Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 190717 mishandeling door buurvrouw en minderjarige zoon; hoofdelijke aansprakelijkheid

Rb Amsterdam 190717 mishandeling door buurvrouw en minderjarige zoon; hoofdelijke aansprakelijkheid; beoordeling diverse schadeposten;smartengeld € 7.000 (gevorderd € 70.000) 


De feiten

2.1.
Partijen waren tot 1 september 2016 buren van elkaar. [gedaagde 1] is de thans meerderjarige zoon (geboren in 1995) van [gedaagde 2] .

2.2.
[eiseres] is op 23 september 2012 naar de afdeling spoedeisende hulp van het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis gegaan nadat zij die dag op straat voor haar woning was mishandeld door [gedaagden gezamenlijk] (hierna ook: de mishandeling). Aanleiding voor de mishandeling was een ruzie van die dag tussen [gedaagde 1] en de dochter van [eiseres] .

2.3.
In de letselverklaring van het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis van 23 september 2012 (hierna ook: de letselverklaring) is vermeld:
“(…)
Lichamelijk onderzoek:
(…)
HH: Zwelling in behaarde hoofdhuid links temporaal, schaafwondje rechts op hoofd.
(…)
striemen in hals links.
Bov extr: links: meerder hematomen op bovenarm en schouder. Bijtwond in distale falanx dig III. (…)
Rechts: schaafwond op elleboog (…)
Ond extr: gb
(…)
Diagnose:
Mishandeld
- Bijtwond (mens) dig III links
- trauma capitis
- contusie linker arm
Therapie/consult:
Desinfectie wond
Tetanus
Augmentin
Neurologie ICC
Einde behandeling heelkunde”

2.4.
[eiseres] heeft op 24 september 2012 aangifte gedaan bij de politie van de mishandeling.

2.5.
De Officier van Justitie heeft [gedaagde 2] voorgesteld om strafvervolging bij de strafrechter voor de mishandeling te voorkomen door het verrichten van een taakstraf van 54 uren. [gedaagde 2] is daarmee akkoord gegaan. [eiseres] heeft hiertegen een klacht ingediend bij het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het hof) op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering (Sv). In de uitspraak van het hof van 23 december 2013 (vindplaats onbekend, red LSA-LM) is vermeld dat [gedaagde 2] in raadkamer heeft erkend dat zij er verkeerd aan heeft gedaan door [eiseres] te slaan en te bijten. Het hof heeft het beklag van [eiseres] afgewezen.

2.6.
De Officier van Justitie heeft [gedaagde 1] in verband met de mishandeling een bericht van sepot gestuurd. [eiseres] heeft ook hiertegen een klacht ingediend bij het hof op grond van artikel 12 Sv. In de uitspraak van het hof van 23 december 2013 (vindplaats onbekend, red LSA-LM) is vermeld dat [gedaagde 1] in raadkamer heeft verklaard dat hij aan [eiseres] heeft getrokken, omdat zij op zijn moeder zat. Het hof heeft de vervolging van [gedaagde 1] bevolen en motiveerde die beslissing als volgt:
“(…) Gelet op het verhandelde in raadkamer, acht het hof, gezien de context waarbinnen het feit, indien bewezen, zich heeft afgespeeld en de ernst en de gestelde gevolgen daarvan voor klaagster, voldoende aanknopingspunten aanwezig om ook de strafrechtelijke vervolging van [gedaagde 1] voor mishandeling van klaagster te rechtvaardigen.”

2.7.
[eiseres] heeft op 20 december 2012 aangifte gedaan bij de politie wegens discriminatie op grond van afkomst en seksuele geaardheid door [gedaagden gezamenlijk] Bij brief van 16 mei 2013 heeft de Officier van Justitie [eiseres] ervan in kennis gesteld dat de zaak was geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.

2.8.
[eiseres] heeft op 24 december 2012 een neuroloog bezocht omdat zij hoofdpijn en een spraakstoornis had overgehouden aan de mishandeling. De neuroloog concludeerde in zijn brief van diezelfde datum aan de huisarts van [eiseres] dat sprake was van:
“hoofdpijn, concentratiestoornissen, vergeetachtigheid en moeizaam praten in het kader van een postcommotioneel syndroom na LTH door mishandeling ontstaan.”

