Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-Nederland 181013 dwarsleasie passagier; alcohol belangrijkste factor ontstaan ongeval; gordelkorting 25%, na billijkheidscorr. 15%

Rb Midden-Nederland 181013 dwarsleasie passagier; alcohol belangrijkste factor ontstaan ongeval; gordelkorting 25%, na billijkheidscorr. 15%;
- kosten gevorderd 29 uur tegen € 265,00 + 6% + 21% BTW, totaal € 9.856,78, toegewezen 85% daarvan

4 De beoordeling
Het ontstaan van het ongeval
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het rijden door [A] onder invloed van alcohol de belangrijkste factor is geweest voor het ontstaan van het ongeval. Daartoe is het volgende overwogen.

4.2.
[A] heeft tegenover de politie verklaard dat hij tussen de 70 en 80 km per uur reed.[B] heeft tegenover de politie verklaard dat hij geen idee had hoe hard [A] reed voor het ongeval. In zijn latere verklaring heeft hij vermeld dat [A] heel hard reed, zo hard dat hij hem heeft gewaarschuwd, maar hij heeft geen concrete snelheid aangegeven. In het rapport van [ongevallenanalist 1] waarop [verzoeker ] zich beroept wordt uitgegaan van een snelheid van 70 tot 75 km per uur. Er zijn geen aanwijzingen dat [A] met een hogere snelheid heeft gereden. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [A] tussen de 70 en 75 km per uur reed. Daarmee heeft hij de toegestane maximum snelheid van 60 km per uur overschreden. Uit de door [verzoeker ] overgelegde foto blijkt weliswaar dat onder het 60 km bord een bord “maximumsnelheid 30 km” is geplaatst, maar het daarbij geplaatste bord geeft aan dat deze maximumsnelheid verband houdt met werkzaamheden aan de weg. Niet in geschil is dat op de dag van het ongeval niet aan de weg werd gewerkt en er is gesteld noch gebleken dat de situatie ter plaatse noodzaakte een snelheid van maximaal 30 km per uur aan te houden. Voor de conclusie dat[A] het verwijt kan worden gemaakt dat hij in de gegeven omstandigheden “veel te hard heeft gereden”, zoals [verzoeker ] stelt, zijn dan ook onvoldoende aanknopingspunten.

4.3.
De overschrijding van de maximale snelheid met 10 à 15 km en de door [A] genoemde “onoplettendheid” zijn op zichzelf onvoldoende om het ontstaan van het ongeval te kunnen verklaren, in aanmerking genomen dat [A] in een overzichtelijke en niet gevaarlijke verkeerssituatie, de auto niet in bedwang heeft kunnen houden. Wel aannemelijk is dat er een directe relatie bestaat tussen het hoge alcoholpromillage in het bloed en de eerdergenoemde onoplettendheid bij het autorijden evenals de onmogelijkheid een gemaakte (stuur)fout te kunnen corrigeren. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat ontstaan van het ongeval is te wijten aan het alcoholgebruik van [A].

Aan [verzoeker ] toe te rekenen omstandigheden
4.4.
Wat betreft de vraag of en zo ja in hoeverre de schade het gevolg is van een omstandigheid die aan [verzoeker ] moet worden toegerekend overweegt de rechtbank dat ingevolge artikel 58a en artikel 59 van het Reglement verkeersregel en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) passagiers van een personenauto tijdens deelname aan het verkeer gebruik dienen te maken van de voor hen beschikbare autogordel.

4.5.
Op grond van de getuigenverklaringen is de rechtbank duidelijk geworden dat [verzoeker ] ten tijde van het ongeval geen autogordel droeg. De rechtbank hecht bij dit oordeel doorslaggevend belang aan de verklaring van de beide verbalisanten dat[verzoeker ] “op zijn buik, op het dak, aan de binnenzijde van de auto lag”. De verklaring van de verbalisanten dat zij[verzoeker ] liggend hebben aangetroffen, wordt bevestigd door de getuige [getuige ] die kort na het ongeval ter plaatse was en tegenover de politie heeft verklaard dat hij een persoon in de auto zag liggen. Ook[B] heeft tegenover de politie verklaard dat hij [verzoeker ] buiten bewustzijn in de auto zag liggen. Volgens de schriftelijke weergave van twee telefoongesprekken op 26 juli en 31 juli 2013 met ASR heeft [B] zijn tegenover de politie gegeven verklaring dat [verzoeker ] na het ongeval in de auto lag herhaald en daaraan toegevoegd “op het dak van de auto”. Op grond van deze getuigenverklaringen moet worden geconcludeerd dat [verzoeker ] na het ongeval op het dak van de auto lag, dat door de omwenteling de onderzijde van de auto was geworden. De schriftelijke verklaring van [B] van 23 april 2013 dat[verzoeker ] “zat en niet lag in de auto” doet daar niet aan af, aangezien dit gedeelte van zijn verklaring ziet op de situatie voordat het ongeval plaatsvond en de vraag betreft of [verzoeker ] tijdens de rit gewoon op de passagiersstoel zat, of dat hij lag. De omstandigheid dat[verzoeker ] na het ongeval op het dak van de auto lag, leidt naar het oordeel van de rechtbank tot geen andere conclusie dan dat hij tijdens de rit geen autogordel droeg. Bij het wel dragen van de gordel zou hij daarin immers zijn blijven “hangen” waardoor hij niet in een liggende positie was gekomen.

