Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOBR 190724 KG; geen algeheel verbod op gebruik gewasbeschermingsmiddelen lelieteelt nabij woonwijk; kans op gezondheidsschade onvoldoende aangetoond

RBOBR 190724 KG; geen algeheel verbod op gebruik gewasbeschermingsmiddelen lelieteelt nabij woonwijk; kans op gezondheidsschade onvoldoende aangetoond

2 De feiten

2.1.

De teler exploiteert een agrarisch bedrijf aan de [adres A] in [woonplaats] , dat op grote schaal sierplanten en bloembollen teelt, waaronder lelies.

2.2.

Omwonenden zijn woonachtig aan de [adres B] , de [adres C] de [adres D] , [adres E] , de [adres F] en de [adres G] te [woonplaats] .

2.3.

De woningen van omwonenden zijn gelegen rondom een perceel landbouwgrond,

kadastraal bekend als [woonplaats] , [perceelnummer] (hierna: het perceel), met een oppervlakte van ongeveer 3,6 hectare, dat in gebruik is bij de teler. De afstand van de woningen van omwonenden tot het perceel varieert van nul meter tot ongeveer 250 meter. Daarnaast liggen op een afstand van ongeveer 260 meter van het perceel de gebouwen van de middelbare school [schoolnaam] . De (sport)velden van deze school liggen tot op een afstand van ongeveer 125 meter van het perceel vandaan. Er gaan ook enkele kinderen van omwonenden naar deze school.

2.4.

Het voorgaande laat zich als volgt visualiseren. Het perceel van de teler is oranje gearceerd en de paars gearceerde percelen zijn de percelen van omwonenden. Het rood gearceerde perceel is een terrein van de school.

2.5.

In april 2024 heeft de teler op het perceel leliebollen geplant. De teler heeft de omwonenden daarover niet van tevoren ingelicht. Kort nadat de omwonenden bekend werden met de aanplant van de leliebollen hebben zij contact opgenomen met de teler om hun zorgen kenbaar te maken. Op 16 mei 2024 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen een aantal omwonenden met de teler.

2.6.

De teler teelt de lelies op verschillende percelen, gelegen in een straal van 25 kilometer rondom het bedrijf. Op die manier kan een ruime vruchtwisseling worden aangehouden. Dat houdt in dat de teelt van de gewassen op de verschillende bij de teler in gebruik zijnde percelen periodiek wordt afgewisseld. Dat voorkomt uitputting van de grond, houdt de planten gezond en voorkomt ziektes en plagen. Bij de teelt van lelies dient gemiddeld één keer per week bespuiting met gewasbeschermingsmiddelen plaats te vinden, aflopend tegen het einde van het teeltseizoen (eind oktober) naar eens in de circa 10 – 15 dagen.

2.7.

Gewasbeschermingsmiddelen mogen in Nederland worden gebruikt na goedkeuring door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb), op basis van de Wet gewasbeschermingsmiddelen (Wgb). De Wgb bevat de omgezette regels zoals opgenomen uit de Europese Verordeningen EG 1107/2009 en EG 528/2012. Verordening EG 1107/2009 reguleert de goedkeuring en toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, terwijl EG 528/2012 eenzelfde kader biedt voor de goedkeuring en toepassing van biociden. De werkzame stoffen in de ter goedkeuring aan het Ctgb voorgelegde gewasbeschermingsmiddelen dienen te zijn goedgekeurd door de European Food Safety Authority (EFSA).

2.8.

De Gezondheidsraad heeft in haar Vervolgadvies gewasbeschermingsmiddelen en omwonenden van 29 juni 20201, voor zover hier van belang, geconcludeerd dat de internationale wetenschappelijke literatuur aanwijzingen geeft dat gewasbescherming met chemische middelen gepaard kan gaan met gezondheidsschade bij mensen. De commissie uit de Gezondheidsraad die het advies heeft opgesteld vindt de conclusie gerechtvaardigd dat blootstelling aan chemische gewasbeschermingsmiddelen een risico voor de gezondheid vormt, al is niet duidelijk hoe groot het risico in de huidige Nederlandse landbouwpraktijk is. De commissie pleit voor toepassing van het voorzorgbeginsel en adviseert om vooral de aanpak van verduurzaming van de gewasbescherming voor te zetten en te intensiveren. Streven naar een zo laag mogelijke blootstelling aan chemische gewasbeschermings-middelen is het uitgangspunt.

2.9.

