Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zwolle 071205 Moeder met kinderen, inkomen zonder ongeval

Rechtbank Zwolle 07-12-2005:
3.6 Bij de bepaling van de schade vanwege verlies verdienvermogen is [eiseres] uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
-  een inkomen na ongeval tot en met 2002 gelijk aan het daadwerkelijk door haar genoten inkomen uit loon en (ZW en WAO) uitkeringen in de desbetreffende jaren;
-  een inkomen na ongeval vanaf 1 januari 2003 van EUR 11.509,00 bruto per jaar uit een WAO uitkering op basis van 80-100 % arbeidsongeschiktheid;
-  een inkomen zonder ongeval tot en met 2002 op basis van een full-time dienstverband bij Fresenius (voorheen NPBI);
-  een inkomen na ongeval van 2003 tot en met 2007 op basis van een deeltijdfunctie van 50%, van 2008 tot en met 2029 van 80% en van 2030 tot en met 2040 van 50%, in alle gevallen bij Fresenius;
-  geen aftrek in de situatie zonder ongeval wegens kosten van kinderopvang.

3.7 Univé heeft deze uitgangspunten gemotiveerd betwist. De rechtbank zal deze uitgangspunten, en de kritiek van Univé, hierna bespreken. Zij stelt daarbij voorop dat de vraag of een gelaedeerde als gevolg van het ongeval schade heeft geleden door verlies van (toekomstige) inkomsten uit arbeid moet worden beantwoord door vergelijking van de feitelijke inkomenssituatie na het ongeval met de hypothetische situatie bij wegdenken van het ongeval. Bij zo'n vergelijking komt het aan op de redelijke verwachting van de rechter omtrent toekomstige ontwikkelingen. Bij die verwachting omtrent de toekomst zijn het heden en het verleden van groot belang, terwijl tevens ervaringsregels een rol van betekenis spelen. Verder geldt dat aan een benadeelde die blijvend letselschade heeft opgelopen geen hoge eisen kunnen worden gesteld met betrekking tot het bewijs van de arbeidsinkomsten die hij in de hypothetische situatie zonder ongeval zou hebben genoten; het is immers de veroorzaker van het ongeval die aan de gelaedeerde de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent hetgeen in de hypothetische situatie zonder ongeval zou zijn geschied.

verlies verdienvermogen - inkomen na ongeval
3.8 Univé heeft betwist dat [eiseres] niet meer in staat is om te werken. Volgens Univé moet part-time werk in ieder geval mogelijk zijn. Deze stelling van Univé vindt steun in de volgende gegevens:
-  [eiseres] heeft aanvankelijk na het ongeval nog doorgewerkt, tot zij zich in juni 1998 ziek meldde;
-  naar aanleiding van deze ziekmelding werd haar geen WAO-uitkering toegekend, omdat zij geschikt werd geacht voor ander werk dan haar eigen werk als productiemedewerkster;
-  vanaf 1 juni 1999 tot 5 juni 2000 heeft [eiseres] via een uitzendbureau voor haar vroegere werkgever (NPBI / Fresenius) gewerkt. Op laatstgenoemde datum is zij wegens ziekte uitgevallen;
-  aan [eiseres] is met ingang van 4 juni 2001 een volledige WAO-uitkering toegekend. Blijkens het in rechtsoverweging 1.5 aangehaalde rapport van de verzekeringsgeneeskundige dat aan de toekenningsbeslissing ten grondslag ligt, hield deze beslissing duidelijk verband met het feit dat [eiseres] zwanger was;
-  sedert 26 juni 2005 heeft de Boer geen aanspraak meer op een WAO-uitkering, omdat zij geacht wordt voor minder dan 15% arbeidsongeschikt te zijn.

Univé heeft de betwisting van de stelling van [eiseres], dat zij volledig arbeidsongeschikt is, met de hiervoor aangehaalde gegevens voldoende onderbouwd. In dit kader is van belang dat neuroloog Padt weliswaar aangeeft dat [eiseres] beperkt is met betrekking tot het uitvoeren van zwaar werk, zeker wanneer dat niet strikt gedoseerd is en gepaard gaat met drukte en stress, en dat rekening gehouden moet worden met de nekklachten en met de beperkingen in de arm- en handfunctie, maar dat hij niet concludeert dat [eiseres] niet tot werken in staat is. De rechtbank kan er dan ook niet zonder meer vanuit gaan dat [eiseres], zoals zij stelt, volledig arbeidsongeschikt is.

