Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 070514 geweldpleging tegen politieambtenaar; begroting diverse materiele posten; schadestaatprocedure voor toekomstige schade

Rb Rotterdam 070514 geweldpleging tegen politieambtenaar; begroting diverse materiele posten; schadestaatprocedure voor toekomstige schade;
- smartengeld voor reeds geleden knieletsel € 3.500,-

2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:

2.1.
[gedaagde] was in 2009 als hoofdagent werkzaam bij de politie Rotterdam-Rijnmond. Op dinsdag 12 mei 2009 kregen [gedaagde] en zijn collega [persoon 1] de opdracht om zich te begeven naar de flatwoning gelegen aan de [adres] te [plaats] alwaar een ruzie gaande zou zijn. Na onderzoek ter plaatse zijn zij naar een flatwoning gegaan waarin zich [eiser] en D, de zus van [eiser], bevonden. Vervolgens zijn [gedaagde], [persoon 1], [eiser] en zijn zus gelopen naar de flatwoning van de persoon die de ruzie bij de politie had gemeld alwaar zij zagen dat deze persoon de woning ontvluchtte. De zus van [eiser] liep daarop, gevolgd door [gedaagde] en [persoon 1], achter deze persoon aan richting een nabij gelegen parkeerplaats op de [straat]. Bij de parkeerplaats aangekomen hebben [gedaagde] en [persoon 1] de zus van [eiser] staande en vast gehouden. Vervolgens liep [eiser] naar [gedaagde] toe en heeft hij [gedaagde] meerdere keren geschopt en geslagen. Nadat ter plaatse assistentie door collega’s van [gedaagde] werd verleend, is [gedaagde] per ambulance overgebracht naar de eerste hulp van het Ikazia Ziekenhuis.

2.2.
Bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis van 28 juli 2009 van de rechtbank Rotterdam heeft de kinderrechter voornoemd handelen van [eiser] gekwalificeerd als: "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft." [eiser] is hiervoor strafrechtelijk veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 164 dagen waarvan 120 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf van 80 uur. Voorts heeft de rechtbank de vordering van [gedaagde] als benadeelde partij in de strafprocedure toegewezen en [eiser] veroordeeld tot betaling aan [gedaagde], bij wege van voorschot op de schadevergoeding, van een bedrag van € 800,--.

2.3.
Een brief van 6 juli 2009 van [persoon 2], orthopedisch chirurg, vermeldt onder meer het volgende:

“Bovengenoemde patiënt werd inderdaad gezien in verband met een trauma aan zijn rechter knie. Trauma is opgelopen tijdens het werk bij een vechtpartij. Er is sprake van een voorste kruisband ruptuur en een scheur in de laterale meniscus. Tevens is de mediale collateraalband partieel gescheurd. Bij onderzoek was sprake van een duidelijke flexie en een extensiebeperking. In eerste instantie dient de flexie en de extensiebeperking worden opgelost door middel van fysiotherapie. […]”

2.4.
Een brief van 12 oktober 2010 van [persoon 3], (sport)fysiotherapeute, vermeldt onder meer het volgende:

“[gedaagde] is vanaf medio 2009 onder behandeling geweest wegens laesies van lig. cruciatum anterior, lig. collaterale mediale en de mediale meniscus.
Na langdurige revalidatie was [gedaagde] in staat verder zelfstandig te sporten om het behaalde resultaat verder te onderhouden. Er zijn nog beperkingen in werk, ADL en sport aanwezig, echter hier is met fysiotherapeutische begeleiding verder geen vooruitgang meer in te verwachten.
In januari 2010 is de behandeling beëindigd.”

2.5.
Een brief van 3 maart 2011 van [persoon 4], orthopedisch chirurg, (hierna: [persoon 4]) vermeldt onder meer het volgende:

“HUIDIGE KLACHTEN:
De knie is niet pijnlijk in rust, de knie is wel pijnlijk bij bewegen en bij belasten. Gewoon lopen gaat goed en is niet echt beperkt. Betrokkene is ook in staat om hard te lopen, doch in het verleden kon hij gemakkelijk 10 km achter elkaar hard lopen, momenteel is dit maximaal 3 km.
Er is geen sprake meer van zwelling van de knie. De knie is niet stijf geworden. Betrokkene doet veel aan fietsen, hurken en knielen is wel mogelijk doch dit is wel gevoelig. De knie wordt bij deze handelingen pijnlijk. De knie kraakt bij het bewegen. Patiënt draagt geen brace.
Trap lopen is mogelijk, het gaat niet zo goed als voorheen. Met name snel een trap oplopen is gevoelig.
Sporten: betrokkene deed aan hard lopen, voetballen en tennissen. Deze sporten heeft hij in verband met de knieklachten niet kunnen hervatten. Momenteel doet hij veel aan fietsen om de knie soepel te houden. Verder verricht hij spiertraining om de knie zoveel mogelijk te revalideren.
[…]
DIAGNOSE:
- Knieklachten rechts bij doorgemaakte voorste kruisband laesie met rest instabiliteit.
- Status na doorgemaakte partiële mediale collaterale bandlaesie welke goed is genezen.
- Laterale meniscus laesie welke conservatief is behandeld.
Het percentage blijvende functionele invaliditeit conform de AMA-gids 5e druk en conform de richtlijnen van de Nederlandse Orthopedische Vereniging bedraagt:
- 2% onderste extremiteit op basis van de laterale meniscus laesie welke conservatief is behandeld conform tabel 17/33 op pagina 546.
- 17% onderste extremiteit op basis van laxiteit van de voorste kruisband conform tabel 17/33 op pagina 546.
Het totale percentage komt via de gecombineerde waardetabel neer op 19% onderste extremiteit.”

3 Het geschil
3.1.
[gedaagde] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [eiser] jegens [gedaagde] aansprakelijk is voor de volledige schade die [gedaagde] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het in de dagvaarding beschreven handelen van [eiser] op zaterdag 12 mei 2009 in zijn woning aan de Groene Hilledijk 209 te Rotterdam;
[eiser] veroordeelt tot vergoeding aan [gedaagde] van die door hem geleden en nog te lijden schade, zulks nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
[eiser], gezien de inmiddels verstreken tijd, de reeds door [gedaagde] geleden materiële en immateriële schade en de ter zake daarvan aan [gedaagde] toekomende wettelijke rente, vooruitlopend op de schadestaatprocedure, veroordeelt aan [gedaagde] een voorschot op de totale schade te betalen ter grootte van:
- wegens reeds geleden immateriële schade een bedrag van € 6.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2009 tot aan de dag der algehele voldoening en
- wegens materiële schade een bedrag van € 22.951,66, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
[eiser] veroordeelt in de proceskosten.

3.2.
Bij het door deze rechtbank op 3 oktober 2012 onder zaaknummer / rolnummer 402649 / HA ZA 12-474 gewezen verstekvonnis zijn de vorderingen van [gedaagde] toegewezen en is [eiser] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot de dag van de uitspraak begroot op € 1.683,85.

3.3.
[eiser] vordert in het verzet dat de rechtbank hem zal ontheffen van de veroordeling tegen hem uitgesproken bij voornoemd verstekvonnis en de vorderingen van [gedaagde] alsnog afwijst, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en ontheffing van de proceskostenveroordeling in de verstekprocedure.

3.4.
[gedaagde] heeft zijn eis aldus gewijzigd dat de gevorderde verklaring voor recht als volgt luidt:
“te verklaren voor recht dat [eiser] jegens [gedaagde] aansprakelijk is voor de volledige schade die [gedaagde] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het, in het lichaam van de dagvaarding beschreven, handelen van [eiser] op dinsdag 12 mei 2009 op het parkeerterrein aan de [straat] te [plaats].”

3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling
4.1.
Nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, kan het verzet geacht worden tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld zodat [eiser] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.

4.2.
De rechtbank staat toe dat [gedaagde] zijn eis wijzigt. De eiswijziging is schriftelijk en tijdig vóór de comparitiezitting van 14 januari 2014 aangekondigd. [eiser] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Nu de eiswijziging ook overigens geen strijd oplevert met de eisen van een goede procesorde zal op de gewijzigde eis recht worden gedaan.

4.3.
[eiser] erkent dat hij zich met zijn handelen op 12 mei 2009 onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gedragen. Daarmee staat vast dat [eiser] jegens [gedaagde] aansprakelijk is voor de dientengevolge door [gedaagde] geleden en nog te lijden schade. Gelet hierop is de door [gedaagde] gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar.