In het rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) uit 20192, staat onder meer de volgende conclusie opgenomen:

“Verder blijkt dat omwonenden bestrijdingsmiddelen binnenkrijgen. Dit kan het gevolg zijn van het gebruik van deze middelen in de omgeving, maar andere bronnen, zoals voedsel, kunnen daar ook aan bijdragen.

Van de onderzochte bestrijdingsmiddelen overschreden de gemeten gehalten in de lucht of urine geen risicogrenzen. Maar volgens het RIVM moeten eventuele gezondheidsrisico's van omwonenden voor alle gebruikte bestrijdingsmiddelen preciezer worden ingeschat.”.

2.10.

In het RIVM briefrapport 2022-00893 merkt het RIVM op dat de vijf stoffen waarvoor sterke aanwijzingen bestaan dat ze neurodegeneratieve ziekten kunnen veroorzaken, niet meer in de Europese Unie mogen worden gebruikt.

Het RIVM heeft gekeken of er op dit moment stoffen worden gebruikt die lijken op deze vijf verboden stoffen. Daarover blijkt vrij weinig informatie beschikbaar te zijn. Dat bevestigt volgens het RIVM het belang van meer data en betere testrichtlijnen.

Het RIVM concludeert dat op basis van de beschikbare informatie er geen gewasbeschermingsmiddelen zijn geïdentificeerd die in Nederland zijn toegelaten waarvoor op dit moment directe vervolgacties nodig zijn.

2.11.

In het kader van de Europese evaluatie van Verordening EG 1107/2009 heeft Nederland in 2020 op de vraag of er aanvullende maatregelen in overweging dienen te worden genomen geantwoord4:

“(…) The Netherlands considers that, as already is in process for the assessment of biocides, all active substances should be tested for neurological disorders, in order to meet concerns about neurological diseases such as Parkinson’s disease.

The Netherlands welcomes the action to continue the development of a methodology for cumulative risk assessment in order to further strengthen consumer protection. (…)”

2.12.

In een brief aan de EFSA van 9 maart 20215 heeft het Ctgb haar zorg uitgesproken over een mogelijk verband tussen het gebruik van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen en de ontwikkeling van de ziekte van Parkinson. Het Ctgb verzoekt EFSA in dat verband

“to specifically screen the currently approved active substances for a possible association with Parkinson’s disease (e.g. based on chemical structure and toxicological profile). (…) The next step could be to perform dedicated tests on active substances earmarked on the basis of the initial screening for their specific toxic effects on the substantia nigra. In our view, such experiments would have to be performed in ageing animals that are known to be more vulnerable to the toxic effects of pesticides. These experiments should also consider the possibility that combined exposure to multiple pesticides (that are often used in combination in agriculture) lead to greater neurotoxicity and a further enhances risk of developing Parkinson’s disease. (…) We hope that EFSA will be open to the suggestions above in order to gain more insight into a possible relationship of currently approved active substances in pesticides and the development of Parkinson’s disease.”

2.13.

EFSA reageert op dit verzoek bij ongedateerde brief6:

“(…) Our aim is to identify the gaps in research, collect feedback on the availability of suitable test methods and test systems to be used in the screening programme, and estimate the policy implications for environmental neuroscience. We are therefore considering the organization of a scientific event that would have the aim of exploring the current knowledge landscape and future opportunities in neurotoxicology, and would create the basis for a series of scientific projects with the collaboration of the Member States. The debate should also focus on the need to prioritize chemicals to be tested, and to develop higher throughput methods using molecular or cellular approaches. Testing pesticides through these tools would represent a first step towards understanding the complexity of the mechanisms that regulate neurological functions, and, subsequently, towards developing regulatory action. (…)”

2.14.

De teler heeft ter zitting een overzicht overgelegd van de soort en hoeveelheid van de door hem tijdens dit seizoen (tot 5 juli 2024) op het perceel reeds toegepaste gewasbeschermingsmiddelen alsook een overzicht van de middelen en de hoeveelheden die hij naar verwachting nog tot het einde van het seizoen (oktober van dit jaar) zal moeten aanwenden ter bescherming van zijn teelt. Uit deze overzichten blijkt dat de teler tijdens het lopende groeiseizoen (tot 5 juli 2024) 8,15 kilo per hectare aan gewasbeschermingsmiddelen heeft gebruikt en naar verwachting nog 1,81 kilo gewasbeschermingsmiddelen per hectare zal moeten aanwenden tot het einde van het seizoen. Omgeslagen over het effectief voor de lelieteelt aangewende areaal van 3,2 hectare7 zou dit – aldus de teler – neerkomen op (afgerond) 5,8 kilo voor het gehele perceel tot aan de oogst in oktober 2024.

