RBLIM 080524 KG; verbod op gebruik gewasbeschermingsmiddelen voor lelieteelt nabij woonwijk vanwege kans op gezondheidsschade
- Meer over dit onderwerp:
RBLIM 080524 KG; verbod op gebruik gewasbeschermingsmiddelen voor lelieteelt nabij woonwijk vanwege kans op gezondheidsschade
1De kern van de zaak
1.1.
In deze zaak vragen omwonenden van een akker om een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor de lelieteelt. Zij zijn bang voor ernstige gezondheidsschade voor henzelf en hun kinderen. Volgens de teler valt er niets te vrezen omdat de gewasbeschermingsmiddelen zijn getest en goedgekeurd om te gebruiken. De voorzieningenrechter wijst het verbod toe omdat zij de kans op gezondheidsschade gezien de intensiteit van het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen aannemelijk vindt.
2De procedure
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de producties van eisers
- de conclusie van antwoord
- de producties van gedaagde
- de mondelinge behandeling van 18 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van eisers
- de pleitnota van gedaagde.
3De feiten
3.1.
De teler wil op een akker (verder aan te halen als “de akker”) die is gelegen naast of in de buurt van de woningen van de omwonenden lelies gaan telen in de maanden mei tot en met september 2024. Tijdens deze teelt zal op de akker wekelijks gespoten worden met verschillende gewasbeschermingsmiddelen.
3.2.
Deze gewasbeschermingsmiddelen zijn door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (verder aan te halen als “het Ctgb”) goedgekeurd en toegelaten op de Nederlandse markt en bevatten alleen stoffen die door de European Food Safety Authority (verder aan te halen als “de EFSA”) zijn goedgekeurd. De middelen zijn geschikt om te worden gebruikt bij de teelt van voedselgewassen.
3.3.
De omwonenden zijn van de plannen van de teler op de hoogte gekomen en zijn met de teler in gesprek gegaan om de lelieteelt vlakbij hun woningen te voorkomen. Zij hebben aan de teler hun zorgen geuit over mogelijk schadelijke gevolgen voor hun gezondheid en die van hun kinderen door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op korte afstand van hun woningen.
3.4.
Tussen de omwonenden en de teler hebben diverse gesprekken plaatsgevonden. De teler heeft aangeboden diverse maatregelen te treffen om de blootstelling van de omwonenden aan de gewasbeschermingsmiddelen te voorkomen/beperken.
4Het geschil
4.1.
De omwonenden vorderen kort samengevat als voorlopige voorziening:
- om de teler te verbieden gewasbeschermingsmiddelen ten behoeve van de lelieteelt toe te passen op het perceel kadastraal bekend als perceel [nummer] te [plaatsnaam] ,
- te bepalen dat de teler een dwangsom verbeurt bij overtreding van het verbod van € 5.000,-- per overtreding,
- dat de teler wordt veroordeeld in de proceskosten.
4.2.
De omwonenden stellen dat dit verbod nodig is omdat voor de lelieteelt vaak en veel wordt gespoten met gewasbeschermingsmiddelen die giftig zijn voor mensen. De middelen worden in verband gebracht met ernstige neurodegeneratieve ziekten zoals Parkinson, Alzheimer en ALS. Bovendien worden de middelen in verband gebracht met ontwikkelingsschade bij kinderen en zelfs bij ongeboren kinderen. Door te spuiten ontstaat voor hen en hun kinderen het risico op ernstige gezondheidsschade op de langere termijn. Zij vinden daarom dat het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen voor de lelieteelt naast hun woningen in strijd is met het Europeesrechtelijke voorzorgsbeginsel en onrechtmatig is. Dat de middelen zijn toegelaten door de Ctgb en de EFSA vinden zij onvoldoende om aan te nemen dat de middelen niet schadelijk zijn. Zowel het Ctgb, als de EFSA, het RIVM en de Gezondheidsraad hebben namelijk erkend dat de middelen niet voldoende worden getest op schadelijke neurodegeneratieve effecten. Ook wordt er niet getest voor cocktails van gewasbeschermingsmiddelen.