4.4.
Ten aanzien van de door [gedaagde] gevorderde toekomstige materiële en immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat die schade in het kader van deze procedure niet kan worden vastgesteld zonder dat de rechtbank dienaangaande een advies van een onafhankelijk medisch deskundige heeft ingewonnen. Op basis van de door [gedaagde] overgelegde (medische) gegevens, kan immers niet worden vastgesteld welke (blijvende) beperkingen [gedaagde] heeft ten gevolge van het handelen van [eiser] op 12 mei 2009 en welke toekomstige (materiële en immateriële) schade daaruit voortvloeit. Ter comparitie van 14 januari 2014 heeft de advocaat van [gedaagde] laten weten dat gelet daarop de vordering van [gedaagde] voor zover die ziet op de betaling van bepaalde bedragen, geacht moet worden slechts betrekking te hebben op de door [gedaagde] ten tijde van die comparitie reeds geleden (materiële en immateriële) schade. In het kader van de onderhavige procedure zal de rechtbank dan ook uitsluitend de door [gedaagde] tot dat moment geleden materiële en immateriële schade begroten. Hierbij merkt de rechtbank op dat in een eventuele latere schadestaatprocedure, indien nodig, een deskundige kan worden benoemd met het oog op de vaststelling van de latere (materiële en immateriële) schade van [gedaagde].

Immateriële schade
4.5.
Met een beroep op het als productie 13 bij dagvaarding overgelegde rapport van [persoon 4] en de in de ANWB Smartengeldgids 2009 onder nummer 72 genoemde uitspraak heeft [gedaagde] betoogd dat het door hem uit hoofde van immateriële schade gevorderde bedrag van € 6.800,--, te verminderen met het reeds toegewezen bedrag van € 800,--, gerechtvaardigd is.
[eiser] heeft aangevoerd dat de omvang van de immateriële schadevergoeding zonder deskundige voorlichting niet goed is vast te stellen. Volgens [eiser] kan niet worden volstaan met een verwijzing naar de summiere omschrijving van een uitspraak in de ANWB Smartengeldgids. Bovendien zijn in de ANWB Smartengeldgids van 2006 twee uitspraken (nummers 707 en 709) opgenomen waarin sprake was van ernstiger letsel met langdurige arbeidsongeschiktheid terwijl aanzienlijk lagere bedragen door de rechter werden toegewezen, aldus [eiser].

4.6.
De rechtbank stelt het volgende voorop.
Bij het vaststellen van immateriële schade in een zaak als deze gaat het om de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat is geleden door een persoon die als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij deze begroting houdt de rechtbank rekening met alle omstandigheden, waaronder enerzijds de aard van de aansprakelijkheid en anderzijds de aard, de duur en de intensiteit van de pijn, het verdriet en de gederfde levensvreugde.
Zij houdt bij deze begroting ook rekening met de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde en let daarbij op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen. Daarbij dient de sinds de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding in aanmerking te worden genomen.

4.7.
Bij gebreke van onafhankelijke medische voorlichting door een deskundige met betrekking tot de vraag welke (blijvende) beperkingen [gedaagde] ten gevolge van het handelen door [eiser] ondervindt en in aanmerking nemende hetgeen hiervoor onder 4.4 is overwogen, zal de rechtbank toekomstige immateriële schade niet in haar begroting betrekken.
Ten aanzien van de door [gedaagde] reeds geleden immateriële schade overweegt de rechtbank dat de door partijen genoemde gevallen uit de ANWB Smartengeldgids geen van alle goed vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaak. Zonder de ernst van het [gedaagde] overkomen incident te willen bagatelliseren is de rechtbank van oordeel dat dat ook geldt voor de in de ANWB Smartengeldgids, jaargang 2009, onder nummer 72 genoemde uitspraak, waarbij (geïndexeerd) een bedrag van € 6.313,-- werd toegewezen. De daarin beschreven casus betrof een verkeersongeval tussen een auto en een fietsster. De fietsster had door de aanrijding ernstig knieletsel opgelopen waardoor zij haar favoriete sport(en) niet meer kon beoefenen, niet langer dan een half uur achtereen kon lopen, niet kon hardlopen en niet goed kon hurken en op de knieën kon zitten. In het onderhavige geval is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] vanwege de geweldpleging niet langer dan een half uur achtereen (gewoon) kan lopen, niet kan hardlopen, en niet goed kan hurken en op de knieën zitten. In de rapportage van [persoon 4] d.d. 3 maart 2011 wordt voor wat betreft de klachten van [gedaagde] aangegeven dat gewoon lopen goed gaat, dat [gedaagde], zij het maximaal 3 kilometer achter elkaar, in staat is om hard te lopen en dat hurken en knielen, hoewel dat gevoelig is, mogelijk is. Wel is ten aanzien van het beoefenen van sporten in die rapportage aangegeven dat [gedaagde] het hardlopen, voetballen en tennissen in verband met zijn knieklachten (tot dat moment) niet heeft kunnen hervatten.
Bij het begroten van het smartengeld acht de rechtbank van belang dat het geweld opzettelijk is gepleegd, dat de geweldpleging zich in de beroepsuitoefening van [gedaagde] heeft voorgedaan, dat [gedaagde] door toedoen van [eiser] in een zeer bedreigende situatie is komen te verkeren, dat [gedaagde] door de geweldpleging (onder andere) knieletsel heeft opgelopen, dat hij in verband met dat letsel gedurende een half jaar onder behandeling van een (sport)fysiotherapeut is geweest, dat hij gedurende een lange periode niet heeft kunnen sporten zoals hij dat voorheen deed en dat hij nog steeds gevolgen van de geweldpleging ondervindt.
Al deze factoren (alsmede het feit dat de in de toekomst mogelijk nog te lijden immateriële schade gelet op het sub 4.4 overwogene thans nog niet aan de orde is) in aanmerking nemende, zal de rechtbank een bedrag van € 3.500,-- uit hoofde van (reeds geleden) immateriële schade toewijzen.