2.15.

De op deze lijsten genoemde gewasbeschermingsmiddelen zijn door het Ctgb goedgekeurd en toegelaten op de Nederlandse markt.

3 Het geschil

3.1.

Omwonenden vorderen – samengevat en na vermindering van eis – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de teler zal verbieden op het perceel kadastraal bekend als perceel [perceelnummer] in [woonplaats] gewasbeschermingsmiddelen toe te passen, dan wel te laten toepassen, ten behoeve van de lelieteelt, met uitzonderling van lelieteelt die plaatsvindt op SKAL gecertificeerde wijze, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de teler in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.

3.2.

Omwonenden leggen aan hun vorderingen - samengevat - onrechtmatig handelen van de teler ten grondslag. Die onrechtmatigheid bestaat erin dat de teler gewasbeschermingsmiddelen gebruikt/gaat gebruiken op het perceel [perceelnummer] in [woonplaats] . De lelieteelt gaat in zijn algemeenheid gepaard met (zeer) intensief gebruik van diverse gewasbeschermingsmiddelen. Uit steeds meer onderzoek blijkt dat er een verband bestaat tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en ernstige neurodegeneratieve aandoeningen zoals Parkinson, de ziekte van Alzheimer en ALS. De toelatingsprocedure gewasbeschermingsmiddelen bevat een hiaat op dit punt, waardoor het risico op dergelijke neurologische gevolgen onvoldoende wordt beoordeeld bij de toelating. Dat een gewasbeschermingsmiddel is goedgekeurd door de daartoe bevoegde instanties betekent dus nog niet dat het middel geen schadelijke neurologische gevolgen voor de gezondheid van de mens heeft of kan hebben. Ook bevat de toepasselijke regelgeving geen bepaling op grond waarvan bij de toelatingsprocedure onderzoek wordt verricht naar de reacties en gevolgen die voortkomen uit het toepassen van mengsels van de verschillende goedgekeurde gewasbeschermingsmiddelen. Dit terwijl gewasbeschermingsmiddelen juist bij de lelieteelt veelvuldig worden gemengd om het gewenste resultaat te bereiken. De voor het gebruik van de voor lelieteelt noodzakelijke (grote) hoeveelheden gewasbeschermings-middelen op dit perceel levert dan ook een inbreuk op een recht op (1), alsmede handelen in strijd met een wettelijke plicht (het in de Europese wetgeving neergelegde voorzorgs-beginsel) (2) en met hetgeen volgens ongeschreven regels in het maatschappelijke verkeer betamelijk wordt geacht (3). Bij de laatste onrechtmatigheidsgrondslag is sprake van gevaarzetting, zoals bedoeld in HR 5 november 1965 ( ECL1:NL:HR:1965:AB7079; Kelderluik-arrest).

Het onrechtmatig handelen kan aan de teler worden toegerekend, nu hij de keuze maakt lelies te telen vlakbij de woningen van omwonenden, terwijl hij weet dat daarvoor grote hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen noodzakelijk zijn. Ook is er een aanzienlijke kans op schade, bestaande uit fysiek letsel.

Omwonenden hebben een (voldoende) spoedeisend belang bij hun vorderingen, omdat zij door het onrechtmatig handelen van de teler bij voortduring worden blootgesteld aan een steeds groter wordende kans op neurodegeneratieve ziekten. Van omwonenden kan niet worden verlangd dat zij een eventuele bodemprocedure afwachten, nu de teelt (en daarmee de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen) op dit moment reeds gaande is.

3.3.

De teler voert verweer.

4 De beoordeling

4.1.

De teler voert in de eerste plaats het verweer dat omwonenden in hun vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat zij zowel de besloten vennootschap [gedaagde 1] B.V., de vennootschap onder firma [gedaagde 2] V.O.F., [gedaagde 3] in privé en de besloten vennootschap [gedaagde 4] B.V. hebben gedagvaard, maar in het midden hebben gelaten door wie van deze partijen nu op het perceel gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast. Dit verweer slaagt niet. Nu gedaagden, ter zitting allen verschenen c.q. vertegenwoordigd in de persoon van [gedaagde 3] , zelf geen inzicht hebben verschaft - ook niet ter zitting - wie van gedaagde partijen de gewasbeschermingsmiddelen daadwerkelijk toepast op het betreffende perceel en omwonenden onweersproken hebben gesteld dat dit evenmin (voldoende concreet) uit het handelsregister kan worden afgeleid, kan dit verweer niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van omwonenden in hun vorderingen jegens gedaagden. Onweersproken staat vast dat in ieder geval één van gedaagden de gewasbeschermingsmiddelen op het perceel toepast; dat is met het oog op de gevorderde ordemaatregel voldoende.