4.6.
Nu de rechtbank er op grond van de voorhanden getuigenrapporten van overtuigd is dat[verzoeker ] geen autogordel heeft gedragen laat zij in het midden welke consequenties er verbonden kunnen worden aan de conclusie van het rapport van [ongevallenanalist 1] dat er op de autogordels van de achterbank geen sporen zijn te zien van gebruik daarvan tijdens het ongeval en de conclusie van het rapport van MVOA dat er op geen van de autogordels in de auto sporen zijn te zien van gebruik daarvan tijdens het ongeval.

4.7.
De wettelijke verplichting tot het dragen van een autogordel is ingevoerd omdat uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat het dragen daarvan de kans op ernstig letstel bij aanrijdingen aanzienlijk vermindert. Als uitgangspunt heeft daarom te gelden dat het dragen van een autogordel een schadebeperkende maatregel is die door de passagier genomen dient te worden. Door na te laten deze schadebeperkende maatregel te nemen heeft [verzoeker ] het risico genomen dat de door hem te lijden schade aanzienlijk groter zou zijn dan in het geval hij wel een autogordel zou hebben gedragen. Achteraf is niet met zekerheid vast te stellen of en zo ja welk letsel[verzoeker ] zou hebben opgelopen indien hij wel een gordel had gedragen. Het rapport van [ongevallenanalist 1] waarop [verzoeker ] zich beroept biedt onvoldoende aanknopingspunten om op grond daarvan te concluderen dat het letsel indien [verzoeker ] wel een gordel had gedragen even ernstig zou zijn geweest. Weliswaar vermeldt dit rapport dat “zowel met als zonder gordel het hoofd tegen het dak of de dakrand kan slaan”, maar laat onvermeld of de kracht waarmee het hoofd in aanraking met het dak zou zijn gekomen met of zonder gordel dezelfde zou zijn. Het is zeer aannemelijk dat het gebruik van een autogordel een remmende werking heeft, zodat ook indien het gebruik van de gordel het contact met het dak van de auto niet had kunnen voorkomen, de klap in ieder geval minder hard zou zijn aangekomen. Bovendien is het evident dat het dragen van een gordel voorkomt dat de persoon bij geweldsinvloed op de auto door de auto wordt geslingerd. De stellingen Van [ongevallenanalist 1] dat (ook) letsel kan zijn toegebracht door de fiets die zich in de auto bevond en/of door [B] en[A] terwijl zij de auto langs de achterzijde zouden hebben verlaten, zijn in hoge mate hypothetisch. Bovendien is, indien deze bijkomende schadeoorzaken zich inderdaad zouden hebben voorgedaan - hetgeen door ASR gemotiveerd is betwist - daarmee nog niets gezegd over de aan de orde zijnde vraag over de effecten van het dragen van een gordel.

4.8.
De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker ] door het niet dragen van de autogordel voor 25% aan de schade heeft bijgedragen. In dit geval kan het geen gebruikmaken van de autogordel door [verzoeker ] niet (ook) als een verwijtbare fout van [A] worden aangemerkt. Daarbij is van belang dat [verzoeker ] een volwassen man is, die bekend is of kan zijn met het voorschrift een autogordel te dragen en met de ratio van dit voorschrift, het voorkomen of verminderen van letsel bij een ongeval. [verzoeker ] is zelf in het bezit was van een auto, zoals blijkt uit de getuigenverklaringen waarin is opgenomen dat hij, voordat hij met [B] en[A] meereed, de band van zijn auto aan het wisselen was. In de gegeven omstandigheden was het dan ook niet voor de hand liggend dat [A] zou hebben gecontroleerd of [verzoeker ] al of niet gebruik maakte van de autogordel en hem op zijn verplichting zou hebben gewezen.

