Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 290114 facebookmoord; dader en (ouders van) medeplegers van opzettelijke uitlokking moord hoofdelijk aansprakelijk

Rb Gelderland 290114 facebookmoord; dader en (ouders van) medeplegers van opzettelijke uitlokking moord hoofdelijk aansprakelijk; € 50.000 shockschade moeder toegewezen; 
- detentietijd, jeugdigheid en verminderde toerekeningvatbaarheid geen redenen voor matiging t.a.v. een van de medeplegers

2 De feiten
2.1.
[eiser] is de moeder van [slachtoffer] (hierna: “[slachtoffer]”). [eiser] woonde samen met [slachtoffer], haar zoon [naam] en de vader van [slachtoffer] en [naam] in [woonplaats]. Op 14 januari 2012 is [slachtoffer] in haar eigen huis aangevallen en neergestoken door [gedaagde] (hierna: “[gedaagde]”). Ook haar vader is door [gedaagde] ernstig verwond. [slachtoffer] is tevergeefs intensief behandeld in het ziekenhuis en op 19 januari 2012 in de armen van [eiser] aan haar verwondingen overleden.

2.2.
[gedaagde] is voor de moord door de rechtbank in [woonplaats] onherroepelijk veroordeeld tot één jaar jeugddetentie en drie jaar jeugd-tbs. [gedaagde] is aangezet tot de moord door [gedaagde] (hierna: “[gedaagde]”) en [gedaagde]. [gedaagde] en [gedaagde] zijn voor het medeplegen van de opzettelijke uitlokking van de moord door het Gerechtshof [woonplaats]-Leeuwarden bij arrest van 27 maart 2013 onherroepelijk veroordeeld tot twee jaar jeugddetentie en jeugd-tbs.

2.3.
In de brief d.d. 11 oktober 2012 van [arts] (Arts Chinees Spreekuur), mede namens mevrouw [arts] en [arts](psychiater), van Zorgbedrijf Parnassia aan de huisarts van [eiser] staat, voor zover van belang, het volgende:

Patiënte is ontzettend aangeslagen. Het verlies van haar dochter is ondraaglijk en ze wil niet meer leven.
(…)
Zij heeft suïcidale gedachten en ideaties; maar ook enkele plannen.
(…)
Wij hebben een voorlopige diagnose volgens de DSM IV vastgesteld
As I: 309.81 Posttraumatische stress-stoornis
312.30 Stoornis in de impulsbeheersing NAO
309.4 Aanpassingsstoornis, met gemengde emoties/gedragsstoornis
As II: 799.9 Diagnose op AS II uitgesteld
As III: V71.09 Geen diagnose toestand op as 3
As IV: 10 Problemen binnen de primaire steungroep
80 Problemen met justitie/politie of met de misdaad
GAF-score: 35

2.4.
In de brief d.d. 27 maart 2013 van [arts], mede namens [arts] en [arts], aan de advocaat van [eiser] staat, voor zover relevant, het volgende:
1. Mevrouw [eiser] is sinds eind augustus 2012 bij ons in behandeling wegens acute posttraumatische stress met suïcidale intenties. (…)
2. Wij zagen een wanhopige uiterst labiele vrouw, die enerzijds met moord en wraakgevoelens rondliep en anderzijds zichzelf van het leven wilde beroven. Daarbij had zij voor zichzelf al een einde gepland;
3. De diagnoses die wij stelden waren:
As I: 309.81 Posttraumatische stress-stoornis (hoofddiagnose)
312.30 Stoornis in de impulsbeheersing NAO
309.4 Aanpassingsstoornis, met gemengde emoties/gedragsstoornis
As II: 799.9 Diagnose op AS II uitgesteld
As III: V71.09 Geen diagnose toestand op As III
As IV: 10 Problemen binnen de primaire steungroep
80 Problemen met justitie/politie of met de misdaad
As V: GAF-score: 35
4. Patiënte was te instabiel voor traumabehandeling en werd depressief, dus eerst is ingezet op voorkomen van allo- en suïcide. (…)
5. De behandeling bestaat nog steeds uit suïcidepreventie. Wel is gestart met therapie gericht op verbetering van de stemming, zingeving en vermindering van alcoholgebruik. Traumabehandeling kan door onder 4 genoemde factoren niet aanvangen, maar blijft geïndiceerd. Patiënte wordt om de week op ons spreekuur gezien. De huisarts heb ik verzocht om de GGZ in Arnhem paraat te laten staan voor crisissituaties,
6. Voor zover ik kan nagaan had patiënte geen van bovengenoemde klachten en was zij alleen verwikkeld in relationele problemen.

2.5.
[eiser] werkte als restaurantmedewerker en verdiende hiermee in 2011 een bruto jaarsalaris van € 9.798,00. Sinds de moord op haar dochter is zij blijvend arbeidsongeschikt en is haar arbeidsovereenkomst beëindigd. Na de moord heeft [eiser] een WW-uitkering van € 7.705,56 per jaar ontvangen. Vanaf 18 maart 2013 is deze uitkering vervangen door een Ziektewetuitkering van € 12.745,80 per jaar.

3 De vordering en het verweer
3.1.
[eiser] vordert
(I) een verklaring voor recht dat [gedaagde]. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiser] ten gevolge van het misdrijf van 14 januari 2012 geleden en te lijden materiële en immateriële schade, vermeerderd met rente,
(II) veroordeling van [gedaagde]. tot betaling van € 2.528,37, vermeerderd met rente, in verband met verlies arbeidsvermogen en
(III) tot betaling van € 50.000,00 in verband met geleden en nog te lijden immateriële schade, vermeerderd met rente,
(IV) met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde]. in de proceskosten en buitengerechtelijke advocaatkosten, waaronder de beslagkosten, vermeerderd met rente, alsmede
(V) met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde]. in de nakosten, vermeerderd met rente.