2.9.
[eiseres] is vanaf januari 2013 in behandeling geweest bij GGZ inGeest (Prezens) voor begeleiding door een GZ-psycholoog in verband met angst- en spanningsklachten na de mishandeling. In een brief van 16 oktober 2013 van Prezens is vermeld dat de klachten van [eiseres] anamnetisch passen bij “PTSS, chronisch”. Vermeld is verder dat een EMDR-behandeling die [eiseres] had ondergaan de klachten heeft gereduceerd. Maar de behandeling stagneert, aldus deze brief:“op het gevoel van onrecht en discriminatie door justitie en de negatieve emoties van boosheid en verdriet die zo in stand gehouden worden waardoor er geen sprake is van volledige verwerking van het trauma.”

2.10.
[eiseres] heeft in februari 2013 een plastisch chirurg bezocht omdat haar wijsvinger rechts na de mishandeling was opgezwollen. Nadat de zwelling was verdwenen, bleef de vinger krom staan. In de brief van de plastisch chirurg van 6 februari 2013 aan de huisarts van [eiseres] is daarover vermeld:
“Nu kromme vinger met bult (…) B: Malletspalk C 6 wkn”.

2.11.
[eiseres] heeft op 5 april 2013 aangifte gedaan wegens belediging door [gedaagden gezamenlijk] Deze zaak is geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.

2.12.
[eiseres] heeft zich in het voorjaar van 2013 gewend tot een fysiotherapeut voor behandeling van pijn aan haar ribben, rug, hand en nek. In een “Eindverslag” van 24 oktober 2013 van deze fysiotherapeut is onder meer vermeld:
“Stoornissen: diverse kneuzingen aan rug, ribben, nek/schouders en peesscheuren o.a. aan de vinger. (…) Externe factoren: krijgt bij de politie en OM geen gerechtigheid, hierdoor nog meer woede en frustratie. Dit werkt niet genezingsbevorderend”.
In de brief is vermeld dat het behandeldoel niet is bereikt en dat de pijn zich heeft ontwikkeld tot een chronische pijnklacht. In 2014 is een andere fysiotherapeut van deze praktijk ook knieklachten van [eiseres] gaan behandelen.

2.13.
[eiseres] heeft op 22 juli 2013 aangifte gedaan wegens eenvoudige mishandeling door [gedaagde 1] . Deze zaak is geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.

2.14.
[eiseres] heeft na juli 2013 nog diverse keren bij de politie een melding gedaan van hinderlijk gedrag van [gedaagden gezamenlijk] , bestaande uit verbale agressie, hinderlijk lastigvallen en het versperren van de weg. Deze meldingen hebben niet geleid tot strafrechtelijke vervolging.

2.15.
[eiseres] is op 21 februari 2014 gezien op de polikliniek neurologie van het VUmc voor een second opinion vanwege pijn in het hoofd, de nek, schouders, rug, ribben en concentratiestoornissen. In de brief daarover van het VUmc 24 maart 2014 is onder meer vermeld:“Wij bespraken met patiente dat er sprake is van functionele klachten die eventueel te behandelen zouden zijn dmv revalidatie. Patiente gaf aan hier niet voor open te staan. Zij was teleurgesteld. Wij verwezen haar door naar de polikliniek somatische onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten. Conclusie: gegeneraliseerde pijnklachten, geen aanwijzingen voor een neurologische aandoening. Postcommotionele concentratiestoornissen mogelijk ook PTSS. Doorverwijzing naar SOLK poli.”

2.16.
[eiseres] bezocht in mei 2014 een traumachirurg van het VUmc in verband met rugklachten.

2.17.
In een tussentijds verslag van Fysiotherapie Confuciusplein van 28 november 2014 staat vermeld: [eiseres] is bij mij onder behandeling vanwege knieklachten (…). We hebben onderzoek gedaan; waarbij uit de testen geen specifieke diagnose is te halen.
(…) Daarbij heb ik, omdat mevrouw ook oa klachten heeft van nekschouder en rug, haar hiervoor ook behandeld.

