RBZWB 180625 bewoner zorginstelling geeft activiteitenbegeleider klap in gezicht en is aansprakelijk; bewijsopdracht voor wg-er t.z.v. zorgplicht
- Meer over dit onderwerp:
RBZWB 180625 bewoner zorginstelling geeft activiteitenbegeleider klap in gezicht en is aansprakelijk; bewijsopdracht voor wg-er t.z.v. zorgplicht
1De zaak in het kort
1.1.
[werkneemster] is in dienst van [werkgever] als activiteitenbegeleider. [bewoner] , één van de bewoners van de locatie waar [werkneemster] werkt, heeft [werkneemster] tijdens haar werk een klap tegen haar rechterslaap gegeven. In deze procedure staat de aansprakelijkheid voor de schade die [werkneemster] als gevolg van deze klap lijdt centraal. [werkneemster] houdt zowel [bewoner] (op grond van onrechtmatige daad) als [werkgever] (op grond van werkgeversaansprakelijkheid) aansprakelijk. [bewoner] en [werkgever] voeren verweer. [bewoner] betwist onrechtmatig te hebben gehandeld en [werkgever] voert aan haar zorgplicht te hebben nageleefd.
1.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [bewoner] aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad en daarom verplicht is de schade van [werkneemster] te vergoeden. Om vast te kunnen stellen of (ook) [werkgever] aansprakelijk is voor de schade van [werkneemster] is nadere bewijslevering ten aanzien van de naleving van de zorgplicht nodig. [werkgever] krijgt een bewijsopdracht. Dit is dan ook een tussenvonnis.
1.3.
Dit oordeel wordt hierna onder het kopje ‘De beoordeling’ uitgelegd. Eerst worden het verloop van de procedure, de feiten, de vorderingen en het verweer daartegen geschetst. Onder het laatste kopje is de beslissing van de kantonrechter te lezen.
2Het verloop van de procedure
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 29 januari 2025 en de daarin genoemde processtukken,
de mondelinge behandeling van 7 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
de spreekaantekeningen van mr. Fluit, zoals hij die tijdens de mondelinge behandeling heeft voorgelezen.
2.2.
De kantonrechter heeft aan het einde van de mondelinge behandeling bepaald dat er een vonnis zal komen.
3De feiten
3.1.
[werkneemster] werkt sinds 1 maart 2017 als activiteitenbegeleider bij [werkgever] . [werkneemster] werkt op de locatie in [plaats 4] , waar aan volwassenen met psychiatrische problemen behandeling en begeleiding wordt geboden. [werkneemster] werkt op de [afdeling] .
3.2.
[bewoner] is onder bewind gesteld. Hij heeft een stoornis in het autistisch spectrum. [bewoner] woont sinds enkele jaren bij [werkgever] op de [afdeling] .
3.3.
[werkneemster] is haar dienst op 19 oktober 2022 om 08:45 uur gestart. Haar dienst begon zoals altijd met de overdracht door de collega’s die de vroege dienst hebben gewerkt. In dat kader heeft [werkneemster] de rapportage in het computersysteem gelezen en de collega’s gevraagd of er nog bijzonderheden waren. Er zijn geen bijzonderheden aangaande [bewoner] gebleken uit de rapportage of gemeld door collega’s.
3.4.
[werkneemster] wilde op 19 oktober 2022 als activiteit een taalspel gaan doen met [bewoner] . [bewoner] reageert normaal gesproken goed op dit spel. De ruimte waar [werkneemster] normaal gesproken de activiteiten voor de cliënten van [afdeling] begeleidt was niet beschikbaar. Daarom had [werkgever] op 18 oktober 2022 besloten dat [werkneemster] haar werkzaamheden op 19 oktober 2022 in de huiskamer van [bewoner] zou uitvoeren.
3.5.