3.9 Om te kunnen bepalen of [eiseres] (volledig) arbeidsongeschikt is, dient een onderzoek door een arbeidsdeskundige te worden verricht. De deskundige dient allereerst na te gaan of [eiseres], gelet op de door Padt vastgestelde beperkingen en rekening houdend met haar opleiding, belangstelling en werkervaring, passend werk zou kunnen verrichten. Indien dat het geval is dient hij na te gaan wat de kans is op het (op termijn) vinden van dat werk en welk inkomen zij daarmee zou kunnen verwerven. Ook dient hij na te gaan of [eiseres] haar kansen op de arbeidsmarkt kan vergroten door het volgen van een opleiding of cursus, en zo ja welke. Indien de arbeidsdeskundige mogelijkheden ziet, dient wellicht een reïntegratietraject te worden ingezet.

3.10 De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de persoon van de arbeidsdeskundige en de aan de arbeidsdeskundige te stellen vragen.

3.11 [eiseres] heeft tot op heden ook na het ongeval steeds inkomen verworven, of uit werk of uit uitkering. Naar verwachting zal zij ook na juni 2005 nog inkomsten uit uitkering genieten. Wanneer haar bezwaar tegen de WAO beslissing ongegrond wordt verklaard, heeft zij vooralsnog aanspraak op een WW uitkering.

Voor de begroting van de schade vanwege verlies verdienvermogen zal de rechtbank in ieder geval tot juni 2005 uitgaan van de daadwerkelijk door [eiseres] genoten inkomsten. Indien Univé met de door haar gemaakte opmerkingen over het doorlopen reïntegratietraject al heeft willen betogen, dat [eiseres] haar schadebeperkingsplicht zou hebben geschonden, heeft zij dit betoog onvoldoende onderbouwd, alleen al doordat zij niet heeft gesteld welk inkomen [eiseres] wel zou hebben gehad wanneer zij aan haar schadebeperkingsplicht zou hebben voldaan. Een en ander laat uiteraard onverlet dat op de Boer een schadebeperkingsplicht rust, die met zich brengt dat zij in het redelijke verplicht is om de schade te beperken op straffe van verlies van (een deel van) haar aanspraken en dat zij in dat kader in beginsel ook dient mee te werken aan reïntegratiepogingen, al dan niet in het kader van de sociale verzekeringswetgeving. Dat [eiseres] tot op heden op dit punt tekort zou zijn geschoten, is echter onvoldoende gebleken.

Verlies verdienvermogen - inkomen zonder ongeval
3.12 Partijen verschillen van mening over de vraag in welke mate [eiseres] in de hypothetische situatie zonder ongeval gedurende enige tijd part-time zou zijn gaan werken vanwege de geboorte van haar twee kinderen. [eiseres] is er in haar schadeberekening vanuit gegaan dat zij van 2003 tot 2008 50% zou zijn gaan werken en vervolgens weer 80% tot 2030, het jaar waarin zij 55 wordt. Volgens Univé dient te worden uitgegaan van een dienstverband van 40% van 2002 tot medio 2009, wanneer het jongste kind 6 jaar wordt. Totdat het jongste kind 12 jaar is, derhalve tot medio 2015, kan worden uitgegaan van een dienstverband van 60% en vervolgens van 80%.

3.13 Uit het bovenstaande volgt dat partijen het erover eens zijn dat het redelijk is om in de situatie zonder ongeval uit te gaan van deeltijdwerk. Partijen verschillen alleen over de mate waarin dat dient te gebeuren. De rechtbank stelt vast dat [eiseres] weliswaar omstandig heeft betoogd dat Univé haar uitgangspunten niet heeft bewezen, maar dat zij haar eigen uitgangspunten over het deeltijdwerk niet heeft onderbouwd. [eiseres] miskent dat de stelplicht en de (overigens niet al te zware) bewijslast betreffende de hypothetische situatie zonder ongeval niet op Univé, maar op haar rusten.