2.18.
[gedaagde 1] is door de kinderrechter bij vonnis van 20 januari 2015 (vindplaats onbekend, red LSA-LM) schuldig bevonden aan het medeplegen van mishandeling van [eiseres] op 23 september 2012. Hij is schuldig verklaard zonder oplegging van straf. De vordering die [eiseres] had ingesteld als benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen. [gedaagde 1] is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [eiseres] van € 1.533,42 voor materiële schade (€ 783,42) en immateriële schade (€ 750,00). [eiseres] is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar schadevergoedingsvordering. [gedaagde 1] heeft het toegewezen bedrag inmiddels volledig voldaan.

2.19.
[eiseres] is op 14 januari 2015 gezien op de polikliniek revalidatiegeneeskunde van het VUmc. Daarna is aanvullend onderzoek verricht. Op 28 april 2015 is [eiseres] doorverwezen naar de polikliniek revalidatiegeneeskunde van Reade voor:
“beoordeling geschiktheid voor een multidisciplinair pijnprogramma.” In de doorverwijzingsbrief van die datum is verder onder meer vermeld:“Patiente uitleg en advies gegeven over pijnrevalidatie en patiente ziet de verwijzing graag tegemoetkomen en staat hiervoor open. Ze is gemotiveerd om te revalideren.”
De behandeling bij Reade is op 20 juli 2015 afgerond.

2.20.
[eiseres] is op 24 februari 2015 gezien door een orthopedisch chirurg van het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis in verband met voortdurende pijn aan haar linker knie. In het verslag van dit consult wordt als conclusie gemeld:
“Tendinomyogene klachten (pijnklachten uitgaande van de spieren-, aanhechtingen en pezen, rb)”

2.21.
[eiseres] heeft op 15 juni 2016 aangifte gedaan wegens bedreiging door [gedaagden gezamenlijk] Deze zaak is geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. [eiseres] heeft hiertegen een klacht ingediend bij het hof op grond van artikel 12 Sv. De zaak is nog niet door het hof behandeld.

2.22.
Op 2 juli 2015 schreef een behandelend fysiotherapeut van [eiseres] een brief aan een advocaat van haar. Vermeld is dat bij [eiseres] sprake was van forse fysieke beperkingen, functionele beperkingen en sociale beperkingen. Onder “prognose” is vermeld:
“De verwachting is mijns inziens dat [eiseres] haar fysieke klachten en haar functioneren op activiteiten- en participatieniveau in de toekomst beperkt zal blijven. Naast de bewegingsproblemen zijn de angst, het slechte slapen en de angst voor pijn en bewegen een beperkende factor. Mijn verwachting is dat [eiseres] regelmatig fysieke behandeling en/of ondersteuning nodig heeft om nog verder vooruit te kunnen gaan en om achteruitgang te voorkomen. Ook ten aanzien van haar angsten verwacht ik dat begeleiding nodig blijft.
Aangezien [eiseres] . slechts voor 12 behandelingen verzekerd is er op dit moment en mogelijk ook in de toekomst een groot financieel probleem.”

2.23.
Nadien heeft [eiseres] de fysiotherapie voortgezet.

2.24.
In een brief van 20 juli 2015 van een GZ-psycholoog van GGZ inGeest (Prezens) is, naar aanleiding van neuropsychologisch onderzoek van [eiseres] dat heeft plaatsgevonden op 27 mei 2015 en 4 juni 2015, onder meer het volgende vermeld:
“ DSM IV diagnose
AS I 309.81A Posttraumatische stress-stoornis (Hoofd)
300.82A Ongedifferentieerde somatoforme stoornis
AS II 799.90 Uitgestelde diagnose op AS II
AS III 999.99 Overig: status na letsel mishandeling
AS IV 02 Problemen verbonden aan sociale omgeving; 04 Werkproblemen; 05 Woonproblemen
AS V Gaf huidig 50
AS V Gaf Hoogste afgelopen jaar 50
Besluit
Inmiddels is de behandeling van de PTSS met EMDR bij ondergetekende psycholoog gestart. Als daarna somatoforme problematiek persisteert, wordt gedacht aan een vervolg bij de Polikliniek Psychosomatiek van GGZ inGeest. (…)”

2.25.
In een brief van 28 januari 2016 van GGZ inGeest (Prezens) aan de huisarts van [eiseres] is vermeld dat de PTSS bij [eiseres] gedeeltelijk in remise is, maar dat er nog wel veel pijnklachten spelen die de diagnose somatoforme stoornis rechtvaardigen. Vermeld is dat het van belang is de behandeling voort te zetten in de gespecialiseerde GGZ zodat [eiseres] ook kan werken aan de somatoforme stoornis en de EMDR kan worden voortgezet.