[bewoner] heeft [werkneemster] terwijl zij hem een kop koffie aanreikte met zijn hand tegen haar rechterslaap geslagen (zie hierna 5.2.). De klap kwam onverwacht. [werkneemster] heeft een tweede klap die [bewoner] wilde geven kunnen afweren. Het gedrag van [bewoner] was afwijkend ten opzichte van zijn normale gedrag. Hoewel [bewoner] vaker agressief werd, kondigde hij normaal gesproken van tevoren aan dat hij fysiek zou gaan worden: “Ik ga je slaan”.
3.6.
[werkneemster] heeft [bewoner] vervolgens volgens de geldende richtlijnen weggestuurd naar zijn eigen kamer. [werkneemster] is na het wegsturen van [bewoner] gelijk naar haar collega’s op de afdeling gegaan, te weten een verpleegkundige en een zorg assistent. Na een kwartier is [werkneemster] naar de kamer van [bewoner] gegaan om te informeren hoe het met hem ging. Hij antwoordde daarop dat hij [werkneemster] zou gaan slaan. Daarom heeft [werkneemster] hem gezegd dat hij op zijn kamer moest blijven en dat hij niet meer welkom was om deel te nemen aan een activiteit.
3.7.
[werkneemster] heeft haar dienst volgens planning rond 11:00 uur afgerond. Zij is vervolgens naar de dienstdoende senior verpleegkundige gegaan en heeft haar op de hoogte gebracht van wat er was gebeurd. [werkneemster] heeft zich ziek gemeld.
3.8.
[werkneemster] heeft op 12 januari 2023 melding gedaan van het incident met [bewoner] in het interne systeem van [werkgever] .
3.9.
[werkneemster] heeft Stipt letselschade B.V. (hierna: Stipt) ingeschakeld. Stipt heeft [werkgever] bij brief van 7 maart 2023 aansprakelijk gesteld voor de schade die [werkneemster] als gevolg van de klap door [bewoner] heeft geleden en nog zal lijden. Op 1 september 2023 heeft de verzekeraar van [werkgever] (Centramed) aansprakelijkheid afgewezen omdat zij vindt dat [werkgever] haar zorgplicht niet heeft geschonden.
3.10.
Stipt heeft de bewindvoerder bij brief van 16 oktober 2023 aansprakelijk gesteld voor de schade van [werkneemster] . Op 10 januari 2024 heeft de verzekeraar (Nationale Nederlanden) aangegeven de aansprakelijkheid niet te erkennen en in behandeling te nemen, nu er geen schademelding is ontvangen. De bewindvoerder heeft aangevoerd deze schademelding niet kunnen doen, omdat zij niet over de daarvoor benodigde informatie beschikt en [werkgever] haar de benodigde informatie ook niet mag verstrekken omdat zij geen mentor of curator is van [bewoner] .
3.11.
[werkneemster] ontvangt een WIA-uitkering.
4Het geschil
4.1.
[werkneemster] vordert - samengevat - dat de kantonrechter:
I. voor recht verklaart dat [werkgever] op grond van werkgeversaansprakelijkheid aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het ongeval tijdens haar werkzaamheden;
II. voor recht verklaart dat [bewoner] een onrechtmatige daad jegens haar heeft gepleegd, op grond waarvan [bewoner] aansprakelijk is voor de schade van [werkneemster] ;
III. [werkgever] en [bewoner] hoofdelijk (in die zin dat als de ene partij betaalt de ander dat niet meer hoeft te doen) veroordeelt om alle materiële en immateriële schade die het gevolg is van het ongeval aan haar te vergoeden, nader op te maken bij staat in een schadestaatprocedure;
IV. [werkgever] en [bewoner] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 17.132,09;
V. [werkgever] en [bewoner] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten plus wettelijke rente.
4.2.
[werkneemster] vordert dat de kantonrechter het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaart voor zover dat mogelijk is. Dat betekent dat [werkneemster] de mogelijkheid wil krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als [werkgever] en/of [bewoner] in hoger beroep gaat.
4.3.
