Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Haag 170408 vechtpartij; deelnemen aan vechtpartij is nog geen groepsoptreden met messteken

Hof Den Haag 170408 vechtpartij; deelnemen aan vechtpartij is nog geen groepsoptreden met messteken
2.  In deze zaak gaat het om het volgende. In de nacht van 25 april 2004 rond 2.00 uur, na afloop van een bruiloftsfeest, is op straat tussen [appellant] en zijn vriendin een woordenwisseling ontstaan. Daarbij zijn de zoon en broer van [appellant] betrokken geraakt. Enkele omstanders, onder wie [geïntimeerde], kwamen op de woordenwisseling af. [appellant] was hiervan niet gediend en liet dit merken, onder meer door enkele omstanders weg te duwen. Eén van hen was [geïntimeerde]. Daarop zijn [appellant] en [geïntimeerde] met elkaar in gevecht geraakt. De vechtpartij heeft zich uitgebreid tot meer personen. [appellant] heeft [geïntimeerde] geschopt en geslagen. Tijdens de vechtpartij is [geïntimeerde] door iemand met een mes of ander scherp voorwerp in het bovenlichaam en in de rechter arm gestoken. [geïntimeerde] is daarvoor in een ziekenhuis behandeld, waarna hij twee dagen op de afdeling intensive care en vervolgens zes dagen op de afdeling neurologie opgenomen is geweest. De steekwond in de buik heeft geleid tot een laesie in de rechter leverkwab. Door de steken met een mes of scherp voorwerp in de arm zijn de arterie brachialis en de nervus radialis in de rechterpols doorgesneden. De buikwond is gehecht en de slagader in de arm is gereconstrueerd. [geïntimeerde] heeft in het bijzonder ten gevolge van het zenuwletsel in zijn arm nog steeds diverse ernstige klachten. Met betrekking tot de vechtpartij is [appellant] strafrechterlijk voor openlijke geweldpleging tot gevangenisstraf veroordeeld.

3.  [geïntimeerde] heeft tegen [appellant] een vordering ingesteld tot (samengevat) een verklaring van recht dat [appellant] aansprakelijk is voor de door hem geleden schade en tot schadevergoeding. Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] primair ten grondslag gelegd dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door hem te steken en subsidiair, voor het geval een andere deelnemer aan de vechtpartij hem heeft gestoken, dat [appellant] aansprakelijk is op grond van artikel 6: 166 BW (groepsaansprakelijkheid). De rechtbank heeft om proceseconomische redenen eerst de subsidiaire grondslag besproken en is tot het oordeel gekomen dat [appellant] op grond van artikel 6: 166 BW (hoofdelijk) aansprakelijk is voor de gestelde schade van [geïntimeerde] ten gevolge van de steekwonden.

4.  De rechtbank heeft (onder 3.2.) overwogen dat om aansprakelijkheid op grond van artikel 6: 166 BW aan te kunnen nemen -kort samengevat- aan de volgende vereisten moet zijn voldaan:
a. de schade is het gevolg van het onrechtmatig handelen van één (of meer) van de groepsleden;
b. de aangesprokene (in dit geval [appellant]) heeft zelf een bijdrage geleverd aan de gedragingen in groepsverband, welke bijdrage hem als onrechtmatig handelen kan worden toegerekend;
c. er was sprake van bewust gezamenlijk optreden, en
d. het groepsoptreden schiep het gevaar voor schade zoals die in concreto is toegebracht en de aangesprokene wist dit of behoorde dit te begrijpen.

5.  Grief I richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat (ook) is voldaan aan het vereiste onder d). Daartoe heeft de rechtbank (onder 3.4.) overwogen dat zij, los van het strafvonnis tegen [appellant], voldoende aannemelijk acht dat aan dit vereiste is voldaan en [appellant] zijn betwisting daarvan onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de stukken blijkt dat de vechtpartij plaatsvond na afloop van een feest, buiten op straat, ’s nachts om een uur of twee. [appellant] had ruzie met zijn familie (vriendin, broer en zoon) en toen een aantal omstanders, onder wie [geïntimeerde], daar op af kwam, was hij daarvan niet gediend en begon hen weg te duwen. Naar het oordeel van de rechtbank kon [appellant], toen hij vervolgens begon met vechten, in redelijkheid voorzien dat andere personen, al dan niet onder invloed van alcohol, zich met de vechtpartij zouden kunnen gaan bemoeien en daarbij verdergaande geweldsmiddelen zouden kunnen gebruiken dan hij wellicht wilde, met een risico op escalatie als gevolg. Dat iemand uit de groep een mes zou kunnen trekken ligt onder omstandigheden als de onderhavige niet zozeer buiten de lijn der verwachtingen dat [appellant] daarmee in redelijkheid geen rekening kon houden. Het feit dat [appellant] niet alle andere vechtenden kende, doet daaraan niets af, evenmin als het feit dat hij -naar eigen zeggen- niet wist dat één van hen een mes bij zich droeg, aldus de rechtbank. (...)

7.  Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat de vechtpartij bestond uit duwen, trekken, slaan en schoppen. Algemeen bekend is dat het letsel dat het gevolg kan zijn van dit soort geweldshandelingen, over het algemeen veel minder zwaar en naar zijn aard minder snel levensbedreigend is dan letsel dat kan worden toegebracht door het steken met een mes of een ander scherp voorwerp. Naar het oordeel van het hof behoorde [appellant] daarom niet zonder meer te begrijpen dat de vechtpartij het gevaar schiep dat (ook) letsel zou worden toegebracht zoals [geïntimeerde] deze heeft geleden. [geïntimeerde] heeft onvoldoende omstandigheden gesteld, noch zijn deze gebleken om op grond daarvan tot een ander oordeel te komen. De omstandigheid dat een vechtpartij op straat en rond 2.00 uur ’s nachts plaatsvond, zegt onvoldoende over een (ook voor [appellant] in redelijkheid kenbaar) groter risico dat onder de deelnemers aan de vechtpartij zich één of meer personen zouden bevinden die een mes of ander scherp voorwe ook zouden gebruiken. Als ervan wordt uitgegaan dat er bij één of meer deelnemers alcohol in het spel was, is dit op zichzelf slechts van belang voor het risico dat gebruik wordt gemaakt van een mes of ander scherp voorwerp, niet voor het risico dat iemand dit bij zich droeg. Het hof komt dus tot een ander oordeel dan de rechtbank. De grief treft doel.

8.  Dit betekent dat alsnog de primaire grondslag van de vordering moet worden behandeld. Nu [appellant] ontkent dat hij [geïntimeerde] met een mes of ander scherp voorwerp heeft gestoken en dit vooralsnog niet (ook niet tot op tegenbewijs) vast staat, zal [geïntimeerde], die van deze stelling specifiek bewijs heeft aangeboden, tot bewijs daarvan worden toegelaten. Het komt het hof echter dienstig voor [geïntimeerde] eerst de gelegenheid te geven zich erover uit te laten of en zo ja, op welke wijze hij het bewijs wil leveren.
LJN BC9358