4.3.
De teler heeft verweer gevoerd. Hij is kortgezegd van mening dat er geen grond bestaat voor het gevorderde verbod. De te gebruiken middelen zijn in de Europese en nationale toelatingsprocedure als veilig beoordeeld en het gebruik van de middelen is dan ook toegestaan. In de toelatingsprocedure is het voorzorgsbeginsel al toegepast door de Europese en nationale autoriteiten zodat dit in kort geding geen reden kan zijn om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te verbieden. Ook van onrechtmatig handelen is volgens de teler geen sprake. Als door het wettelijk toegestane gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen al enig gevaar voor de omwonenden zou ontstaan, dan wordt dit gevaar voorkomen of tot een minimum beperkt door de extra veiligheidsmaatregelen die hij wil treffen. Zo wil de teler een ‘groene’ cocktail aan gewasbeschermingsmiddelen gebruiken, een bufferzone van 50 meter met een vanggewas aanplanten en een spuitmachine met driftreductie gebruiken waardoor de wind de gewasbeschermingsmiddelen niet naar de omwonenden toe waait. Ook wijst de teler erop dat hij de akker maar eens in de 10 jaar gedurende 5 tot 6 maanden voor lelieteelt gebruikt.
4.4.
De verdere stellingen en verweren van partijen zullen hierna voor zover nodig bij de beoordeling van de vordering worden besproken.
5De beoordeling
Er is spoedeisend belang
5.1.
De omwonenden hebben een voldoende spoedeisend belang bij het gevorderde verbod om de gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken. De teler wil namelijk begin mei 2024, dus op korte termijn, starten met de lelieteelt. De omwonenden zijn dan ook ontvankelijk in hun vordering.
Het verbod zal worden toegewezen
5.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het door de omwonenden gevorderde verbod moet worden toegewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom de voorzieningenrechter tot dit oordeel is gekomen.
Toepassing voorzorgsbeginsel
5.3.
De omwonenden hebben het door hen gevorderde verbod gebaseerd op het Europeesrechtelijke voorzorgsbeginsel. Zij zijn van mening dat dit beginsel niet beperkt moet worden tot de toelatingsprocedure van gewasbeschermingsmiddelen maar ook in de weg kan staan aan het gebruik ervan voor de lelieteelt in de buurt van woningen.
5.4.
Het voorzorgsbeginsel is vastgelegd in diverse Europese verordeningen1. Voor gewasbeschermingsmiddelen komt dit beginsel erop neer dat die niet op de markt mogen worden toegelaten en gebruikt als ze een schadelijk effect hebben op de gezondheid van de mens. Daarbij wordt ook rekening gehouden met kwetsbare groepen zoals kinderen. Hiertoe worden de middelen op Europees niveau door de EFSA getest en in Nederland door het Ctgb.
5.5.
Uit Europeesrechtelijke rechtspraak blijkt dat het voorzorgsbeginsel niet alleen bij de toelatingsprocedure wordt gehanteerd, maar ook kan worden gebruikt voor beperkende maatregelen door de overheid als er – kort samengevat – nog geen bewijs bestaat over de omvang en het bestaan van risico’s voor de volksgezondheid maar reële schade wel aannemelijk is2.
5.6.
De voorzieningenrechter is met de omwonenden van oordeel dat niet alleen voor de overheid maar ook voor de voorzieningenrechter in kort geding ruimte bestaat om op grond van het voorzorgsbeginsel het gebruik van al toegelaten gewasbeschermingsmiddelen in bepaalde gevallen en onder bepaalde omstandigheden te verbieden of te beperken. Voor dit oordeel wordt steun gevonden in het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 juli 2023 (ECLI:NL:GHARL:2023:6083), dat net als deze zaak ging over de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen voor de lelieteelt in de buurt van woningen. Het moet namelijk mogelijk zijn om snel maatregelen te nemen wanneer een gegronde vrees bestaat dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in bepaalde omstandigheden het risico oplevert van ernstige gezondheidsschade bij mensen. Dan kunnen procedures bij nationale of Europese autoriteiten niet worden afgewacht.