4.2.

De teler heeft verder het verweer gevoerd dat de afstanden tussen het lelieperceel en de woningen van omwonenden in de regel groter zijn dan 50 meter, met uitschieters naar 162 meter en zelfs 210 meter. Volgens de teler dienen omwonenden, die op meer dan 50 meter afstand van het lelie perceel wonen, niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen. Nog daargelaten dat de teler niet nader heeft onderbouwd waarom omwonenden die op een afstand wonen van meer dan 50 meter niet ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering, blijkt uit een door omwonenden als productie 9 bij dagvaarding overgelegd Onderzoek Blootstelling Omwonenden (OBO) door het RIVM8 dat zelfs tot op een afstand van 500 meter van landbouwpercelen (restanten van) bestrijdingsmiddelen in de buitenlucht, het stof op de deurmat, in het huisstof en zelfs in de urine van omwonenden werd aangetroffen. Deze bevindingen werden later bevestigd in een internationaal opgezet onderzoek9.

Vast staat dat de omwonenden allen binnen een straal van 500 meter van het perceel wonen, zodat zij in het licht van voornoemde, op zichzelf door de teler niet weersproken onderzoeksbevindingen voorshands geacht kunnen worden voldoende belang te hebben bij de gevorderde voorzieningen zodat zij daarin kunnen worden ontvangen.

4.3.

Omwonenden hebben, anders dan de teler stelt, ook een spoedeisend belang bij hun vorderingen. Hoewel het lelieteelt seizoen al in april van dit jaar is aangevangen, staat vast dat zeker nog tot midden oktober van dit jaar wekelijks op het perceel gespoten zal moeten worden met gewasbeschermingsmiddelen. Omdat omwonenden aan hun vorderingen ten grondslag hebben gelegd dat zij daardoor mogelijk gezondheidsschade lijden, is daarmee het spoedeisend belang bij de door hen ingestelde verbodsvordering gegeven. Een beslissing van de rechter in een bodemprocedure valt niet tijdig voor het einde van het teeltseizoen te verkrijgen.

4.4.

Verordening EG 1107/2009 bevat samen met de Wgb het toetsingskader voor de goedkeuring en toelating van gewasbeschermingsmiddelen en de daarin opgenomen werkzame stoffen.

Artikel 4 lid 3 van EG 1107/2009 schrijft voor dat een gewasbeschermingsmiddel - onder meer - dient te voldoen aan de volgende eis:

“(…)
b. het heeft geen onmiddellijk of uitgesteld schadelijk effect op de gezondheid van de mens, met inbegrip van kwetsbare groepen, of op die van dieren, rechtstreeks of via drinkwater (met inachtneming van stoffen die voortkomen uit waterbehandeling), levensmiddelen, diervoeder of lucht, noch gevolgen op de werkplek of andere indirecte effecten, rekening houdend met bekende cumulatieve en synergistische effecten waar er door de Autoriteit aanvaarde wetenschappelijke methoden om dergelijke effecten te evalueren beschikbaar zijn, noch op grondwater;

(…).

4.5.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in zijn arrest van 10 juli 202310 in een met onderhavige vergelijkbare zaak een ook voor de onderhavige zaak bruikbaar toetsingskader heeft aangelegd dat neerkomt op het volgende:

- Er is ruimte voor de Nederlandse (kort geding) rechter om op grond van het (Europese) voorzorgsbeginsel onder omstandigheden een verbod uit te spreken op het gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen11. Het voorzorgsbeginsel brengt anderzijds niet mee dat elk risico moet worden uitgesloten.

- Het in de Verordening en de Wgb neergelegde stelsel van toezicht op de toelating en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen lijkt vanwege een tekort aan onderzoek naar neurotoxiciteit en neurodegeneratieve gevolgen bij mensen onvolkomen te zijn en geen afdoende zekerheid te bieden op de afwezigheid van een verhoogd risico op neurodegeneratieve ziekten voor omwonenden, zodat op grond van het voorzorgsbeginsel beperkende maatregelen zouden kunnen worden getroffen12.