De bewindvoerder en [werkgever] voeren verweer.
4.4.
De bewindvoerder vindt primair dat de vorderingen van [werkneemster] moeten worden afgewezen. Subsidiair dient [werkneemster] haar schade zelf te dragen in verband met haar eigen schuld, gecombineerd met een matiging van de schadevergoedingsverplichting. [werkneemster] moet in de proceskosten worden veroordeeld.
4.5.
[werkgever] vindt dat [werkneemster] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen of dat deze moeten worden afgewezen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [werkneemster] in de proceskosten.
4.6.
De kantonrechter gaat hierna in op de standpunten die partijen ter onderbouwing van hun vorderingen en verweren hebben aangevoerd.
5De beoordeling
Aansprakelijkheid van [bewoner]
5.1.
[werkneemster] vindt dat [bewoner] aansprakelijk is voor de gevolgen van de klap op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek, “BW”). De bewindvoerder heeft hiertegen één verweer gevoerd: [bewoner] zou de klap niet hebben gegeven. Deze ontkenning is gebaseerd op het feit dat het voor de bewindvoerder niet mogelijk is om met [bewoner] te communiceren. De bewindvoerder kan [bewoner] dus niet vragen wat er gebeurd is. De klap wordt dan ook ontkend bij gebrek aan wetenschap. Het feit dat [werkneemster] haar werk met [bewoner] op 19 oktober 2022 nog heeft afgerond en het feit dat de interne vastlegging van dat wat gebeurd zou zijn pas in een veel later stadium in de administratie is opgenomen, wijst er volgens de bewindvoerder op dat er gerede twijfel bestaat over de beweerdelijke mishandeling door [bewoner] . Op de zitting heeft de bewindvoerder zich ten aanzien van de feitelijke toedracht gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter.
5.2.
De kantonrechter overweegt als volgt. Het is onjuist dat [werkneemster] haar werk met [bewoner] heeft afgemaakt. Vaststaat dat [werkneemster] [bewoner] naar zijn kamer heeft gestuurd en hem niet meer heeft laten deelnemen aan activiteiten. [werkneemster] heeft op 12 januari 2023 in het interne systeem van [werkgever] verslag gedaan van het incident van 19 oktober 2022. [werkneemster] heeft het tijdsverloop verklaard door aan te geven dat zij pas op 12 januari 2023 weer in staat was om naar het werk te komen en de melding in de interne systemen niet vanuit huis kan worden gedaan. [werkneemster] heeft daarbij gesteld dat zij op 19 oktober 2022 voordat zij naar huis ging en later die dag ook via een WhatsApp bericht al bij [werkgever] had aangegeven dat zij door [bewoner] tegen haar hoofd was geslagen. De bewindvoerder heeft dit niet weersproken. Bovendien betekent het tijdsverloop tussen het incident en de interne verslaglegging daarvan niet dat de inhoud van de verslaglegging door [werkneemster] niet juist is. De bewindvoerder heeft dat ook niet aangevoerd. Tot slot is relevant dat [werkgever] de gestelde feitelijke toedracht heeft erkend. [werkgever] is naast werkgever van [werkneemster] ook de zorgverlener van [bewoner] . De erkenning van de [werkgever] weegt daarom zwaarder dan de ontkenning van de bewindvoerder wegens gebrek aan wetenschap.
5.3.
Het geven van een klap door [bewoner] tegen het hoofd van [werkneemster] is een onrechtmatige daad. Deze onrechtmatige daad is ook toe te rekenen aan [bewoner] . Het feit dat [bewoner] aan een psychische stoornis lijdt is daarvoor geen beletsel (artikel 6:165 BW). De bewindvoerder heeft dat ook niet betwist.
5.4.
Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht dat [bewoner] op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de ontstane schade van [werkneemster] zal worden toegewezen.
5.5.