5.7.
Voor deze zaak ziet de voorzieningenrechter in de door de omwonenden geschetste omstandigheden voldoende aanleiding om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor de lelieteelt op de akker aan het voorzorgbeginsel te toetsen.
5.8.
De omwonenden hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat testen en analyses die zijn voorgeschreven in de Europese toelatingsprocedure niet voldoende geschikt zijn om een goed beeld te geven van mogelijke schadelijke gevolgen voor het zenuwstelsel en de hersenen van mensen op de langere termijn nadat zij in aanraking zijn gekomen met de gewasbeschermingsmiddelen. Bij de testen wordt geen onderzoek gedaan naar de neurologische gevolgen van blootstelling op de langere termijn. De testen zijn daarvoor over het algemeen van te korte duur. Ook wordt bij de testen geen onderzoek gedaan naar ontwikkelingsstoornissen van kinderen en ongeboren kinderen.
5.9.
Dat de testen en analyses voor toelating niet afdoende zijn, blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat Nederland op Europees niveau heeft aangedrongen om bij het testen van gewasbeschermingsmiddelen de risico’s op neurologische ziekten te betrekken en voortaan ook cocktails van gewasbeschermingsmiddelen te testen. Dit gebeurt nu niet3. Zowel het Ctgb4 als de EFSA5 maken zich zorgen over het verband tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de ziekte van Parkinson en vinden dat hiernaar meer onderzoek moet worden gedaan. De Gezondheidsraad wijst in haar advies uit 20206 erop dat bij de toelatingsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen een aantal risico’s onvoldoende worden afgedekt. De Gezondheidsraad noemt met name het risico op neurodegeneratieve ziektes die op latere leeftijd optreden, zoals de ziekte van Parkinson en risico’s op ontwikkelingsstoornissen voor jonge en ongeboren kinderen. Het RIVM heeft in haar rapport van 20217 geconcludeerd dat de relatie tussen blootstelling aan chemische stoffen, inclusief gewasbeschermingsmiddelen, en neurodegeneratieve ziektes plausibel is en dat de huidige toelatingsprocedure tekort schiet waar het gaat om de beoordeling van neurotoxische effecten.
5.10.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het feit dat de gewasbeschermingsmiddelen zijn toegelaten door de EFSA en het Ctgb dan ook onvoldoende om aan te nemen dat er geen risico op neurodegeneratieve ziektes voor omwonenden of ontwikkelingsstoornissen bij hun kinderen bestaat. Het standpunt van de teler dat de middelen zijn toegelaten en dus veilig zijn, gaat niet op.
5.11.
De omwonenden hebben een groot aantal publicaties/onderzoeken genoemd waarin een verband wordt gelegd tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en een verhoogde kans op neurodegeneratieve ziektes. Ook de Gezondheidsraad en het RIVM zien dat verband. Verder volgt uit een door de omwonenden overgelegde verklaring van dr. M. van den Berg8, emeritus professor in de Toxicologie, dat blootstelling aan de specifieke gewasbeschermingsmiddelen die de teler wil gaan gebruiken een reële kans geeft op neurotoxiciteit en op neurotoxicologische ontwikkelingseffecten (waarover later meer). De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de omwonenden de reële kans op gezondheidsschade voldoende aannemelijk hebben gemaakt.
5.12.
