Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 080709 eiseres lag op schoot van drie inzittenden op de achterbank; gedaagde 100 % aanspr

Rb Utrecht 080709 eiseres lag op schoot van drie inzittenden op de achterbank; gedaagde 100 % aansprakelijk;
4.1.  De rechtbank stelt vast dat de toedracht van het eenzijdige ongeval, de aansprakelijkheid van [A.] als bestuurder van de auto en de aansprakelijkheid van Univé als WAM-verzekeraar van de auto niet ter discussie staat tussen partijen.
4.2.  Partijen verschillen van mening over de omvang van de schadevergoedingsplicht van Univé. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat de gehele door haar als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade voor rekening van Univé komt. Univé stelt dat er sprake is van eigen schuld van [eiseres] in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zodat zij slechts gehouden is 60% van de schade van [eiseres] te vergoeden.

4.3.  Beoordeeld dient te worden of de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan [eiseres] kan worden toegerekend en, zo ja, in welke mate dit de vergoedingsplicht van Univé beïnvloedt. In dat kader dient de schade te worden verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan [A.] en [eiseres] toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen (de causaliteitsafweging), waarna zonodig een billijkheidscorrectie dient te worden toegepast.

4.4.  Univé stelt dat de omstandigheid dat [eiseres] zich liggend op de schoot van de drie personen op de achterbank heeft laten vervoeren, waarbij zij geen autogordel heeft gedragen, heeft bijgedragen aan het ontstaan en de ernst van het letsel van [eiseres], hetgeen haar aangerekend dient te worden. Univé voert aan dat uit het overgelegde advies van haar medisch adviseur blijkt dat de uitgangspositie van [eiseres] gunstiger zou zijn geweest en haar letsel waarschijnlijk (veel) minder ernstig zou zijn geweest, indien zij een autogordel had gedragen. De veiligheidskooi rondom de achterbank van de auto was nog deels intact, zodat een persoon op de achterbank, mits gefixeerd door middel van een autogordel, een relatief gunstiger uitgangspositie had dan een uit de auto geslingerde persoon. Univé stelt zich op het standpunt dat de aan [eiseres] toe te rekenen omstandigheden in gelijke mate aan de schade hebben bijgedragen als de aan [A.] toe te rekenen omstandigheden, zodat op grond van de causaliteitsafweging op haar slechts een vergoedingsplicht rust van 50% van de schade van [eiseres].

4.5.  [eiseres] betwist dat er sprake is van eigen schuld van haar zijde. [eiseres] stelt dat de schade het gevolg is van het rijgedrag van [A.] en dat haar positie in de auto en het niet dragen van een autogordel daar niet dan wel nauwelijks aan hebben bijgedragen. Volgens [eiseres] zou gezien de grote botssnelheid en de ernstige vervorming van de auto, het dragen van een autogordel in deze geen of nauwelijks letselverminderend effect hebben gehad. Daarbij voert [eiseres] aan dat het instappen in een overbeladen auto noch het niet dragen van een autogordel een risicoaansprakelijkheid voor haar oplevert. Op grond van de causale afweging komt [eiseres] uit op een vergoedingsplicht van Univé van niet veel minder dan 100% van haar schade.

4.6.  Uit artikel 58a en artikel 59 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) volgt onder meer dat passagiers van een personenauto tijdens deelname aan het verkeer alleen mogen worden vervoerd, indien zij op zitplaatsen gezeten zijn en dat passagiers gebruik dienen te maken van de voor hen beschikbare autogordel. Uit artikel 92 RVV 1990 volgt dat overtreding van deze artikelen een strafbaar feit is en dat de bestuurder van een personenauto wegens overtreding van deze artikelen kan worden veroordeeld tot ontzegging van de rijbevoegdheid. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat er sprake is van omstandigheden, bestaande uit het niet zitten op een zitplaats in de auto en het niet dragen van een autogordel, die aan [eiseres] als passagier zijn toe te rekenen. Aangenomen mag worden dat de ontstane schade mede het gevolg is van deze omstandigheden, nu voormelde wettelijke verplichtingen zijn ingevoerd, omdat uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat het dragen van een autogordel (gezeten op een daarvoor bestemde plaats in de auto) de kans op ernstig letsel bij aanrijdingen aanzienlijk doet verminderen. De rechtbank stelt echter tevens vast dat deze omstandigheden ook aan [A.] als bestuurder zijn toe te rekenen. Andere aan [A.] toe te rekenen omstandigheden die tot de ontstane schade hebben bijgedragen zijn gelegen in zijn rijgedrag. Op grond van de voorliggende stukken kan vooralsnog niet worden vastgesteld in welke mate de aan [A.] en in welke mate de aan [eiseres] toe te rekenen omstandigheden hebben bijgedragen aan (de ernst van) de schade. Naar het oordeel van de rechtbank kan evenwel op grond van het hiernavolgende in het midden blijven tot welk resultaat de afweging van de wederzijdse causaliteit zou hebben geleid.

