Hof 's-Hertogenbosch 111011 eigen schuld bij onstaan schade vanwege niet dragen gordel 50 %, na billijkheidscorrectie 20%.
- Meer over dit onderwerp:
Hof 's-Hertogenbosch 111011 eigen schuld bij onstaan schade vanwege niet dragen gordel 50 %, na billijkheidscorrectie 20%.
22.5.1. Neuroloog Bernsen concludeert in zijn rapport dat [X.] door het ongeval een licht traumatisch schedelhersenletsel categorie 3 heeft opgelopen. Op grond daarvan heeft [X.] volgens Bernsen posttraumatische hoofdpijnklachten en mogelijk cognitieve stoornissen. De door [X.] aangegeven nekklachten passen volgens Bernsen bij een whiplash associated disorder graad I.
Zoals hiervoor is overwogen, is de conclusie van Bernsen, voor wat betreft het door hem zo duidelijk aangebrachte onderscheid tussen de hoofdpijnklachten en concentratiestoornissen enerzijds en de nekklachten anderzijds, voor het hof onvoldoende inzichtelijk.
Bernsen onderbouwt in zijn rapport in het geheel niet waarom de hoofdpijnklachten en de concentratiestoornissen (indien deze komen vast te staan) enkel en alleen zijn te wijten aan het door hem veronderstelde schedelhersentrauma en niet hun oorzaak vinden in het whiplash trauma. Het is immers bekend dat ook hoofdpijnklachten en concentratiestoornissen vaak voorkomen bij PWS. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de door de rechtbank benoemde neurochirurg Beuls in zijn rapport d.d. 7 september 2007 juist heeft geconcludeerd dat er geen enkel vermoeden bestaat dat er bij het ongeval een hersenbeschadiging is opgetreden, daar noch bij de neurologische onderzoekingen noch bij de MRI afwijkingen van de hersenen van [X.] werden gevonden (p 21 van diens rapport). Deze conclusie heeft Beuls voorts onderbouwd doordat er ook bij de anamnese geen enkele aanwijzing is gevonden voor een hersenbeschadiging, dat er geen bewustzijnsverlies is geweest, geen posttraumatische amnesie en dat er na het ongeval geen neurologische uitval is geweest. Het bewustzijn is altijd intact gebleven, aldus Beuls. Om die reden volgt het hof op dit punt deze goed onderbouwde conclusie van Beuls en nu op dit punt een nadere onderbouwing van de conclusie van Bernsen ontbreekt, neemt het hof dit door Bernsen gemaakte onderscheid in de oorzaak van de klachten, schedelhersentrauma dan wel PWS, niet over.
Bernsen geeft voorts in zijn rapport aan dat het feit dat [X.] tijdens het ongeval geen autogordel droeg heeft geleid tot een deceleratieletsel, een soort whiplashtrauma. Door die omstandigheid heeft [X.] een extra whiplashletsel opgelopen. Het enkele feit dat het hof Bernsen niet volgt in zijn conclusie dat de hoofdpijnklachten en (mogelijke) concentratiestoornissen zijn toe te rekenen aan een schedelhersentrauma, betekent daarom niet dat het niet dragen van de autogordel geen rol speelt. Doordat sprake was van twee whiplashtrauma’s dient derhalve een deel van de klachten dient aan het niet dragen van de gordel te worden toegeschreven.
(....)
eigen schuld [X.]
22.7. Bernsen is voorts gevraagd naar de consequenties van het niet dragen van de autogordel door [X.]. London heeft zich immers op grond daarvan beroepen op eigen schuld van [X.]. Aangezien [X.] zich er juist op heeft beroepen dat de gevolgen van het whiplashletsel door het niet dragen van de autogordel geringer zijn, is Bernsen gevraagd aan deze stelling van [X.] aandacht te besteden.
22.7.1. Bernsen concludeert in zijn rapport dat [X.] door het niet dragen van de autogordel tegen de voorruit is gekomen en dat daardoor het licht traumatisch schedelhersenletsel is ontstaan. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor in r.o. 22.5.1 is overwogen, waarin het hof het rapport van Bernsen op dit punt niet heeft gevolgd.