Wanneer redenen bestaan om het voorzorgbeginsel toe te passen dan betekent dit nog niet dat ieder risico op gezondheidsschade bij gebruik van gewasbeschermingsmiddelen moet worden uitgesloten. In het geval nog wetenschappelijke onzekerheid bestaat over schadelijke gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, dan dient een belangenafweging te worden gemaakt bij het nemen van voorlopige maatregelen en dienen die maatregelen niet verder te gaan dan noodzakelijk is9. Die wetenschappelijke onzekerheid bestaat in dit geval omdat er nog geen duidelijkheid is welk middel, in welke hoeveelheid, onder welke omstandigheden, welk percentage aan risico op welke ziekte oplevert.
De belangenweging in het voordeel van omwonenden
5.13.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangen van de omwonenden bij het door hen gevorderde verbod zwaarder dienen te wegen dan het belang van de teler bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor de lelieteelt. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende argumenten.
5.14.
Zoals hierboven al overwogen heeft het RIVM in haar rapport van 202110 geconcludeerd dat de relatie tussen blootstelling aan chemische stoffen, inclusief gewasbeschermingsmiddelen, en neurodegeneratieve ziektes plausibel is. Het RIVM heeft dit geconcludeerd aan de hand van internationale wetenschappelijke studies. Ook de Gezondheidsraad heeft op basis daarvan in haar rapport van 202011 geconcludeerd dat gewasbescherming met chemische middelen gepaard kan gaan met gezondheidsschade bij mensen, zoals de ziekte van Parkinson of ontwikkelingsstoornissen bij kinderen als gevolg van prenatale blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen. De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat gewasbeschermingsmiddelen in zijn algemeenheid ernstige gezondheidsschade kunnen opleveren. Daarmee blijkt echter nog niet dat ook de middelen die de teler wil spuiten dat effect kunnen hebben.
5.15.
Dat blijkt wel uit de verklaring van Van den Berg. Van den Berg heeft de lijst van ‘groene’ gewasbeschermingsmiddelen die de teler wil gaan gebruiken bekeken en verklaard dat op die ‘groene’ lijst 7 middelen staan die volgens Van den Berg neurologische gezondheidsschade kunnen veroorzaken. In die middelen zitten vier stoffen die de risico’s opleveren. Van den Berg zegt hierover:
“(…)
Esfenvaleraat vertoont neurotoxische eigenschappen . Deze kunnen met name relevant zijn tijdens cruciale ontwikkelingsfasen zoals zwangerschap en kindertijd en de neurologische ontwikkeling beïnvloeden .
(..)
Lambda-cyhalothrine heeft neurotoxische eigenschappen , waarbij nadelige gezondheidseffecten op meerdere typen hersencellen kunnen optreden.
(..)
Acetamiprid vertoont neurotoxische effecten , waarbij onderzoek suggereert dat acetamiprid neurotixiciteit veroorzaakt via verschillende werkingsmechanismen, waaronder hersenceldood . Prenatale blootstelling aan acetamiprid wordt in verband gebracht met neurologische ontwikkelingstoxiciteit en verandering in de ontwikkeling van de hersenen .
(..)
Pendimethaline blootstelling is in verband gebracht met effecten op neurologische ontwikkeling.
(..)”
Van den Berg concludeert dan ook:
“Naar aanleiding van bovenstaande informatie wil ik opmerken dat voor deze bestrijdingsmiddelen een reële kans bestaat op neurotoxiciteit en neurotoxicologische ontwikkelingseffecten . Deze is echte afhankelijk van de mate van blootstelling bijv. omwonenden. De mate van blootstelling is echter niet bekend, maar er zijn in de recente wetenschappelijke literatuur meerdere studies verschenen, die deze effecten hebben gevonden bij kinderen in de omgeving van landbouw gebieden en deze gerelateerd hebben aan blootstelling aan bestrijdingsmiddelen . Het betreffen hier effecten op omwonenden die vaak op honderden meters afstand van landbouwgebieden woonden. Een voorzorgprincipe is op grond van de huidige stand van de wetenschap dan ook alleszins verantwoord, waarbij met name blootstelling van zwangere vrouwen en kinderen de hoogste prioriteit moet krijgen.