Wanneer in aanmerking wordt genomen dat [eiseres] gezien haar arbeidsverleden (ondanks het behalen van een MEAO diploma) gericht was op productiewerk, dat dit werk lichamelijk belastend is en dat het bij dit soort werk minder dan elders gebruikelijk is dat vrouwen na de geboorte van hun kind weer betrekkelijk snel (nagenoeg) fulltime aan de slag gaan, is het redelijk om uit te gaan van de verwachting dat [eiseres] in de hypothetische situatie zonder ongeval vanaf de geboorte van haar eerste kind tot 4 jaar na de geboorte van haar jongste kind 2 dagen in de week (derhalve 40%) gewerkt zou hebben en nadien tot aan het bereiken van de 12 jarige leeftijd door het jongste kind 3 dagen (derhalve 60%) in de week. Bij de begroting van de schade zal de rechtbank dit uitgangspunt toepassen.

3.14 Partijen verschillen ook van mening over de vraag van welk inkomen in de hypothetische situatie zonder ongeval dient te worden uitgegaan. Volgens [eiseres] dient te worden aangesloten bij het inkomen dat zij zou hebben genoten wanneer zij bij NPBI / Fresenius in dienst zou zijn gebleven. Univé betwist dat.

De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar stelling dat zij zonder ongeval bij (toen nog) NPBI in dienst zou zijn gebleven. Gebleken is dat [eiseres] met ingang van 3 juni 1996 bij NPBI in dienst is gekomen op basis van een contract voor bepaalde tijd tot 31 december 1996. Uit een brief van 17 december 1996 van NPBI aan [eiseres] volgt dat het contract voor bepaalde tijd is verlengd tot en met 31 mei 1997. Op het moment van het ongeval -16 mei 1997- was de overeengekomen tijd bijna verstreken. [eiseres] heeft niets gesteld waaruit volgt dat aannemelijk is dat het contract zonder het ongeval opnieuw zou zijn verlengd of zou zijn gevolgd door een contract voor onbepaalde tijd. Dat NPBI haar dienaangaande een toezegging zou hebben gedaan, of zelfs maar dat zij daarover (2 weken voor het einde van de bepaalde tijd) met NPBI in gesprek was, heeft zij niet gesteld.

In dit kader is van belang dat het verband dat [eiseres] legt tussen het niet verlengen van het contract en het ongeval (en de daaruit voortvloeiende klachten) niet onderbouwd wordt door [eiseres]. [eiseres] heeft niet gesteld dat zij zich meteen na het ongeval ziek heeft gemeld. Uit de door haar bij dagvaarding overgelegde loonstrook over mei 1997 volgt dat zij zich die maand niet ziek heeft gemeld. Dat NPBI het contract vanwege het ongeval niet heeft verlengd, ligt dan ook niet voor de hand.

3.15 De slotsom is dat bij het inkomen zonder ongeval niet kan worden uitgegaan van het inkomen dat [eiseres] bij NPBI zou hebben kunnen verdienen. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook niet zonder meer, gelet op de betwisting door [eiseres], worden uitgegaan van het door Univé in haar schadeberekening in aanmerking genomen salaris. Univé heeft aansluiting gezocht bij de "loonwijzer". De gegevens kunnen een indicatie bieden, maar ook niet meer dan dat. Het komt de rechtbank zinvol voor dat de deskundige zich ook uitlaat over de inkomsten die [eiseres] op basis van haar leeftijd, opleiding, belangstelling, werkervaring en gelet op de arbeidsmarktsituatie zonder ongeval gehad zou hebben.

3.16 De vraag die resteert is van welke eindleeftijd dient te worden uitgegaan, 65 jaar zoals [eiseres] stelt, of 60 jaar zoals Univé meent. De rechtbank zal deze vraag nog niet beslissen, omdat ze nog niet beschikt over alle relevante informatie. Een deel van die informatie kan in het onderzoek van de arbeidsdeskundige naar voren komen. Het betreft informatie over de gebruikelijke eindleeftijd van vrouwen in het werk dat [eiseres] (naar het oordeel van de deskundige) in de hypothetische situatie na ongeval zou hebben verricht en de (financiële) mogelijkheden van vervroegd uittreden in dat werk. Verder is mogelijk van belang of in de branche waarin de partner van [eiseres] werkzaam is vervroegd uittreden vaak voorkomt.

Overigens kan de rechtbank niet geheel voorbij aan de, door [eiseres] onderstreepte en uitvoerig onderbouwde, maatschappelijke tendens die er op neerkomt dat werknemers langer (moeten) doorwerken. Bij haar eindoordeel zal de rechtbank die tendens dan ook mede in aanmerking nemen.
LJNAV4128