Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 070120 schade mede gevolg van niet dragen gordel op provisorische zitplaats

GHARL 070120 schade mede gevolg van niet dragen gordel op provisorische zitplaats; verzekeraar heeft recht verwerkt de andere verzekeraar en/of de verzekerde bij de zaak te betrekken

De feiten

2.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.

2.2
Op 20 oktober 2010 heeft zich op de N305 te Dronten een verkeersongeval voorgedaan. Het ongeval is vermoedelijk ontstaan doordat een personenauto van het merk Smart in een slip is geraakt en daarbij op de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen. De Smart is vervolgens in frontale botsing gekomen met een bedrijfsauto van het merk Renault.

2.3
De Smart was uit hoofde van de WAM verzekerd bij Allianz. De Renault was verzekerd bij Bovemij Verzekeringen (hierna: Bovemij).

2.4
De bestuurder van de Smart is door de botsing uit de auto geslingerd en is ter plekke aan zijn verwondingen overleden.

2.5
De Renault werd bestuurd door [geïntimeerde] . Naast hem op de bijrijdersstoel zat zijn broer [B] . Op een zitplaats in de laadruimte van de Renault zat hun zus [C] . Zij droeg op het moment van het ongeval geen autogordel. [geïntimeerde] en [B] wel.

2.6
[geïntimeerde] en [B] hebben bij het verkeersongeval lichte verwondingen opgelopen. [C] heeft ernstiger letsel opgelopen, waaronder een fractuur van het heiligbeen met beknelling van meerdere zenuwwortels en letsel aan haar rechterbeen.

2.7
Op 29 oktober 2010 is het Proces-verbaal Ongevallenanalyse opgemaakt. Over de Renault staat onder meer het volgende in het proces-verbaal:
wij zagen met betrekking tot het voertuig dat:
- het voorzien was van een antiblokkeersysteem.
- het voorzien was van een stuurairbag – deze was niet geactiveerd
- het voorzien was van driepuntsautogordels. Tijdens het onderzoek zagen wij dat de gesp van de autogordel van de bestuurder niet in de daarvoor bestemde sluiting zat maar dat de gordel geheel was opgerold. Kennelijk had de bestuurder ten tijde van het ongeval de autogordel dus niet gedragen.
- de lampen inclusief de koplampunits waren geheel vernield zodat niet meer gecontroleerd kon worden of deze licht uitstraalden ten tijde van het ongeval.
- het achtercompartiment niet was ingericht voor het vervoer van personen. Dit was opgedeeld in twee delen waarbij het gedeelte achter het voorcompartiment met een met vloerbedekking beklede planken in de vorm van een bank was uitgevoerd.
- In het achtercompartiment waren geen gordels aanwezig. Derhalve had de passagier welke achterin zat geen gordel gedragen
.”

2.8
Op 12 januari 2011 heeft Allianz aan Bovemij laten weten de schadeafwikkeling van de inzittenden van de Renault in behandeling te hebben genomen op basis van de Bedrijfsregeling Schuldloze Derde (hierna: de Bedrijfsregeling). Deze regeling is een afspraak tussen WAM-verzekeraars, waarbij zij zijn overeengekomen dat bij aanrijdingen waarbij een derde schade lijdt die zelf niet aansprakelijk is, terwijl de betrokken WAM-verzekeraars van mening verschillen wie van hen voor de schade van die derde moet opkomen, de eerst aangesproken verzekeraar de schade van die derde afwikkelt en de andere verzekeraar op eerste verzoek van die regelend verzekeraar voor 50% daarin participeert. Allianz heeft Bovemij verzocht te participeren.

2.9
Bovemij heeft in haar brief van 4 februari 2011 aan Allianz bevestigd dat zij het verzoek tot participatie honoreerde. Bij die bevestiging heeft Bovemij Allianz er op gewezen dat de Renault slechts twee zitplaatsen had en dat [C] zich in de laadruimte bevond en geen gordel droeg. Bovemij schreef:
U hebt de letselschade van de inzittenden in de Renault op grond van de schuldloze derdenregeling in behandeling genomen. Op grond van deze regeling zullen wij participeren.
Wij hebben u gewezen op het feit dat de Renault Megane Grand Tour (dit is een stationwagon) een grijs kenteken heeft en twee zitplaatsen. [C] zat in de “bagageruimte”. De Renault is slechts toegelaten voor het vervoer van twee personen. [C] droeg uiteraard geen gordel en had zich niet in het voertuig mogen bevinden. Dit dient in de beoordeling van de kwestie meegenomen te worden.