Op grond van bovenstaande informatie is het mijns inziens onverantwoord om de woonafstand van omwonenden rond de betreffende akker op slechts 50 meter te stellen, omdat bovengenoemde “groene” bestrijdingsmiddelen wel degelijk bij een bepaalde blootstelling neurotoxiciteit en neuro ontwikkelingseffecten kunnen veroorzaken.”
(De passages zijn vetgedrukt door de voorzieningenrechter.)
5.16.
De teler heeft ter zitting gesteld niet zonder de genoemde 7 risicovolle middelen te kunnen spuiten omdat zonder deze middelen de lelies niet afdoende kunnen worden beschermd.
5.17.
De akker grenst aan een woonwijk. Een aantal omwonenden (15) woont op 10 tot 30 meter afstand van de akker, de anderen wonen iets verderop in de woonwijk. In de woonwijk wonen 25 kinderen, waarvan 7 kinderen op zeer korte afstand van de akker.
5.18.
Hoewel niet bekend is bij welke mate van blootstelling aan de gewasbeschermingsmiddelen de schadelijke effecten kunnen optreden, is in ieder geval wel aannemelijk dat in de lelieteelt de mate van blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen voor de omwonenden aanmerkelijk groter is dan bij de teelt van andere gewassen. Zo is tijdens de zitting door de omwonenden onweersproken gesteld dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor de lelieteelt in één seizoen veel meer is dan voor andere teelten (zoals tarwe) in 10 jaar. Dus ook wanneer maar 1 maal per 10 jaar gedurende 5 à 6 maanden lelieteelt op de akker plaatsvindt, is de mate van blootstelling voor de omwonenden veel groter dan bij andere teelten. Uit het feit dat blijkens de verklaring van Van den Berg prenatale blootstelling al schadelijk kan zijn, volgt ook dat langdurige blootstelling niet nodig is om schadelijke effecten te hebben: de prenatale blootstelling zal hoe dan ook niet langer dan 9 maanden kunnen duren.
5.19.
Uit het onder coördinatie van het RIVM uitgevoerde Onderzoek Bestrijdingsmiddelen Omwonenden (OBO-onderzoek, RIVM-rapport 2019-0052)12 volgt dat restanten van gewasbeschermingsmiddelen zijn aangetroffen in de buitenlucht rond nabij akkers gelegen woningen tot wel 250 meter afstand en zelfs in het huisstof en op de deurmat en in de urine van omwonenden. Dit terwijl er tijdens het spuiten geen meetbare ‘drift’ was doordat de wind tijdens het spuiten niet gericht was op de huizen van de bewoners13. Gelet hierop worden de door de teler voorgestelde maatregelen, zoals het aanhouden van een bufferstrook van 50 meter breed met een vanggewas en ook het gebruik van een driftreducerende spuitinstallatie, als onvoldoende effectief aangemerkt om het risico van blootstelling aan de gewasbeschermingsmiddelen te voorkomen.
5.20.
Het RIVM heeft een onderzoek gedaan naar gezondheidsschade bij omwonenden van akkers14. Uit dit onderzoek bleek geen nadelig verschil tussen de gezondheid van mensen die niet in de buurt van akkers wonen en de mensen die wel in de buurt van akkers wonen. De omwonenden zijn van mening dat dit onderzoek niet representatief is voor hun situatie omdat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de lelieteelt niet vergeleken kan worden met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor andere landbouwgewassen. Zoals gezegd wordt bij lelieteelt namelijk veel meer gespoten; in een seizoen van enkele maanden meer dan voor andere gewassen in 10 jaar. Verder volgt uit het rapport (bladzijde 11) dat geen onderzoek is gedaan naar de ziekte van Parkinson of naar cognitieve effecten zodat het ook om die reden onvoldoende zegt over de gezondheidsschade voor omwonenden van lelievelden. De voorzieningenrechter volgt deze redenatie zodat het onderzoek naar de gezondheidsschade niet wordt meegenomen in de belangenafweging.