- Of die maatregelen ook daadwerkelijk moeten worden getroffen, en zo ja: welke dat moeten zijn, hangt af van de omstandigheden van het concrete geval en de uitkomst van een belangenafweging.

4.6.

Toepassing van dit naar het voorshands oordeel van de voorzieningenrechter valide en ook in de onderhavige casus bruikbare toetsingskader leidt er toe dat de voorzieningenrechter in beginsel beperkingen aan het gebruik van bestrijdingsmiddelen kan stellen en zelfs een verbod kan uitspreken ten aanzien van één of meerdere middelen, afhankelijk van de uitslag van de in dat kader te maken belangenafweging. In zoverre wordt de teler niet gevolgd in zijn verweer dat het de voorzieningenrechter niet vrij zou staan op grond van het voorzorgsbeginsel dergelijke voorzieningen te treffen ten aanzien van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen.

Voor de te maken belangenafweging in het onderhavige geval acht de voorzieningenrechter het volgende van belang.

4.7.

De teler heeft voldoende aannemelijk gemaakt serieuze maatregelen te hebben getroffen om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de (mogelijk) schadelijke gevolgen ervan voor omwonenden zoveel als mogelijk te beperken. De teler heeft in dat verband specifiek gewezen op de volgende, niet gemotiveerd door de omwonenden weersproken maatregelen:

4.7.1.

Om te beginnen heeft de teler gekozen voor een specifieke leliesoort (Monteneu), een variëteit die is veredeld door Marklily en sinds 2012 door 2 telers, waaronder [gedaagde 3] , in Nederland wordt geteeld. Deze lelie is weinig gevoelig voor virussen en schimmels en ongevoelig voor Botrytus. Door deze hoge resistentie kan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen tot een minimum worden beperkt. Dit leidt, aldus de teler, tot een significant lager gebruik van gewasbeschermingsmiddelen dan in de traditionele lelieteelt normaal te doen gebruikelijk.

4.7.2.

De teler gebruikt voor het spuiten een zogenoemde “Hardi Twinkforce” veldspuit met luchtondersteuning, met een driftreductie van 99 % (terwijl de wettelijk voorgeschreven vereiste driftreductie voor de gewasbeschermingsmiddelen 75 % is). Door deze driftreductie wordt de verspreiding (verwaaien) van het gewasbeschermingsmiddel buiten het doelgebied maximaal beperkt.

4.7.3.

[gedaagde 3] zelf alsook zijn personeel worden jaarlijks (bij)geschoold op het verantwoord gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, blijkend uit de – verplicht voorgeschreven – spuitlicenties13 waarover iedere professionele gebruiker van gewasbeschermingsmiddelen dient te beschikken.

4.7.4.

De teler zet sedert enkele jaren, in het kader van geïntegreerde gewasbescherming, bij zijn keuze van gewasbeschermingsmiddelen bij voorkeur in op biologische middelen en biostimulanten om de groei te versterken en zijn gewassen te beschermen. Biostimulanten zijn zeewieren en biologische middelen die de plant meer weerstand geven. De inzet van deze biologische middelen leiden tot een verminderde behoefte aan inzet van chemische gewasbeschermingsmiddelen.

4.7.5.

De teler houdt verder rekening met de weersomstandigheden en spuit niet bij wind en regen, omdat daardoor de kans op verwaaien van de middelen groter wordt. Verder informeert de teler de (woordvoerder van de) omwonenden tijdig van tevoren over de dag en het tijdstip waarop de spuitwerkzaamheden zullen plaatsvinden en houdt zo veel als mogelijk rekening met verzoeken om dit te verplaatsen.

De teler spuit in de regel tijdens kantooruren waarop de meeste omwonenden voor werk of school van huis zijn. Het spuiten van het gewas neemt doorgaans 20 minuten in beslag.

4.7.6.

De teler heeft ter zitting een lijst overgelegd van de (hoeveelheden) gewasbeschermingsmiddelen die hij naar verwachting nog zal gebruiken op het perceel tot aan het einde van het seizoen (medio oktober van dit jaar) te weten 1,81 kilogram per hectare, voor het gehele perceel neerkomend op (afgerond) 5,8 kilogram tot aan het einde van het teeltseizoen. De teler heeft er op gewezen dat deze hoeveelheden vér onder de in lelieteelt gebruikelijke hoeveelheden liggen en zelfs minder zijn dan normaal te doen gebruikelijk in (bij voorbeeld) de aardappelteelt of de zaaiuienteelt.

4.7.7.