4.7.  De rechtbank acht gelet op de uiteenlopende ernst van de normschendingen en de mate van verwijtbaarheid van de gedragingen van [A.] en [eiseres] alsmede gelet op de ernst van het letsel van [eiseres] toepassing van de billijkheidscorrectie op zijn plaats en wel in die zin dat de vergoedingsplicht van Univé geheel in stand blijft.

4.8.  De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat [A.] bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 24 december 2007 ter zake strafrechtelijk is veroordeeld wegens overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), welke overtreding in die wet wordt gekwalifi2ceerd als een misdrijf, terwijl het niet zitten op een zitplaats in een personenauto en het niet dragen van een autogordel zijn te beschouwen als overtredingen. De normschendingen door [A.] zijn dus vele malen ernstiger dan de normschendingen door [eiseres].

4.9.  Daar komt bij dat bij voornoemd vonnis met betrekking tot het rijgedrag van [A.] is vastgesteld dat hij grove verkeersfouten heeft gemaakt en zeer roekeloos heeft gereden. Dit blijkt onder meer uit de volgende overwegingen:

“De verdachte heeft met een snelheid van minstens 100 km/u gereden op een (gedeelte van een) weg waar 50 km/u was toegestaan. Hij heeft daarbij achterom gekeken. In het bijzonder gelet op de door de raadsman aangevoerde omstandigheden, dat er zes personen in de auto zaten, het rumoerig was in de auto, de verdachte nog maar net zijn rijbewijs had en hij op die weg nog niet eerder gereden had, is de rechtbank van oordeel dat hij zijn snelheid aan die omstandigheden had moeten aanpassen. Door met genoemde snelheid onder de genoemde omstandigheden te rijden, heeft de verdachte zich roekeloos gedragen. (…)”

“Door op een dergelijke, volstrekt onverantwoorde wijze te rijden heeft de verdachte alle grenzen van het betamelijke ruim overschreden. Een zodanige stijl van rijden in de gegeven situatie, terwijl de verdachte nota bene een dag tevoren nog was gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen van zulk rijgedrag, is naar het oordeel van de rechtbank zo roekeloos, dat deze grenst aan voorwaardelijk opzet. Nu een gewaarschuwd mens telt voor twee, rekent de rechtbank de verdachte zijn rijgedrag en de daaruit voortvloeiende gevolgen dan ook zeer zwaar aan. (…)”

De hier door de strafrechter genoemde omstandigheden zijn grotendeels ook in deze civiele procedure komen vast te staan, namelijk de snelheid waarmee [A.] heeft gereden terwijl een maximumsnelheid van 50 km/u gold, de hoeveelheid personen in de auto, het achterom kijken door [A.] en het feit dat hij nog maar net zijn rijbewijs had en een dag voor het ongeval nog was aangehouden en gewaarschuwd door de politie vanwege zijn rijgedrag.

4.10.  [A.] valt ten aanzien van het ontstaan van het ongeval en in het verlengde daarvan het ontstaan en de omvang van de schade van [eiseres] dus een zeer zwaar verwijt te maken. Het rijgedrag van [A.] was in de gegeven omstandigheden zo roekeloos dat er strafrechtelijk gezien sprake was van aan voorwaardelijk opzet grenzende roekeloosheid. Dit staat in geen verhouding tot het verwijt dat [eiseres] in deze te maken valt. Bovendien is ook [A.] als bestuurder te verwijten dat [eiseres] geen autogordel heeft gedragen en niet op een daarvoor bestemde plaats in de auto heeft plaatsgenomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de mate van verwijtbaarheid van het gedrag van [A.] vele malen groter is dan de verwijtbaarheid van het gedrag van [eiseres]. Deze omstandigheid rechtvaardigt tevens een billijkheidscorrectie.

4.11.  Ten slotte neemt de rechtbank de omstandigheid in aanmerking dat [eiseres] ten gevolge van het ongeval zeer ernstig (hersen)letsel heeft opgelopen.

4.12.  In het licht van deze omstandigheden houdt de rechtbank [A.] op grond van de billijkheid voor 100% aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval. Dit brengt met zich dat Univé gehouden is aan [eiseres] alle schade voortvloeiende uit het ongeval te vergoeden. De gevorderde verklaring voor recht zal overeenkomstig worden toegewezen. LJN BJ2064