Ook de gevorderde hoofdelijke veroordeling van [bewoner] tot vergoeding van de door [werkneemster] geleden materiële en immateriële schade, nader op te maken bij staat, zal worden toegewezen. Het beroep van de bewindvoerder op eigen schuld van [werkneemster] (artikel 6:101 BW) en matiging van de schadevergoedingsplicht (artikel 6:109 BW) komen aan de orde in de schadestaatprocedure.
Aansprakelijkheid van [werkgever]
5.6.
[werkneemster] houdt [werkgever] aansprakelijk voor haar schade op grond van werkgeversaansprakelijkheid (artikel 7:658 BW). Tussen partijen is niet in geschil dat [werkneemster] de klap van [bewoner] heeft gekregen terwijl ze aan het werk was. Ook zijn partijen het er over eens dat de klap impact heeft gehad op [werkneemster] .
5.7.
[werkgever] betwist niet dat de klap impact heeft gehad op [werkneemster] , maar betwist wel dat de duurzame gezondheidsklachten die [werkneemster] aan de klap wijt daar inderdaad aan kunnen worden gerekend. Het debat over de (hoogte van de) schade en het causaal verband met de klap moet naar het oordeel van de kantonrechter verder worden gevoerd en beoordeeld in de schadestaatprocedure, indien het ten aanzien van [werkgever] zo ver komt. Dat hangt af van de vraag of [werkgever] haar zorgplicht wel of niet heeft geschonden.
5.8.
Het geschil tussen partijen spitst zich in deze procedure dan ook toe op de vraag of [werkgever] aan haar zorgplicht als werkgever heeft voldaan.
Zorgplicht van een werkgever: maatstaf
5.9.
Een werkgever is op grond van artikel 7:658 BW verplicht om die maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Artikel 7:658 BW houdt als uitgangspunt een ruime zorgplicht voor de werkgever in. Niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW vraagt immers een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen, gereedschappen en organisatie van de werkzaamheden en vereist dat de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht houdt op de behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies.
5.10.
Aan de andere kant beoogt artikel 7:658 BW geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Dat is niet anders in een situatie waarin de werkzaamheden bijzondere risico’s meebrengen. Het antwoord op de vraag welke maatregelen de werkgever moet treffen is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn bijvoorbeeld de aard van de werkzaamheden, de kans dat zich een ongeval zal voordoen, de ernst die de gevolgen van een ongeval kunnen hebben en de mate van de bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen van belang. In deze zaak is een relevante omstandigheid dat op de locatie [afdeling] cliënten wonen die psychiatrische problemen hebben en agressief kunnen zijn. Bovendien dient de werkgever ermee rekening te houden dat werknemers wel eens nalaten de voorzichtigheid in acht te nemen die ter voorkoming van ongelukken geraden is.
5.11.
Het is aan [werkgever] om te stellen en bij voldoende betwisting door [werkneemster] te bewijzen dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan.
Standpunten van partijen
5.12.
[werkgever] heeft aangevoerd dat de klap zonder aanleiding en volkomen onverwacht kwam. De klap was niet met maatregelen die redelijkerwijs van [werkgever] hadden mogen worden verwacht te voorkomen. [werkneemster] kende [bewoner] goed. [bewoner] was niet onrustig voorafgaand aan het geven van de klap. Achteraf hebben andere zorgverleners aangegeven dat [bewoner] op 18 oktober 2022 in de ochtend en na de lunch onrustig was geweest, maar dat was tijdelijk. In de avond van 18 oktober 2022 was [bewoner] weer rustig en ook op de ochtend van 19 oktober 2022 was [bewoner] rustig op de afdeling aanwezig. Normaal gesproken kondigde hij agressief gedrag van tevoren aan, zoals hij ook deed toen [werkneemster] een kwartier nadat hij naar zijn kamer was gestuurd bij hem kwam kijken. De ruimte waar [werkneemster] het taalspel met [bewoner] wilde doen was vertrouwd voor [bewoner] , nu het zijn eigen huiskamer was. Dat de klap niet zou zijn gegeven indien de activiteitenbegeleiding in de gebruikelijke ruimte zou hebben plaatsgevonden kan niet worden aangenomen. Als de verandering van ruimte wel de aanleiding voor [bewoner] was voor het geven van de onverwachte klap, was het redelijkerwijs niet te voorzien. [werkneemster] had veel ervaring, was adequaat geschoold en heeft ook meerdere agressietrainingen gevolgd. [werkgever] voldeed aan de gebruikelijke protocollen en voorschriften met betrekking tot veiligheid van werknemers op de afdeling.