De teler heeft tenslotte gesteld de komende 8 à 10 jaar geen lelies meer te zullen telen op het betreffende perceel, zodat van eventuele blootstelling aan gewasbeschermings-middelen in verband met de lelieteelt de komende 8 à 10 jaar geen sprake zal zijn.

4.8.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat gelet hierop geen aanleiding om de teler het gebruik van (alle) bestaande gewasbeschermingsmiddelen op het betreffende perceel te verbieden. Daarbij laat de voorzieningenrechter nadrukkelijk meewegen dat zowel de Gezondheidsraad als het RIVM na recent onderzoek (zoals hiervoor verkort aangehaald in het feitenoverzicht) geen aanleiding hebben gezien om de overheid te adviseren tot het treffen van onmiddellijke maatregelen zoals een verbod op c.q. het stellen van (verdergaande) beperkingen in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

De Gezondheidsraad heeft in zijn vervolgadvies gewasbescherming en omwonenden van 29 juni 2020 geconcludeerd dat er in de internationale wetenschappelijke literatuur sprake is van een plausibel verband tussen de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen en het risico op de ziekte van Parkinson en op ontwikkelingsstoornissen bij jonge kinderen. Volgens de Gezondheidsraad zijn er echter geen aanwijzingen voor het frequent voorkomen van ernstige acute vergiftigingen door chemische gewasbeschermingsmiddelen in ons land en zijn er evenmin duidelijke indicaties dat langdurige blootstelling aan lagere concentraties in ons land tot substantiële gezondheidseffecten leidt, zoals de ziekte van Parkinson of schade aan de neurologische ontwikkeling van ongeboren en jonge kinderen. Ook het RIVM heeft in zijn briefrapport van 2022-0089 over “gewasbeschermingsmiddelen met mogelijke neurodegeneratieve effecten: een analyse van werkzame stoffen op basis van de chemische structuur” geconcludeerd dat er nu geen reden is om extra maatregelen te nemen. Ook in zijn eerdere rapport 2019-0058 is het RIVM tot de conclusie gekomen dat uit het door hem uitgevoerd verkennend gezondheidsonderzoek niet naar voren is gekomen dat er gezondheidsproblemen onder omwonenden zijn die samenhingen met de bollenteelt.

4.9.

Dat de omwonenden bij het gevorderde algehele verbod hebben gewezen op een grote hoeveelheid onderzoeken uit veelal andere landen, die dienen ter onderbouwing van het verband tussen gewasbeschermingsmiddelen en neurodegeneratieve ziekten, kan niet tot een ander oordeel leiden. Een groot deel van die onderzoeken ziet op de gezondheidseffecten op de gebruikers van de gewasbeschermingsmiddelen (en niet op omwonenden), zijn veelal gedateerd en zien bovendien op gewasbeschermingsmiddelen die al verboden zijn. In ieder geval hebben omwonenden in het licht van de eerder genoemde rapporten van de Gezondheidsraad en het RIVM niet gemotiveerd gesteld en blijkt ook uit de door hen overgelegde literatuur niet dat ook de voortzetting van het bespuiten van de lelies met de (beperkte) hoeveelheden en middelen die de teler nog wil gebruiken tot het einde van het teeltseizoen, een zodanig (potentieel) gevaar voor hun gezondheid vormt dat dit in het licht van het door hen ingeroepen voorzorgsbeginsel, onrechtmatig is jegens hen.

4.10.

Bij het voorgaande weegt tevens mee dat een onmiddellijk verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor de teler direct en welhaast onvermijdelijk tot (aanzienlijke) vermogensschade zal leiden. De teler heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de teeltcyclus van de door hem geteelde leliebollen vier jaren (teeltseizoenen) beslaat alvorens de bollen kunnen worden verkocht ten behoeve van de eindgebruiker. De planten op het betreffende perceel hebben drie teeltseizoenen achter de rug en kunnen aan het einde van het lopende teeltseizoen worden geoogst voor de verkoop. Volgens de teler vertegenwoordigt die oogst een waarde van circa € 500.000,00. Hoewel omwonenden de waarde van de leliebollen op het betreffende perceel hebben betwist, hebben zij die betwisting niet nader geconcretiseerd. De voorzieningenrechter acht in elk geval wel aannemelijk dat de gewassen op het circa 3.6 hectare grote perceel een substantiële investering (en daarmee waarde) vertegenwoordigen.