Billijkheidscorrectie
4.9.
De rechtbank ziet in de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten en vanwege de ernst van het letsel aanleiding toepassing te geven aan de in artikel 6:101 lid 1 gegeven billijkheidscorrectie. Aan dit oordeel ligt ten grondslag dat het rijden onder invloed van alcohol door [A] een zeer ernstig vergrijp is waarbij hij willens en wetens het risico heeft genomen dat hij een ander schade toebrengt. Daartegenover staat de veel minder ernstige fout van [verzoeker ] dat hij zijn gordel niet heeft gedragen. Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de gevolgen van het ongeval voor [verzoeker ] zeer ernstig zijn. Zijn ledematen zijn alle vier verlamd en hij dient beademd te worden. Voor zijn dagelijkse zorg en al zijn bezigheden is hij blijvend volledig afhankelijk van zorg en hulp van anderen. Op grond van het voorgaande verdeelt de rechtbank de schadevergoedingsplicht als volgt. ASR dient 85% van de schade van [verzoeker ] te vergoeden en [verzoeker ] dient 15% van zijn eigen schade te dragen.

Slotsom
4.10.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering onder 1 in zoverre kan worden toegewezen dat ASR ten opzichte van[verzoeker ] aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval en haar schadevergoedingsplicht 85% bedraagt.

Kosten van het onderzoeksrapport [ongevallenanalist 1]
4.11.
De rechtbank overweegt dat, indien de schadevergoedingsplicht op grond van artikel 6:101 BW evenredig met de mate van eigen schuld van de benadeelde wordt verminderd, ook de verplichting om de in artikel 6:96 lid 2 BW bedoelde kosten te vergoeden in beginsel in dezelfde mate verminderd dient te worden. Nu ASR niet heeft betwist dat de kosten van het rapport[ongevallenanalist 1] redelijkerwijs zijn gemaakt komen deze in beginsel voor vergoeding in aanmerking, met dien verstande dat gelet op hetgeen hiervoor is overwogen deze vergoedingsplicht 85% bedraagt. De rechtbank zal daarom bepalen dat ASR een bedrag van € 4.393,25 (85% van € 5.168,52) wegens buitengerechtelijke kosten dient te vergoeden.

4.12.
Betreffende het betoog van ASR dat het verzoek tot vergoeding van de kosten van het rapport [ongevallenanalist 1] moet worden afgewezen, omdat het reeds betaalde bedrag van € 11.500,00 als voorschot op de buitengerechtelijke kosten voldoende is om de declaratie van[ongevallenanalist 1] te voldoen, overweegt de rechtbank dat zij thans niet over voldoende gegevens beschikt om te kunnen beoordelen of deze stelling juist is. Aannemelijk is dat deze betalingen (ook) zullen zijn aangewend voor de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. Gelet op het feit dat, zoals[verzoeker ] onweersproken naar voren heeft gebracht, ASR bij het verstrekken van de vergoedingen steeds is uitgegaan van een vergoedingsplicht van 50%, is het niet uit te sluiten dat een aanvullende betaling voor vergoeding van de kosten van het rapport van [ongevallenanalist 1] nodig is. Partijen dienen bij de voorzetting van de onderhandelingen, met in achtneming van de in deze beschikking geformuleerde uitgangspunten, in overleg de hoogte van het door ASR te betalen bedrag berekenen.

Kosten van het deelgeschil
4.13.
[verzoeker ] heeft de kosten van het deelgeschil begroot op € 9.856,78 (29 uur, waarvan 18 uur voor werkzaamheden nadat het verzoekschrift is ingediend) tegen een uurtarief van € 265,00 vermeerderd met 6% kantoorkosten en 21% BTW.

4.14.
De rechtbank zal uitgaan van het door[verzoeker ] genoemde uurtarief, nu ASR de hoogte daarvan niet heeft betwist. Wat betreft de tijdsbesteding is de rechtbank met ASR van mening dat het aantal bestede uren fors is te noemen voor een advocaat die is gespecialiseerd in letselschade. Gelet op de technische discussie die zich tussen partijen heeft ontsponnen en de (aanvullende) deskundigenrapporten van beide partijen betreffende de toedracht van het ongeval en (de gevolgen van) het niet dragen van een autogordel, acht de rechtbank het aantal bestede uren echter wel voldoende onderbouwd en niet onredelijk. De rechtbank zal daarom ook bij de tijdsbesteding uitgaan van het aantal uren als door [verzoeker ] is opgegeven.

4.15.
Hetgeen hiervoor in 4.11 is overwogen met betrekking tot de beperking van de vergoedingsplicht van de buitengerechtelijke kosten geldt ook voor de kosten van de behandeling van het deelgeschil, nu deze op grond van artikel 1019aa lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hebben te gelden als kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. De rechtbank zal de kosten van het deelgeschil daarom begroten als gevorderd en ASR veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 8.378,26 (85% van € 9.856,78), inclusief BTW, te vermeerderen met een bedrag van € 232,90 (85% van € 274,00) voor griffierecht. ECLI:NL:RBMNE:2013:5000