Materiële schade
Kosten controlebezoeken
4.8.
[eiser] heeft de gestelde kosten welke zijn verbonden aan controlebezoeken aan artsen niet betwist doch heeft aangegeven dat het schadebedrag € 224,64 in plaats van € 244,64 beloopt. Nu [gedaagde] op de comparitiezitting van 14 januari 2014 heeft aangegeven dat zulks juist is, zal ten aanzien van deze schadepost een bedrag van € 224,64 worden toegewezen.

Overwerk

4.9.
[eiser] heeft met betrekking tot de door [gedaagde] gevorderde bedragen van € 381,-- ter zake van gederfde overwerkuren in 2009 en € 927,-- ter zake van gederfde overwerkuren in 2010 aangevoerd dat het aantal gederfde overwerkuren in die jaren niet (uitsluitend) kan worden gebaseerd op de in 2008 door [gedaagde] gewerkte overuren. In reactie hierop heeft de raadsman van [gedaagde] op de comparitiezitting van 14 januari 2014 aangegeven dat hij niet beschikt over gegevens van eerdere jaren. De rechtbank acht aannemelijk dat [gedaagde], indien de geweldpleging hem niet zou zijn overkomen, ook in 2009 en 2010 zou hebben overgewerkt. [eiser] heeft dat ook niet betwist. Voor wat betreft de omvang van het aantal gederfde overwerkuren in 2009 en 2010 is de rechtbank van oordeel dat, hoewel gegevens over 2006 en 2007 ontbreken en derhalve het gemiddelde aantal overwerkuren over de jaren 2006 tot en met 2008 niet kan worden vastgesteld, het door [gedaagde] gestelde aantal overwerkuren op jaarbasis (91) haar niet onredelijk hoog voorkomt. Derhalve acht de rechtbank de gevorderde bedragen van € 381,-- en € 927,-- toewijsbaar.

Eigen bijdragen
4.10.
[gedaagde] stelt dat hij in november 2011 in verband met de keuring door [persoon 4] een eigen bijdrage onder zijn ziektekostenverzekering heeft moeten betalen ter hoogte van € 41,--. Dit bedrag is door [eiser] niet betwist en komt voor vergoeding in aanmerking.
Verder stelt [gedaagde] dat hij in 2012 een eigen bijdrage van € 220,-- heeft moeten betalen in verband met de aanschaf van een kniebrace en steunzolen. Aangezien deze hulpmiddelen in de toekomst regelmatig moeten worden vervangen zal hij ieder jaar een eigen bijdrage verschuldigd zijn. Bij een leeftijd van 38 jaar, een levensverwachting van 78 jaar en een kapitalisatiefactor van 21,7432 zal een totaalbedrag van € 4.715,04 zijn verschuldigd, aldus [gedaagde]. [eiser] heeft deze schadepost gemotiveerd betwist.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.4 is overwogen omtrent toekomstige materiële schade en in aanmerking nemende dat de raadsman van [gedaagde] op de comparitiezitting van 14 januari 2014 heeft aangegeven dat [gedaagde] thans geen brace meer draagt en de schade in de toekomst derhalve onduidelijk is, zal de rechtbank uitsluitend het gevorderde schadebedrag in verband met de eigen bijdrage over 2012 (€ 220,--) toewijzen.