5.21.
Uit in Ecuador in 2023 uitgevoerd onderzoek15 komt wel een duidelijk verband naar voren tussen omwonenden van bollenvelden (adolescenten) en duidelijk slechtere neurologische gedragsprestaties. Zo hadden de omwonende adolescenten slechtere prestaties op het gebied van taal, geheugen en leervaardigheid en werd een hogere concentratie van gewasbeschermingsmiddelen in de urine aangetroffen.
5.22.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het commerciële belang van de teler gelet op het risico voor de omwonenden op ernstige gezondheidsschade dient te wijken voor de belangen van de omwonenden. Daar komt bij dat de teler de akker wel kan gebruiken voor andere minder belastende teelten. Verder is de lelie een luxeproduct en is de voedselvoorziening niet in het geding, zodat er geen algemeen maatschappelijk belang in de weg staat aan toewijzing van het gevorderde verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor de lelieteelt naast de woonwijk van de omwonenden. De voorzieningenrechter zal het verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor de lelieteelt naast de woonwijk van omwonenden dan ook toewijzen met de verzochte dwangsom.
5.23.
Omdat het verbod kan worden toegewezen op grond van het voorzorgsbeginsel is een beoordeling van de vraag of de teler onrechtmatig handelt niet meer nodig.
Proceskosten
5.24.
De teler zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de omwonenden. Deze kosten worden begroot op een bedrag van € 1.562,97 (dagvaardingskosten € 135,97 + griffierecht € 320,- + salaris advocaat € 1.107,-)
6De beslissing
De voorzieningenrechter
6.1.
verbiedt de teler op het perceel kadastraal bekend als perceel [nummer] in [plaatsnaam] gewasbeschermingsmiddelen toe te passen ten behoeve van de lelieteelt,
6.2.
veroordeelt de teler tot betaling aan de omwonenden van een dwangsom ter hoogte van € 5.000,-- voor iedere dag dat hij het onder 6.1 genoemde verbod overtreedt,
6.3.
veroordeelt de teler in de kosten van deze procedure aan de zijde van de omwonenden en begroot die kosten op een bedrag van € 1.562,97,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. ECLI:NL:RBLIM:2024:2330
1Zie onder andere de artikelen 4 en 7 van Verordening EG 178/2002 en artikel 1 lid 4 van Verordening EG 1107/2009
2Blaise-arrest Hof van Justitie 1 oktober 2019 ECLI:EU:C:2019:800 en Bayer-arrest Gerecht van 1e Aanleg ECLI:EU:T:2018:280.
3Productie 16 dagvaarding
4Productie 14 dagvaarding
5Productie 15 dagvaarding
6Productie 17 dagvaarding
7RIVM-briefrapport 2021-0153, H. Heusinkveld et al. “Gewasbeschermingsmiddelen en neurodegeneratieve ziekten: mogelijkheden om de toelatingsvereisten te verbeteren.”
8Productie 19 dagvaarding
9Artikel 7 van Verordening 178/2002
10RIVM-briefrapport 2021-0153, H. Heusinkveld et al. “Gewasbeschermingsmiddelen en neurodegeneratieve ziekten: mogelijkheden om de toelatingsvereisten te verbeteren.”
11Productie 17 dagvaarding
12Productie 11 dagvaarding
13Productie 12 dagvaarding RIVM rapport 2019 Bestrijdingsmiddelen en omwonenden blz. 24
14Productie 8 verweerschrift RIVM 2020 Health survey on people living in the direct vicinity of agricultural plots: additional analyses
15Chronister et al, “Urinary Glyphosate, 2,4-D and DEET Biomarkers in Relation tot Neurobehavioral Performance in Ecuadorian Adolescents in the ESPINA Cohort”, Environmental Health Perspectives 2023-10, DOI: 10.1289/ehp11383