2.10
Op 31 maart 2011 heeft Allianz in een e-mailbericht aan Bovemij geschreven:
Inmiddels is er nadere informatie van de politie ontvangen. Naar aanleiding hiervan erkent Allianz Nederland aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval. Wat ons betreft kunt u uw dossier sluiten.”

2.11
In 2014 is tussen Allianz en de (belangenbehartiger van) [C] met betrekking tot de schadeafhandeling een eigenschuldpercentage voor [C] overeengekomen van 25%.

2.12
Allianz heeft in een e-mail van 26 september 2014 aan Bovemij geschreven:
In 2011 heeft onze maatschappij u verzocht te participeren in deze zaak. Op basis van de op dat moment bekende informatie, hebben wij naderhand laten weten dat Allianz geen reden zag voor een participatie door uw maatschappij. Allianz heeft vervolgens de behandeling van de letselschades van de betrokken personen ter hand genomen. De schade van [geïntimeerde] en zijn bijrijder [B] zijn afgewikkeld. De schade van [C] , is vanwege de discussie over het in acht te nemen percentage eigen schuld, nog niet afgewikkeld.
Dit lopende schadetraject heeft de toedracht van het ongeval beter inzichtelijk gemaakt. Inmiddels is duidelijk dat de heer [D] [hof: bestuurder van de Smart] is geslipt als gevolg van plotselinge gladheid door een hevige hagelbui. Tevens is duidelijk geworden dat in de laadruimte van de Renault een provisorische zitplaats was gecreëerd (houten plank) en het letsel van [C] mede het gevolg is van het feit dat zij (zonder gordel) in de laadruimte van de Renault zat. Gelet hierop zien wij aanleiding u nogmaals aan te schrijven. Door een provisorische zitplaats in de Renault aan te brengen en [C] daarop als passagier te laten plaatsnemen, dient uw verzekerde als medeaansprakelijke op te komen voor de door [C] geleden schade (artikel 58a lid 1 jo. Lid 4 RW).
Hierbij verzoeken wij u dan ook te participeren in de letselschade van [C]
 .”

2.13
Bovemij heeft dit verzoek van de hand gewezen.

2.14
Op 13 oktober 2015 heeft Allianz [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de door [C] geleden schade.

3.
De vorderingen in de procedure bij de rechtbank en de beslissing van de rechtbank daarop.

3.1
Allianz heeft een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde] medeaansprakelijk is voor de door [C] als gevolg van het verkeersongeval op 20 oktober 2010 geleden schade en dat in de onderlinge verhouding tussen [geïntimeerde] en Allianz de schade van [C] als gevolg van het verkeersongeval en alle door Allianz in het kader van de schaderegeling gemaakte kosten volledig voor rekening van [geïntimeerde] komen - althans dat 50% van die schade voor zijn rekening komt.
Allianz heeft daarnaast gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 119.456,84, dan wel tot € 59.728,42, in verband met de tot op heden aan [C] vergoede schade en gemaakte kosten.
Tot slot vorderde Allianz [geïntimeerde] te veroordelen tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.

3.2
De rechtbank heeft de vorderingen van Allianz afgewezen en Allianz veroordeeld in de proceskosten.

4
De beoordeling in hoger beroep

Inleiding

4.1
In deze zaak gaat het om het volgende. Allianz stelt dat [geïntimeerde] als bestuurder van de Renault op grond van artikel 6:102 BW medeaansprakelijk is voor de door [C] geleden en te lijden schade, doordat hij [C] als passagier heeft laten plaatsnemen in de laadruimte van de Renault, op een daarvoor niet bestemde provisorische zitplaats zonder gordel. De door [C] geleden schade is tot op heden volledig door Allianz vergoed, met inachtneming van een percentage eigen schuld. Allianz stelt dat zij hiermee een groter deel van de schade heeft vergoed dan overeenkomt met haar bijdrageplicht. Volgens Allianz dient de door [C] geleden schade geheel, althans gedeeltelijk, voor rekening van [geïntimeerde] te komen. Zij beroept zich in dit verband op artikel 6:12 BW.