Kosten krachttraining
4.11.
[gedaagde] vordert een bedrag van € 12.849,98 aan kosten voor krachttraining waarbij hij uitgaat van een bedrag van € 709,45 per jaar, een looptijd van 27 jaar en een kapitalisatiefactor van 18,1126. [eiser] heeft deze schadepost gemotiveerd betwist.
Op de comparitiezitting van 14 januari 2014 heeft de raadsman van [gedaagde] aangegeven dat [gedaagde] twee keer per week aan krachttraining doet, dat hij verwacht dat [gedaagde] dat ook in de toekomst zal blijven doen maar dat het de vraag is of dat tot zijn 65ste levensjaar het geval zal zijn. Vervolgens heeft de raadsman van [gedaagde] aangegeven dat het hem redelijk lijkt om voor wat betreft deze schadepost (vooralsnog) uit te gaan van de jaren 2011 en 2012.
De raadsman van [eiser] heeft in reactie hierop aangegeven dat hij er geen bezwaar tegen heeft als de kosten voor krachttraining over 2011 en 2012 worden toegewezen.
Gelet hierop en in aanmerking nemende hetgeen hiervoor onder 4.4 is overwogen omtrent toekomstige materiële schade zal de rechtbank ten aanzien van deze schadepost een bedrag van € 1.418,90 (2 x € 709,45) toewijzen.

Kosten verzorging
4.12.
[gedaagde] vordert een bedrag van € 240,-- aan kosten die verband houden met het feit dat zijn echtgenote, nadat hij uit het ziekenhuis kwam, voor hem heeft gezorgd. Nu de raadsman van [eiser] op de comparitiezitting van 14 januari 2014 heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen toewijzing van dit schadebedrag en deze schadepost de rechtbank niet onredelijk hoog voorkomt, zal het bedrag van € 240,-- worden toegewezen.

Verminderde zelfwerkzaamheid
4.13.
De raadsman van [gedaagde] heeft op de comparitiezitting van 14 januari 2014 aangegeven dat hij het gevorderde bedrag van € 5.034,-- ter zake van verminderde zelfwerkzaamheid buiten beschouwing laat aangezien hij met de raadsman van [eiser] van mening is dat de beoordeling van dit onderdeel van de vordering thuishoort in een schadestaatprocedure. Voorts heeft de raadsman van [gedaagde] aangegeven dat hij niet kan aantonen dat [gedaagde] op dit punt al schade heeft geleden.
Het vorenstaande brengt mee dat dit onderdeel van de vordering zal worden afgewezen. Vergoeding van toekomstige schade op dit gebied zal in een eventuele schadestaatprocedure kunnen worden gevorderd.

Wettelijke rente
4.14.
[gedaagde] vordert wettelijke rente over de gevorderde immateriële schade vanaf 12 mei 2009 en over de gevorderde materiële schade vanaf de dag der dagvaarding, 10 mei 2012.
Naar het oordeel van de rechtbank is over het bedrag aan immateriële schade (€ 3.500,--) wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW toewijsbaar vanaf 12 mei 2009, de dag waarop het onrechtmatig handelen heeft plaatsgevonden.
Aangezien de hiervoor onder 4.8 tot en met 4.12 genoemde toewijsbare bedragen alle betrekking hebben op materiële schade die [gedaagde] vóór dan wel in 2012 heeft geleden, acht de rechtbank toewijzing van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over die bedragen vanaf 10 mei 2012, de dag der dagvaarding, gerechtvaardigd.

Conclusie
4.15.
Uit het vorenoverwogene volgt dat ter zake van door [gedaagde] geleden immateriële schade een bedrag van € 3.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 12 mei 2009 zal worden toegewezen. Voort volgt daaruit dat ter zake van door [gedaagde] geleden materiële schade een bedrag van € 3.452,54, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 10 mei 2012, zal worden toegewezen.
Het bedrag ter hoogte van € 800,-- dat in de strafprocedure als voorschot op de schade is toegewezen (en ook aan [gedaagde] is betaald) kan bij de afwikkeling op het te betalen bedrag in mindering worden gebracht.

4.16.
Het door deze rechtbank op 3 oktober 2012 onder zaaknummer / rolnummer 402649 / HA ZA 12-474 gewezen verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden vernietigd en de vordering van [gedaagde] zal, opnieuw rechtdoende, (gedeeltelijk) worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld. ECLI:NL:RBROT:2014:3381