigen door iemand als de expert in kwestie snijdt geen hout, omdat ook een verzekeraar er verstandig aan zal doen om – teneinde een (in rechte) bruikbaar rapport te verkrijgen – indien hij zelf rechtstreeks advies vraagt aan een derde-deskundige deze objectief (evenwichtig) te informeren.

5.3 De expert heeft in dit verband onder meer aangevoerd dat zij het expertiserapport als ‘achtergrondinformatie’ heeft meegestuurd aan J. Zij had er mogelijk ook voor kunnen kiezen om het rapport van I zonder meer naar J sturen, met de vraag om zijn bevindingen (met name het rekenwerk) op hun merites te beoordelen. Nu de expert er voor koos om enige achtergrondinformatie mee te sturen (tezamen met het kennelijke standpunt van de verzekeraar, zoals verwoord in haar opdrachtbrief aan J), was zij evenwel gehouden om ook andere relevante achtergrondinformatie mee sturen – juist ook gezien het feit dat klagers zich nadrukkelijk in haar bevindingen niet konden vinden. Het standpunt van de expert dat de brief van 14 juli 2015 geen correcties van feitelijk aard bevatte acht het Tuchtcollege niet relevant. Het enkele feit dat uit genoemde brief blijkt dat klagers zich niet konden vinden in het expertiserapport had voldoende moeten zijn om dit als relevante achtergrondinformatie aan J mee te sturen. Het enkele feit dat klagers mogelijk nooit op de hoogte gekomen zouden zijn van de door de expert aan J verleende opdracht, indien zijn advies intern gebleven zou zijn, doet evenmin ter zake. Het is uiteindelijk immers hoe dan ook wel bekend geworden aan klagers dat door de expert deze opdracht in eerste instantie verleend is, en dat de expert toen bewust nagelaten heeft om de brief van 14 juli 2015 mee te sturen.

5.4 Het voorgaande moet reeds leiden tot het oordeel dat de klacht gegrond is. Aan een extensieve beoordeling van de overige stellingen van partijen over en weer komt het Tuchtcollege om die reden niet toe. Het Tuchtcollege overweegt zo nodig ten overvloede nog wel dat het in beginsel toegestaan is om ‘intern’ advies te vragen aan een derde-deskundige, zolang deze maar objectief geïnformeerd wordt en het advies zich beperkt tot een incidentele uitwisseling van persoonsgegevens (zonder dat deze persoonsgegevens door de derde-deskundige verder verwerkt worden, bijvoorbeeld door deze in een bestand te bewaren). Het Tuchtcollege is met de expert van oordeel dat niet vereist is dat het expertiserapport eerst in conceptvorm aan klagers toegezonden had moeten worden. Volgens de GBL is het voldoende dat het rapport aan de belangenbehartiger wordt toegezonden.

5.5 Onderdeel van de klacht is ook het feit dat de expert geen toestemming gevraagd heeft aan klagers om het expertiserapport aan J te verstrekken en daarmee in strijd met de Wbp zou hebben gehandeld. Zoals uit de door klagers overgelegde literatuur en het tijdens de mondelinge behandeling besprokene naar voren is gekomen is de interpretatie van betrokken bepaling van de Wbp nog erg in ontwikkeling en de reikwijdte nog niet definitief uitgekristalliseerd, met name ook waar het gaat om de uitzonderingsbepalingen op voornoemd toestemmingsvereiste. Temeer daar het Tuchtcollege reeds op een ander punt de klacht gegrond heeft verklaard laat het Tuchtcollege daarom een oordeel op dit punt in het midden. 

5.6 Tenslotte overweegt het Tuchtcollege dat het de expert vrijstond om een derde-deskundige om advies te vragen, zoals het Tuchtcollege ook reeds hiervoor in 5.4 heeft opgemerkt. Dit ook zonder dat aan klagers te melden, laat staan om hun toestemming daartoe te vragen. In zoverre heeft de expert de belangen van klagers niet geschaad. Dit is echter wel geschied door aan deze derde-deskundige – in strijd met het in 5.2 genoemde objectiviteitsvereiste – onvolledige achtergrondinformatie te verschaffen, waardoor deze mogelijk op het verkeerde been is gezet. In het licht van het voorgaande wordt de klacht door het Tuchtcollege gegrond geacht, zij het niet in de (volle) omvang zoals voorgestaan door klagers. Voor een veroordeling in de kosten van de procedure en/of betaling van een redelijke vergoeding in de kosten van klagers aan de zijde van de expert ziet het Tuchtcollege dan ook geen aanleiding.

6. De beslissing.
6.1 Het Tuchtcollege verklaart de klacht jegens de expert gegrond en legt haar de maatregel van waarschuwing op. Nivre.nl