2.26.
In maart 2016 is [eiseres] in behandeling gegaan bij een GZ-psycholoog van GGZ inGeest. Daarover is in een brief van 23 juni 2016 aan [eiseres] vermeld dat de behandelingen voor de PTSS van [eiseres] nog onvoldoende resultaat hebben gehad. Voorts is onder meer vermeld:
“In uw thuissituatie, wordt u steeds geconfronteerd met de daders, die zich ook nog steeds verbaal en fysiek agressief naar u uiten. Dit maakt uw actuele situatie zeer onveilig en dit is krachtige instandhoudende factor voor de PTSS.”

2.27.
Omstreeks 29 augustus 2016 zijn [gedaagden gezamenlijk] verhuisd.

2.28.
[eiseres] heeft op 8 september 2016 bij de politie een melding gedaan wegens het staan schreeuwen door [gedaagden gezamenlijk] voor de woning van [eiseres] . Aan deze melding is nog geen vervolg gegeven.

2.29.
In een brief van de regisseur Treiteraanpak van de gemeente Amsterdam Nieuw-West van 10 oktober 2016 is aan [gedaagde 2] bericht:“U en uw ex buurvrouw zijn gedurende de afgelopen jaren in een buren ruzie verwikkeld geweest. Na onderzoek vanuit het stadsdeel, politie en corporatie is duidelijk geworden dat hier geen sprake is van een eenzijdig conflict maar dat beide partijen hier een rol in spelen. Vanuit de samenwerkende organisaties kan ik zeggen dat u alle aanwijzingen-adviezen hebt opgevolgd die er toe hadden kunnen leiden het conflict op te lossen c.q. te sussen. Uiteindelijk bent u verhuisd naar een andere woning.”


Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – na eisvermindering – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a) hoofdelijke veroordeling van [eiseres] tot betaling van € 5.363,00 wegens geleden materiële schade,
b) veroordeling van [gedaagden gezamenlijk] tot betaling van € 70.000,00 wegens geleden immateriële schade,
c) de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening,
d) veroordeling van [gedaagden gezamenlijk] in de kosten van dit geding.

3.2.
[eiseres] licht haar vorderingen als volgt toe. [eiseres] is door [gedaagden gezamenlijk] mishandeld met ernstig letsel tot gevolg. Het onderscheid tussen wat ieder van [gedaagden gezamenlijk] aan letsel bij [eiseres] heeft veroorzaakt, is niet te maken. Zij zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de geleden schade. De materiële schade van [eiseres] bestaat uit gemaakte kosten voor medische behandelingen, reiskosten en diverse overige posten, welke schade kan worden begroot op € 5.363,00. Voorts heeft [eiseres] ernstige lichamelijke en psychische klachten door de mishandeling en mist zij dagelijks het woongenot van haar woning omdat zij rondom de woning altijd alert en angstig is. Passend is een immateriële schadevergoeding van € 70.000,00, aldus [eiseres] .

3.3.
[gedaagden gezamenlijk] voeren verweer. Hun conclusie strekt ertoe dat de rechtbank de vorderingen van [eiseres] niet-ontvankelijk verklaart, dan wel afwijst, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. 
De beoordeling

4.1.
[gedaagden gezamenlijk] hebben met de mishandeling van [eiseres] op 23 september 2012 jegens [eiseres] een onrechtmatige daad gepleegd, die aan [gedaagden gezamenlijk] kan worden toegerekend. Zij zijn op grond van artikel 6:162 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) verplicht de schade die [eiseres] dientengevolge lijdt te vergoeden.

4.2.
De schade die op grond van artikel 6:162 BW moet worden vergoed, bestaat uit vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft (artikel 6:95 BW). [eiseres] vordert zowel vergoeding van vermogensschade als vergoeding van ander nadeel (het zogeheten smartengeld).

