Rb Noord-Holland 040913 jongen wordt door groep jongens tegengehouden; een van hen slaat twee tanden uit zijn mond; allen hoofdelijk aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
Rb Noord-Holland 040913 jongen wordt door groep jongens tegengehouden; een van hen slaat twee tanden uit zijn mond; allen hoofdelijk aansprakelijk
De beoordeling van het geschil
Het vonnis van de politierechter van 24 juni 2009, waarbij [gedaagde partij] is veroordeeld wegens openlijke geweldpleging tegenover [eiser], is onherroepelijk geworden en daarom moet van de bewijskracht daarvan worden uitgegaan. Het vonnis is dus bindend tussen partijen. Gelet op dit vonnis is komen vast te staan dat [gedaagde partij]op 13 januari 2008 tegenover [eiser] door het plegen van openlijk geweld een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Vast staat verder dat [eiser] ten gevolge van het openlijk geweld - een vuistslag in het gezicht - twee voortanden heeft verloren.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het verweer van [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] dat geen sprake is geweest van handelen in groepsverband moet worden verworpen. Hetzelfde geldt voor het verweer van [gedaagde 4] dat hij niet verantwoordelijk is voor de door [eiser] geleden schade, omdat hij geen aandeel zou hebben gehad in het openlijk geweld tegen [eiser].
Het door [gedaagde 4] ingenomen standpunt dat [eiser] zelf schuld heeft aan de schade volgt de kantonrechter evenmin. Hiervoor bevatten de dossierstukken geen aanwijzingen en ook is helemaal niet onderbouwd dat [eiser] een klap - laat staan de eerste klap - heeft uitgedeeld. Uit de dossierstukken is genoegzaam komen vast te staan dat [eiser] door [gedaagde 4] is geslagen, nadat [gedaagde partij] hem heeft tegengehouden op het fietspad. Omdat het verweer van [gedaagde 4] als onvoldoende gemotiveerd onderbouwd wordt gepasseerd, komt de kantonrechter ook niet toe aan bewijslevering.
4. Uitgangspunt bij groepsaansprakelijkheid is dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien de gedragingen hen kan worden toegerekend.
5. Anders dan [gedaagde partij] heeft gesteld is in dit verband voor de aansprakelijkheid tegenover [eiser] en de bijdrageplicht niet van belang wie heeft geslagen. Het voorgaande betekent dat het openlijk geweld, bestaand uit het slaan in het gezicht van [eiser], uitsluitend aan [gedaagde partij] valt toe te rekenen. [gedaagde partij] moet daarom in gelijke delen in de schadevergoeding bijdragen.
6. De vervolgvraag die voorligt is welke onderdelen van de gevorderde schade voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij heeft te gelden dat de schade het gevolg moet zijn van de onrechtmatige daad en dat deze de veroorzaker(s) kan worden toegerekend.
7. Het verweer van [gedaagde 4] dat maar een deel van de tandheelkundige kosten op hem kan worden verhaald, omdat [eiser] een spalk droeg, wordt verworpen. [eiser] heeft hiertegen - onweersproken - en onder verwijzing naar de rapportage van tandarts [tandarts 2] van 2 april 2013 gesteld dat er op 13 januari 2008 niets aan zijn gebit mankeerde en dat de aanwezigheid van de orthodon-tische spalk grotere schade heeft voorkomen.
8. [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben aangevoerd dat sprake is geweest van een medische- of behandelfout, waarbij zij wijzen op de hiervoor onder f aangehaalde conclusie van tandarts [tandarts 1], die stelt dat de elementen (de kantonrechter begrijpt: de twee uitgeslagen tanden) direct hadden moeten worden teruggeplaatst. Met [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat de omstandigheid dat de uitgeslagen tanden van [eiser] pas later zijn teruggevonden en ook pas na vele uren konden worden teruggeplaatst, met alle financiële gevolgen van dien valt toe te rekenen aan de schadetoebrengende gedraging door[gedaagde partij].