Ook acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat ter bescherming van (de waarde van) deze te velde staande gewassen het voortgezette gebruik van gewasbeschermingsmiddelen onontbeerlijk is en dat een verbod zoals gevorderd tot schade aan de gewassen en daarmee de opbrengst voor de teler leidt. De vraag of een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen leidt tot het verlies van de oogst als geheel (zoals de teler stelt maar omwonenden bestrijden) kan in het midden blijven nu de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk acht dat het achterwege laten van bestrijdingsmiddelen in ieder geval tot een lagere opbrengst zal leiden en daarmee tot schade voor de teler. Dat een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op het betreffende perceel tot directe vermogensschade zal leiden bij de teler is gelet op het voorgaande voldoende aannemelijk.

4.11.

Gelet hierop en in aanmerking genomen de omstandigheid dat de gezondheidsrisico’s die omwonenden (op langere termijn) mogelijk lopen thans zelfs niet bij benadering kunnen worden ingeschat en de teler voorts diverse – hiervoor besproken - maatregelen heeft getroffen om het gebruik van gewasbestrijdingsmiddelen en de mogelijk nadelige gevolgen voor de omwonenden zoveel als mogelijk te beperken weegt het belang van de teler om nog de resterende weken van dit teeltseizoen gewasbeschermingsmiddelen te kunnen gebruiken (in de door hem aangegeven hoeveelheden) zwaarder dan het belang van omwonenden bij een (onmiddellijk) verbod op het gebruik van gewasbeschermings-middelen teneinde verschoond te blijven van vooralsnog in velerlei opzichten onzekere gezondheidsrisico’s.

4.12.

De omstandigheid dat de teler onweersproken heeft gesteld dat er de komende 8 à 10 jaar geen lelieteelt op het betreffende perceel plaatsvindt, geeft omwonenden bovendien de tijd om in een bodemprocedure – met alle daaraan verbonden mogelijkheden tot het vaststellen van feiten middels het horen van getuigen en het inwinnen van deskundigenberichten – duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of en in hoeverre de inzet van gewasbeschermingsmiddelen in hun directe woonomgeving toelaatbaar is te achten, gelet op de mogelijk daaraan verbonden risico’s voor de gezondheid op de korte, middel- en lange termijn. De kort geding procedure is daarvoor niet toegerust, gericht als zij is op het binnen een kort tijdbestek genereren van een ordemaatregel, uitgaande van veelal summiere en lang niet altijd vaststaande feiten.

4.13.

De voorzieningenrechter ziet in het door de teler ter zitting overgelegde schema van de door hem tot en met het einde van het teeltseizoen naar verwachting nog te gebruiken (hoeveelheden) gewasbeschermingsmiddelen aanleiding om, mede gelet op het door de Gezondheidsraad in haar Vervolgadvies gewasbeschermingsmiddelen en omwonenden van 29 juni 2020 uitgesproken belang om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (in verband met mogelijke risico’s) tot een minimum te beperken, de teler te verbieden op het betreffende perceel andere en/of méér gewasbeschermingsmiddelen toe te passen dan de in dat schema genoemde soorten en hoeveelheden. Daarbij zij vermeld dat de teler ter zitting heeft verklaard dat hij gedeeltelijk ook het middel olie H gebruikt op het perceel. Hij heeft dit middel niet in het ter zitting overgelegde schema opgenomen, omdat het in de biologische landbouw wordt gebruikt. Hoewel omwonenden in hun akte uitlating van 10 juli 2024 hebben gesteld dat (ook) het gebruik van dit middel schadelijk is voor de gezondheid van omwonenden en onbekend is welk effect dit middel heeft op de menselijke gezondheid als het wordt gebruikt in cocktails, hebben zij - mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen over het verband tussen gewasbeschermingsmiddelen en neurodegeneratieve ziekten - niet, althans onvoldoende uitgewerkt dat ook het gebruik van dit middel zou kunnen leiden tot de door hen gestelde risico's. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding de teler te verbieden om olie H of andere voor SKAL-gecertificeerde lelieteelt toegestane gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken gedurende het resterende gedeelte van het teeltseizoen 2024.

4.14.

De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om, mede ter voorkoming van mogelijke executiegeschillen en teneinde een effectieve controle op de naleving te bevorderen, de teler te gebieden, op eerste verzoek van omwonenden, aan hen (althans een door hen aan te wijzen vertegenwoordiger), een door de teler na iedere spuitbeurt nauwgezet bijgehouden spuitregistratie ter hand te stellen, waaruit kan worden afgeleid welke gewasbeschermingsmiddelen door de teler op het betreffende perceel zijn gebruikt en welke hoeveelheden daarbij zijn ingezet.