4.3.
Het verweer van [gedaagden gezamenlijk] komt er in de kern op neer dat er geen causaal verband is tussen de mishandeling en de schade waarvan [eiseres] vergoeding vordert. [gedaagden gezamenlijk] betogen dat het, gezien het letsel dat [eiseres] op 23 september 2012 heeft opgelopen als omschreven in de letselverklaring, onmogelijk is dat zij daar nu nog last van heeft en/of daarvoor onder medische behandeling zou moeten staan. [eiseres] poogt volgens [gedaagden gezamenlijk] op alle mogelijke en onmogelijke manieren om [gedaagden gezamenlijk] aan te klagen. Zij overdrijft haar klachten volgens hen sterk en, zo er al een trauma zou zijn, dan moet dat volgens [gedaagden gezamenlijk] andere oorzaken hebben. Dat kan volgens [gedaagden gezamenlijk] te maken hebben met frustraties bij [eiseres] die zij niet kan verwerken of met de omstandigheid dat [eiseres] meent geen gerechtigheid te krijgen bij politie en justitie na de mishandeling.

4.4.
De rechtbank volgt [gedaagden gezamenlijk] niet in hun betoog dat [eiseres] haar klachten veinst of sterk overdrijft. Bij haar zijn na de mishandeling fysieke klachten en een posttraumatische stressstoornis (PTSS) ontstaan. Uit het overzicht onder de feiten, dat een consistent beeld vertoont vanaf de datum van de mishandeling, blijkt dat [eiseres] meerdere keren medisch is onderzocht en dat op basis van dat onderzoek klachten zijn vastgesteld die reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn, alsmede dat die klachten tot op heden voortduren en dat [eiseres] daarvoor is behandeld en nog steeds behandeling ondergaat. Ook indien juist is, zoals [gedaagden gezamenlijk] stellen, dat hetgeen [eiseres] over de mishandeling en haar gevolgen tegen haar behandelaars heeft verteld niet of niet volledig met de werkelijke gang van zaken strookt, doet dat niet af aan de (eigen) bevindingen van de behandelaars van [eiseres] over haar medische situatie. Voor nader deskundigenonderzoek ziet de rechtbank daarom geen aanleiding.

4.5.
De rechtbank volgt [gedaagden gezamenlijk] ook niet waar zij betogen dat de klachten van [eiseres] niet aan de mishandeling kunnen worden toegerekend (als bedoeld in artikel 6:98 BW). Volgens vaste jurisprudentie is voor honorering van dit betoog onvoldoende dat de klachten van [eiseres] mogelijk mede verband houden met frustraties van [eiseres] na de mishandeling en/of haar sterke behoefte om – uiteindelijk – gerechtigheid te krijgen voor het leed dat zij heeft ondervonden van de mishandeling. Ook als de gevolgen van de mishandeling door deze omstandigheden mogelijk ernstiger en langer van duur zijn dan in de lijn der verwachting ligt, zoals [gedaagden gezamenlijk] stellen, is dat enkele feit geen reden om te concluderen dat de schade niet meer als een gevolg van de mishandeling kan gelden. Dat sprake is van bijzondere omstandigheden die in deze zaak tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is niet komen vast te staan.

4.6.
Daarmee resteert het verweer van [gedaagden gezamenlijk] dat – in ieder geval – de klachten van [eiseres] aan de linkerknie onmogelijk een verband kunnen hebben met het ongeval. De rechtbank stelt met [gedaagden gezamenlijk] vast dat de knie niet in de letselverklaring wordt genoemd en ook niet in de aangifte van [eiseres] . Wel is deze klacht onderdeel gaan uitmaken van de pijnklachten waarvoor [eiseres] behandeling onderging na de mishandeling. De vermogensschade waarvoor [eiseres] vergoeding vordert, ziet op fysiotherapie die ook ziet op pijn in haar schouder, rug en nek. Die pijn kan in ieder geval aan de mishandeling worden toegerekend, zodat bij de verdere beoordeling tot uitgangspunt strekt dat hetzelfde geldt voor de kosten van de behandeling.

4.7.
Dat betekent dat de rechtbank nu toekomt aan een inhoudelijke bespreking van de vermogensschade. De vermogensschade waarvoor [eiseres] vergoeding vordert, bestaat uit geleden verlies (artikel 6:96 BW), te weten de gemaakte kosten voor medische behandelingen, reiskosten en diverse overige posten. [eiseres] heeft deze schade berekend vanaf de datum van de mishandeling en begroot op € 5.363,00. Het gevorderde bedrag is inclusief het bedrag aan vermogensschade waartoe [gedaagde 1] bij vonnis van 20 januari 2015 (vindplaats onbekend, red LSA-LM) is veroordeeld. Op de zitting is gebleken dat dit bedrag, dat [gedaagde 1] al heeft betaald, nog van het gevorderde bedrag moet worden afgetrokken. Deze zaak gaat dus om € 5.363,00 minus € 783,42 = € 4.579,58 aan vermogensschade.