3.2.
[eiser] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde]. jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld, waardoor zij materiële en immateriële schade heeft geleden en nog zal lijden, waarvoor [gedaagde]. aansprakelijk zijn. Op grond van art. 6:169 lid 2 BW zijn ook [gedaagde] en [gedaagde], die het ouderlijk gezag over [gedaagde] uitoefenen, voor deze schade aansprakelijk.

3.3.
[gedaagde] voert verweer.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling
4.1.
De dagvaarding is op de bij de wet voorgeschreven wijze betekend aan het adres van [gedaagde], [gedaagde], [gedaagde] en [gedaagde]. Zij zijn niet verschenen in deze procedure, zodat tegen hen verstek wordt verleend.

4.2.
De vorderingen van [eiser] jegens [gedaagde], [gedaagde], [gedaagde] en [gedaagde] zullen, nu deze niet zijn weersproken en deze de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, worden toegewezen.

4.3.
Ten aanzien van de vorderingen jegens [gedaagde] overweegt de rechtbank als volgt.
[eiser] heeft aangevoerd dat door (het opzettelijk uitlokken van) de moord op [slachtoffer], [gedaagde], [gedaagde] en [gedaagde] niet alleen onrechtmatig hebben gehandeld jegens [slachtoffer], die door dat handelen is gedood, maar ook jegens haar moeder, [eiser]. [slachtoffer] is in de armen van [eiser] overleden. [eiser] is door de moord direct geconfronteerd met de verwondingen van [slachtoffer], doordat zij [slachtoffer] na haar overlijden heeft gewassen. [eiser] is daarnaast geconfronteerd met de strafzaak, waarin de moord op [slachtoffer] gedetailleerd is behandeld, en met de daarmee gepaard gaande grote media-aandacht voor deze zogenoemde ‘Facebookmoord’. Bij [eiser] is door de directe confrontatie met de hiervoor genoemde ernstige gevolgen van de moord op [slachtoffer] een hevige emotionele schok teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid. Er is bij [eiser] sprake van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.

4.4.
[gedaagde] heeft de aansprakelijkheid voor de dientengevolge door [eiser] geleden en nog te lijden schade op de hiervoor genoemde gronden - ook nog eens nadrukkelijk ter comparitie - erkend. [gedaagde] heeft zich omtrent de gevorderde hoofdelijkheid gerefereerd. [gedaagde] heeft evenmin de hoogte van de gevorderde schadebedragen betwist, zodat deze in rechte zijn komen vast te staan. [gedaagde] heeft uitsluitend een beroep op matiging gedaan. [gedaagde] heeft daartoe aangevoerd dat hij nog gedurende zeven jaar gedetineerd zal zijn en in die periode geen inkomen, behoudens € 50,00 zakgeld per maand, kan verwerven. [gedaagde] heeft slechts € 2.000,00 spaargeld, zodat bij volledige toewijzing van de vordering hij deze niet zal kunnen voldoen, te meer nu de vordering in zijn detentietijd aanzienlijk zal oplopen vanwege de gevorderde rente. Na detentie zal [gedaagde] geruime tijd nodig hebben om een inkomen te verwerven; bovendien dient hij ook € 8.000,00 te betalen aan de vader van [slachtoffer], die zich als benadeelde partij heeft gevoegd in het strafproces. In het kader van het beroep op matiging is namens [gedaagde] ook naar voren gebracht dat hij onder invloed van een stoornis heeft gehandeld en dus minder toerekeningsvatbaar was. Daarnaast is zijn jeugdigheid benadrukt.

4.5.
De rechter kan ingevolge art. 6:109 lid 1 BW, indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden, een wettelijke verplichting tot schadevergoeding matigen. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om gebruik te maken van deze discretionaire bevoegdheid en overweegt daartoe als volgt.

4.6.
Bij afweging van de betrokken belangen vormt de aard van de schade en de ernst van de geschonden norm, waarbij vaststaat dat [gedaagde] opzettelijk heeft gehandeld, in dit geval geen grond voor matiging. Door het opzettelijk uitlokken van de moord op [slachtoffer] heeft [gedaagde] immers welbewust en op grove wijze inbreuk gemaakt op de belangen van [eiser]. De door de confrontatie met de ernstige gevolgen van deze moord ontstane schade is daarvan een rechtstreeks en logisch voorzienbaar gevolg. De verminderde toerekeningsvatbaarheid en gestelde jeugdigheid van [gedaagde] bieden tegen deze omstandigheden in dit kader onvoldoende tegenwicht. Gesteld noch gebleken is voorts dat de financiële situatie van [gedaagde] zodanig is dat hij te zijner tijd bij betaling van het vastgestelde schadebedrag in financiële problemen komt, zodat de draagkracht van partijen ook geen aanleiding vormt om te matigen. Gelet op alle omstandigheden kan niet worden gezegd dat toekenning van een volledige schadevergoeding aan [eiser] tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden.

4.7.
De vorderingen sub (I), (II) en (III) worden gelet op het bovenstaande in hun geheel toegewezen. De gevorderde wettelijke rente wordt met betrekking tot de vordering sub (II) toegewezen vanaf de dag der dagvaarding - 25 juni 2013 - en met betrekking tot de vordering sub (III) vanaf 14 januari 2012. 
(...) ECLI:NL:RBGEL:2014:520