4.2
[geïntimeerde] heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat Allianz haar recht om hem aansprakelijk te houden (voor zover daar al sprake van zou zijn) heeft verwerkt door aansprakelijkheid voor het ongeval te erkennen en door aan Bovemij te berichten dat zij het dossier kon sluiten (zie hiervoor onder 2.10). [geïntimeerde] meent dat hij zich op deze mededeling van Allianz kan beroepen, nu de mededeling is gedaan aan Bovemij in de hoedanigheid van zijn eigen WAM-verzekeraar, waardoor de mededeling ook jegens hem te gelden heeft.

4.3
De rechtbank heeft [geïntimeerde] in dit standpunt gevolgd en heeft de vorderingen van Allianz om die reden afgewezen. Allianz is tegen dit oordeel in hoger beroep gekomen, onder aanvoering van vijf grieven. Allianz stelt, in de kern weergegeven, dat zij haar mededeling aan Bovemij in de e‑mail van 31 maart 2011 (“Naar aanleiding hiervan erkent Allianz Nederland aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval. Wat ons betreft kunt u uw dossier sluiten”) uitsluitend heeft gedaan in het kader van de Bedrijfsregeling en dat deze mededeling bovendien uitsluitend ziet op het ontstaan van het ongeval. Deze aansprakelijkheid kan volgens Allianz niet gelijk getrokken worden met de nadien gebleken medeaansprakelijkheid van [geïntimeerde] voor een omstandigheid die de schade van [C] heeft vergroot. Bovendien heeft Allianz tegenover [geïntimeerde] als zelfstandig aansprakelijke partij geen aansprakelijkheid erkend. Het bericht van Allianz is nooit aan [geïntimeerde] gericht, terwijl vaststaat dat hij dit bericht ook nooit heeft ontvangen. [geïntimeerde] kan er daarom geen rechten aan ontlenen.

4.4
Het hof zal de grieven gezamenlijk bespreken en zal daarbij eerst de vraag beantwoorden of Bovemij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat Allianz haar aanspraak jegens haar niet (meer) geldend zou maken - en zo ja, wat hiervan het gevolg is voor de aansprakelijkstelling van [geïntimeerde] door Allianz.
Heeft Allianz haar recht jegens Bovemij verwerkt?

4.5
Het hof stelt voorop dat van rechtsverwerking slechts sprake kan zijn indien de schuldeiser (in dit geval Allianz) zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht (vgl. HR 7 juni 1991; ECLI:NL:HR:1991:ZC0271); een beroep op rechtsverwerking komt neer op een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid en wordt slechts in uitzonderlijke omstandigheden gegrond geoordeeld (vgl. HR 20 mei 2005; ECLI:NL:HR:2005:AS4406). Hiervoor dienen door degene die zich op rechtsverwerking beroept, concrete feiten en omstandigheden te worden aangevoerd. Vaste rechtspraak van de Hoge Raad is dat enkel tijdsverloop of enkel stilzitten van de wederpartij onvoldoende is om rechtsverwerking aan te nemen. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken (vgl. HR 24 april 1998; ECLI:NL:HR:1998:ZC2635).

4.6
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat Allianz haar recht heeft verwerkt Bovemij als medeaansprakelijke te betrekken. Het hof onderschrijft wat de rechtbank over dit onderwerp in rechtsoverweging 4.7 tot en met 4.10 van het bestreden vonnis heeft overwogen. Deze overwegingen komen op het volgende neer.