5.13.
[werkneemster] betwist dat [werkgever] aan haar zorgplicht heeft voldaan. De gedraging van [bewoner] kwam voor [werkneemster] onverwacht omdat [bewoner] geen signalen vertoonde dat hij agressief zou worden en omdat haar niet verteld was dat [bewoner] de dag daarvoor wel onrustig was geweest. Als [werkneemster] dat had geweten, had zij op de situatie kunnen anticiperen. Zij zou dan bijvoorbeeld aan de andere kant van de tafel zijn gebleven en [bewoner] zelf zijn koffie hebben laten halen. [werkgever] heeft nagelaten zorg te dragen voor een goede overdracht van informatie tussen diensten. De overdracht de avond voorafgaand aan het incident is bovendien gedaan door een invaller, wat de kans op onvolledige of gebrekkige communicatie nog verder heeft vergroot. De onrust van [bewoner] de dag voor het incident in combinatie met de wisseling van de ruimte werkte als katalysator voor [bewoner] . De activiteitenbegeleiding vond altijd plaats in een daarvoor bestemde ruimte. Nooit eerder vond de begeleiding plaats in de eigen huiskamer van [bewoner] . Er is een afwijkende situatie gecreëerd zonder dat [werkgever] daarvoor maatregelen heeft getroffen, zoals bijvoorbeeld het inzetten van extra personeel.
Het oordeel van de kantonrechter
5.14.
De kantonrechter overweegt als volgt. Het standpunt van [werkgever] komt er in de kern op neer dat zij vindt dat zij heeft gedaan wat zij kon doen om schade van [werkneemster] in de uitoefening van haar werk te voorkomen, maar dat zij niet méér kon doen omdat de klap onverwacht kwam. [werkneemster] betwist dat concreet. In de kern komt haar betwisting erop neer dat het incident voorkomen had kunnen worden als er een goede overdracht was geweest waardoor zij op de hoogte was van de onrust bij [bewoner] van de dag ervoor, hetgeen vooral relevante informatie was omdat er ook nog een ongebruikelijke ruimtewisseling plaatsvond. Gelet op deze stand van zaken is het aan [werkgever] om te bewijzen dat zij haar zorgplicht heeft nageleefd.
De bewijsopdracht
5.15.
De kantonrechter draagt [werkgever] op te bewijzen dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan, meer specifiek door te bewijzen dat de onrust van [bewoner] op 18 oktober 2022 en/of de verplaatsing van de activiteitenbegeleiding naar de huiskamer van [bewoner] niet van invloed is/zijn geweest op zijn onverwachte gedrag op 19 oktober 2022 (het onverwacht uitdelen van de klap aan [werkneemster] ). De kantonrechter kan zich voorstellen dat de inschakeling van een deskundige (deskundig op het gebied van de stoornis die [bewoner] heeft) nodig is om aan deze bewijsopdracht te kunnen voldoen. De kantonrechter stelt [werkgever] in de gelegenheid om zich bij akte uit te laten over de wijze waarop zij aan de bewijsopdracht wil voldoen en nodigt [werkgever] uit om met een voorstel voor een deskundige te komen indien zij de kantonrechter volgt in het standpunt dat de inschakeling daarvan nodig kan zijn.
5.16.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing in deze zaak aan totdat de bewijslevering heeft plaatsgevonden. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 18 juni 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:3835