22.7.2. Bernsen geeft in zijn antwoord onder 1l aan dat hij in de wetenschappelijk literatuur zowel opvattingen heeft gevonden die het in 22.7 beschreven standpunt van [X.] onderschrijven als ook opvattingen waaruit juist het tegendeel blijkt. [X.] heeft bij memorie na deskundigenbericht een brief van drs. [Z.], huisarts en medisch adviseur, van 13 april 2011 overgelegd, waarin deze onder meer ingaat op de gevolgen van het niet dragen van de autogordel. Het hof is anders dan [X.] niet van oordeel dat diens relaas over de medische gevolgen van het niet dragen van de autogordel helder en navolgbaar is, nog daargelaten dat het niet wetenschappelijk is onderbouwd. Temeer daar [Z.] zelf in zijn brief aangeeft dat zijn kennis niet specifiek op dit vakgebied ligt, gaat het hof aan [Z.]’ opmerkingen in deze brief op dit punt voorbij. Aangezien door het rapport van Bernsen de theorie van [X.] niet wordt onderschreven, verwerpt het hof de stelling van [X.] dat het niet dragen van de autogordel [X.] voor ernstiger letsel heeft behoed.
22.7.3. Dit alles heeft tot gevolg dat de posttraumatische hoofdpijnklachten en de cognitieve klachten, mits deze komen vast te staan, moeten worden toegerekend aan het PWS, met dien verstande dat deze klachten voor een deel aan het whiplashtrauma veroorzaakt door het niet dragen van de gordel, dus aan [X.] zelf, moeten worden toegerekend. Het hof verwijst hiervoor naar r.o. 22.5.1.
22.7.4. London stelt dat hiermee is aangetoond dat de klachten op grond van de eigen schuld van [X.] geheel aan haar moeten worden toegerekend. Ook dit standpunt volgt het hof niet, nu immers de fout van de verzekerde van London in elk geval ook aan het ontstaan van het ongeval heeft bijgedragen.
22.7.5. [X.] heeft zich in dit hoger beroep op de billijkheidscorrectie beroepen. Het hof heeft in r.o. 4.17 van het tussenarrest van 2 februari 2010 de beoordeling van de billijkheidscorrectie in afwachting van het deskundigenbericht aangehouden.
Thans oordeelt het hof over de billijkheidscorrectie als volgt.
[X.] stelt dat de auto op het moment van het ongeval stil stond, dat zij iets uit haar handtas wilde pakken en dat zij daarom de gordel afdeed, omdat deze anders gelet op haar lengte – [X.] is 1.54 cm lang – in haar nek zou snijden. Het hof is op grond van de uitgebreide rapporten van zowel Bernsen als Beuls van oordeel dat de causale bijdrage van de toerekenbare fout van [X.] – het afdoen van de autogordel – aan de schade 50% bedraagt (art. 6:101 BW). Het hof is van oordeel dat de billijkheid in de gegeven omstandigheden, gelet op de ernst van de wederzijds gemaakte fouten eist dat een andere verdeling van de vergoedingsplicht dan een verdeling naar evenredigheid dient plaats te vinden. Vaststaat dat de veroorzaker van het ongeval de rotonde is genaderd met een snelheid van waarschijnlijk meer dan 50 km, terwijl daar op dat moment een rij stilstaande auto’s stond. Daaruit blijkt dat die bestuurder op dat moment niet alleen te hard reed, maar ook geheel onoplettend en dus zeer onvoorzichtig de rotonde naderde. Dit is een zeer ernstige normschending. De fout van [X.] – het even afdoen van haar gordel om iets uit haar tas te pakken – is in verhouding tot de fout van de veroorzaker – het te hard rijden en het geheel niet opletten - zodanig geringer dat de vergoedingsplicht van de veroorzaker van het ongeval wordt gesteld op 80% en de vergoedingsplicht van [X.] dus op 20%.
LJN BU4023