4.7
Allianz heeft Bovemij op 12 januari 2011 op grond van de Bedrijfsregeling verzocht te participeren. Bovemij heeft dit verzoek gehonoreerd. Vervolgens heeft Allianz op 31 maart 2011 zonder enig voorbehoud aan Bovemij meegedeeld dat Allianz aansprakelijkheid voor het ongeval erkent en dat Bovemij het dossier kan sluiten. Vast staat dat Allianz op dat moment bekend was met het feit dat [C] op een provisorische zitplaats had gezeten, zonder een gordel te dragen. Deze feiten waren immers vermeld in het Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse van 29 oktober 2010 waarover ook Allianz beschikte. Bovendien waren deze feiten in februari 2011 door Bovemij nadrukkelijk aan Allianz meegedeeld als omstandigheden die moeten worden betrokken bij de schadeafhandeling. Allianz was dus vóór het versturen van de e-mail van 31 maart 2011 al op de hoogte van de omstandigheden waarop zij nu het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] baseert.
Onder die omstandigheid mocht Bovemij uit de e-mail van 31 maart 2011 opmaken dat Allianz de aansprakelijkheid voor het ongeval en de daaruit voor [C] voortvloeiende schade voor 100% erkende. Dat de Bedrijfsregeling een onderscheid kent tussen het ontstaan van het ongeval en de omvang van de schade maakt dit niet anders. Na de erkenning van de aansprakelijkheid volgde immers de mededeling dat Allianz niet langer van Bovemij verlangde dat zij op enigerlei wijze participeerde in de schade van [C] en dat Bovemij haar dossier kon sluiten. Allianz heeft vervolgens pas drie-en-een-half jaar later opnieuw contact gezocht met Bovemij over deze kwestie en Bovemij is (dus) ook op geen enkele wijze betrokken geweest bij de afhandeling van de schade van [C] en de daarmee samenhangende discussie over het in acht te nemen percentage eigen schuld.
Het betoog van Allianz dat pas later duidelijk werd dat de omstandigheden rondom de zitplaats van [C] in de Renault een doorslaggevende rol hebben gespeeld bij de ernst en de omvang van het letsel van [C] , waardoor sprake is van een nieuw feit en waardoor [geïntimeerde] pas later als medeaansprakelijke in beeld kwam, wordt niet gevolgd. De feiten en omstandigheden waarop Allianz aansprakelijkheid van [geïntimeerde] baseert, waren immers allang bekend bij Allianz. De gestelde onbekendheid van een causaal verband tussen deze omstandigheden en het letsel heeft Allianz er ook niet van weerhouden met (de belangenbehartiger van) [C] de discussie over eigen schuld aan te gaan. Voor zover voor Allianz op 31 maart 2011 daadwerkelijk nog niet duidelijk was of en in hoeverre [geïntimeerde] medeaansprakelijk kon worden gehouden voor de gevolgen van het ongeval voor [C] , had het op de weg van Allianz gelegen een voorbehoud te maken bij het erkennen van de aansprakelijkheid. Dat heeft zij niet gedaan. Daarmee heeft Allianz haar recht verwerkt Bovemij als medeaansprakelijke te betrekken.

Het (rechts)gevolg van de rechtsverwerking

4.8
Vervolgens is de vraag of ook [geïntimeerde] zich kan beroepen op de verklaring van Allianz jegens Bovemij en, daarmee samenhangend, wat in dit geval het (rechts)gevolg van de rechtsverwerking is voor de verhouding tussen Allianz en [geïntimeerde] .

4.9
Allianz heeft er terecht op gewezen dat haar e-mail van 31 maart 2011 alleen gericht was aan Bovemij en dat [geïntimeerde] dit bericht niet heeft ontvangen. [geïntimeerde] is pas van de inhoud van dit bericht op de hoogte geraakt nadat hij door Allianz aansprakelijk werd gesteld op 13 oktober 2015. Anders dan Bovemij, heeft [geïntimeerde] er dus niet op grond van de e-mail van 31 maart 2011 op mogen vertrouwen dat Allianz hem niet (meer) medeaansprakelijk zou stellen. Vaststaat echter dat de schade die Allianz op hem wenst te verhalen, gedekt is door zijn WAM-verzekering bij Bovemij. Indien de vordering van Allianz jegens [geïntimeerde] zou worden toegewezen, heeft dit daarom feitelijk tot gevolg dat Bovemij (in ieder geval een deel van) de schade alsnog dient te vergoeden. Dit is, zo heeft Allianz erkend, ook het doel van deze procedure: ter gelegenheid van de comparitie in hoger beroep heeft Allianz verklaard dat het voor haar bij de aansprakelijkstelling van [geïntimeerde] een belangrijk gegeven was dat hij voor de schade is verzekerd, en dat het altijd haar bedoeling is geweest dat de schade uiteindelijk door Bovemij zou worden betaald. De vordering die Allianz nu jegens [geïntimeerde] instelt is dus in feite een vordering op Bovemij. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, heeft Allianz met haar e-mail van 31 maart 2011 echter de weg afgesneden Bovemij nog als medeaansprakelijke te betrekken. Onder deze omstandigheden - waarin sprake is van verwevenheid tussen de vorderingen van Allianz op Bovemij en op [geïntimeerde] , vaststaat dat aansprakelijkstelling van [geïntimeerde] voor Allianz alleen dient als omweg om alsnog bij Bovemij uit te komen en Allianz het recht verwerkt heeft om Bovemij rechtstreeks aan te spreken - is het beroep van Allianz op haar rechten uit subrogatie op grond van artikel 6:10 en 6:12 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De vordering van Allianz op [geïntimeerde] is om deze reden niet toewijsbaar. ECLI:NL:GHARL:2020:114