Voor zover omwonenden in hun akte uitlating van 10 juli 2024 hebben aangevoerd dat zij serieuze bedenkingen hebben bij de volledigheid en juistheid van de door de teler ter zitting overgelegde lijst van (hoeveelheden) nog te gebruiken gewasbeschermingsmiddelen, wordt aldus in voldoende mate aan het belang van omwonenden tegemoet gekomen om niet te worden geconfronteerd met het gebruik van méér en of andere dan de ingevolge dit vonnis toegestane gewasbeschermingsmiddelen op het perceel.

4.15.

Aan de onder 4.13 genoemde verboden zal tevens een dwangsom worden verbonden van na te melden hoogte en maximum.

4.16.

Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat de teler eerst ter zitting – en op aandringen van de voorzieningenrechter - een lijst heeft verstrekt van de (soorten en hoeveelheden) gewasbeschermingsmiddelen die hij heeft gebruikt en nog voornemens is te gebruiken in dit teeltseizoen, terwijl daar door omwonenden al in een (veel) eerder stadium om was verzocht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de teler eerder al had kunnen en moeten ingaan op deze allerzins redelijke informatieverzoeken van omwonenden.

Nu geenszins kan worden uitgesloten dat dit kort geding achterwege had kunnen blijven, indien de teler omwonenden eerder inzicht had verschaft in de toegepaste en nog tot het einde van het seizoen toe te passen (hoeveelheden) gewasbeschermingsmiddelen, ligt te meer in de rede om de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5 De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.

verbiedt de teler om tot het einde van dit teeltseizoen (2024) méér of andere gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken dan vermeld op het door hem ter zitting overgelegde schema over de periode 6 juli 2024 tot einde oogst 2024, welk schema als bijlage aan dit vonnis wordt gehecht, van welk verbod zijn uitgezonderd het middel olie H en andere gewasbeschermingsmiddelen die voor SKAL-gecertificeerde lelieteelt zijn toegestaan,

5.2.

beveelt de teler op eerste verzoek van (een vertegenwoordiger van) omwonenden een door de teler na iedere spuitbeurt nauwgezet bijgehouden spuitregistratie te overleggen, waaruit kan worden afgeleid welke gewasbeschermingsmiddelen op het perceel zijn gebruikt en (per middel) in welke hoeveelheden,

5.3.

veroordeelt de teler om aan omwonenden een dwangsom te betalen van € 10.000,00 voor iedere keer dat hij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 150.000,00 is bereikt,

5.4.

veroordeelt de teler om aan omwonenden een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere keer dat hij niet aan de in 5.2 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, te vermeerderen met een dwangsom van € 250,00 per dag dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,

5.5.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.6.

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

5.7.

wijst het meer of anders gevorderde af. ECLI:NL:RBOBR:2024:3440

1productie 14 bij dagvaarding

2Getiteld “Bestrijdingsmiddelen en omwonenden, samenvattend rapport over blootstelling en mogelijke gezondheidseffecten”, RIVM rapport 2029-0052, overgelegd als productie 9 bij dagvaarding

3“Gewasbeschermingsmiddelen met mogelijke neurodegeneratieve effecten: een analyse van werkzame stoffen op basis van de chemische structuur”, overgelegd als productie 15 bij dagvaarding

4Overgelegd als productie 13 bij dagvaarding

5Overgelegd als productie 11 bij dagvaarding

6van vermoedelijk mei 2021, overgelegd als productie 12 bij dagvaarding

7Volgens de teler zijn de kopse einden van het perceel niet ingepoot

8“Bestrijdingsmiddelen en omwonenden, samenvattend rapport over blootstelling en mogelijke gezondheidseffecten”, RIVM rapport 2019-0052, overgelegd als productie 9 bij dagvaarding

9Productie 8: Research on exposure of residents to pesticides in the Netherlands, OBO flower bulbs, Onderzoek Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden

10ECLI:NL:GHARL:2023:6083 en in navolging daarvan de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingplaats Roermond, in haar vonnis van 8 mei 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:2330

11Het hof baseert zich daarbij op artikel 4 van de Verordening (EG) 178/2002 en artikel 1 lid 4 van Verordening EG 1107/2009 en artikel 191 lid 2 van het Werkingsverdrag

12Waartoe het hof onder meer verwijst naar de hiervoor onder 2.9, 2.11, 2.12 en 2.13 kort aangehaalde – ook in die procedure overgelegde - stukken

13Als productie 3 door de teler overgelegd