4.8.
De door [eiseres] gevorderde overige posten bestaan deels uit advocaatkosten, inclusief de eigen bijdrage, van in totaal € 185,64. De advocaatkosten zijn niet toewijsbaar omdat deze onder de regeling van de proceskostenveroordeling vallen (artikel 6:96 lid 3 BW) en/of gemaakt zijn in procedures die slechts in indirect verband staan met deze procedure tegen [gedaagden gezamenlijk] Nu [gedaagden gezamenlijk] het resterende bedrag dat aan vermogensschade wordt gevorderd inhoudelijk niet (voldoende gemotiveerd) hebben betwist, zal de rechtbank een bedrag van € 4.393,94 toewijzen voor vermogensschade.

4.9.
Over het door [eiseres] gevorderde bedrag aan smartengeld van € 70.000,00 wordt als volgt geoordeeld. [eiseres] heeft lichamelijk letsel opgelopen en is op andere wijze in haar persoon aangetast doordat zij een psychische beschadiging heeft opgelopen als gevolg van de mishandeling. Daarom heeft [eiseres] aanspraak op smartengeld op grond van artikel 6:106 aanhef en sub b en c BW. Dat smartengeld wordt aan [eiseres] toegekend om tegemoet te komen aan haar gevoel van boosheid, verdriet, frustraties na de mishandeling, haar sterke behoefte om gerechtigheid te krijgen voor het leed dat haar door de mishandeling is aangedaan en het gevoel van onveiligheid dat [eiseres] na de mishandeling rondom haar woning heeft ervaren. Dat gevoel van onveiligheid was voor [eiseres] reëel, wat blijkt uit de vele aangiftes die zij na de mishandeling tegen [gedaagden gezamenlijk] heeft gedaan. Dat sprake was van een reëel gevoel van onveiligheid volstaat naar het oordeel van de rechtbank. In het midden kan daarom blijven in hoeverre gedrag van [gedaagden gezamenlijk] na de mishandeling heeft bijgedragen aan dat gevoel.

4.10.
De rechter heeft bij de begroting van het bedrag aan smartengeld de vrijheid rekening te houden met alle omstandigheden van het geval. [eiseres] heeft als gevolg van de mishandeling lichamelijk letsel opgelopen als omschreven in de letselverklaring. Als vaststaand dient daarbij te worden aangenomen dat de rechter wijsvinger van [eiseres] blijvend krom zal staan, hetgeen haar dagelijkse functioneren belemmert omdat zij rechtshandig is. Daarnaast is door de mishandeling bij [eiseres] een psychische beschadiging ontstaan waarbij naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is vastgesteld dat haar dagelijkse functioneren belemmert en waarvan het eindstadium op dit moment nog niet is bereikt. Gelet op deze feiten en omstandigheden, die worden gestaafd door de feiten die in r.o. 2 van dit vonnis zijn vermeld, is de rechtbank van oordeel dat een bedrag aan smartengeld van € 7.000,00 in overeenstemming is met het leed dat [eiseres] heeft ondervonden en met eerdere uitspraken van rechters. Bij het vonnis van 20 januari 2015 is al een bedrag van € 750,00 smartengeld toegewezen en dat bedrag is ook betaald. De rechtbank zal derhalve het smartengeld toewijzen voor een bedrag van € 6.250,00.

4.11.
Er zijn geen feiten of omstandigheden komen vast te staan die toewijzing van een hoger bedrag aan smartengeld rechtvaardigen. Anderzijds dwingt, anders dan [gedaagden gezamenlijk] menen, de brief van de regisseur Treiteraanpak niet tot toewijzing van een lager bedrag aan smartengeld, alleen al omdat deze brief niet ziet op de dag van de mishandeling en de gevolgen die [eiseres] daarvan heeft ondervonden maar op de periode daarna.

4.12.
De gevorderde rente over de hoofdsom kan slechts worden toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding, omdat deze niet met ingang van een eerdere datum is gevorderd. ECLI:NL:RBAMS:2017:7444