9. [gedaagde partij] heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde medische kosten niet geheel op hen kunnen worden verhaald omdat het om toekomstige kosten gaat en - zo begrijpt de kantonrechter - daardoor niet meer in relatie staan tot de aard van de aansprakelijkheid of kunnen worden gerekend tot de kenmerkende gevolgen van het openlijk geweld. Daarnaast zou volgens [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] met een andere, voordeliger oplossing voor de vervanging van de voortanden van [eiser] kunnen worden volstaan en valt niet uit te sluiten dat de prognose van vijf jaar geleden op dit moment is achterhaald. Zij verwijzen hiervoor naar een rapport van
2 januari 2013 van tandarts [tandarts 3], die een etsbrug of kronen aanmerkt als passende oplossing voor de schade aan het gebit van [eiser].
10. [gedaagde partij] heeft evenwel niets ingebracht tegen de rapporten van implantoloog [implantoloog] en tandheelkundig adviseur [tandarts 2] van 19 maart 2013 respectievelijk 2 april 2013, die [eiser] in het geding heeft gebracht en waarin de conclusies van [tandarts 3] gemotiveerd van de hand worden gewezen. Met [eiser] is de kantonrechter dan ook van oordeel dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van het openlijk geweld door [gedaagde partij] gepleegd blijvend tandheelkundig letsel heeft geleden, waardoor de beschadigde voortanden binnenkort verloren zullen gaan en dat het plaatsen van implantaten nodig is. Hetzelfde geldt voor de stellingen van [eiser] dat de behandeling van dit gebitsletsel inhoudt dat (herhaalde) vervanging van de implantaten op termijn noodzakelijk is.
10. Uit het voorgaande volgt dat aannemelijk is geworden dat de gevorderde letselschade [gedaagde partij] kan worden toegerekend omdat deze wordt geacht te behoren tot de kenmerkende gevolgen van de onderhavige normschending. Dit betekent ook dat de letselschade van [eiser] kan worden beraamd op de door meergenoemde [tandarts 2] in laatstgenoemd rapport opgenomen kosten van € 19.400,-- en dat de vordering op dit onderdeel daarmee toewijsbaar is. De kantonrechter houdt hierbij geen rekening met de mogelijkheid dat een deel van de tandheelkundige kosten eventueel kan worden vergoed door een verzekeraar, nu het aan [eiser] is of hij zijn tandheelkundige kosten declareert bij de verzekering. Terecht heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat het niet zo kan zijn dat zij meeprofiteren van de door hem afgesloten en bekostigde verzekering en dat hij eventuele aan hem uitgekeerde schadevergoedingen zal moeten betalen aan zijn verzekeraar indien hij tandheelkundige kosten zou claimen.
De verweren van[gedaagde partij] op dit onderdeel worden dan ook verworpen.
12. De volgende gevorderde kostenposten zijn eveneens voor toewijzing vatbaar, omdat deze onvoldoende gemotiveerd zijn betwist en aannemelijk is dat deze zijn gemaakt en direct verband houden met de schadetoebrengende gedraging(en):
- de niet door de verzekering vergoede kosten in verband met bezoeken aan de implantoloog voor € 147,64;
- de reiskosten van [eiser] in verband met bezoeken aan medisch specialisten voor € 34,84;
- de telefoon- en portikosten van € 50,--.
13. Dat de wortelkanaalbehandeling die [eiser] in 2009 in Australië heeft ondergaan aan de beschadigde tanden en een andere voortand het gevolg zijn van het door [gedaagde partij]toegebrachte letsel aan zijn gebit en noodzakelijk was, blijkt uit meergenoemde rapportage van [tandarts 2] van 2 april 2013. Daarmee staat vast dat het eigen risico van € 155,-- dat [eiser] in verband met deze behandeling heeft betaald dient te worden vergoed door [gedaagde partij]; de vordering is op dit onderdeel eveneens toewijsbaar.
13. Ook de kosten die verband houden met het opvragen van medische informatie voor € 44,-- en de kosten die [eiser] heeft moeten maken voor het inschakelen van medisch adviseurs (€ 278,46 + € 200,-- + € 669,13 =) € 1.147,59 worden toegewezen, nu deze kosten onder de gegeven omstandigheden en in redelijkheid zijn gemaakt om de door [eiser] gestelde schade en aansprakelijkheid vast te stellen.
15. Op grond van artikel 6:83 sub b in verbinding met artikel 6:119 lid 1 BW is [gedaagde partij] vanaf de datum van het schadetoebrengende feit - 13 januari 2008 - de wettelijke rente over de schadevergoeding verschuldigd.
16. [eiser] heeft aannemelijk gemaakt dat hij buitengerechtelijke kosten heeft moeten maken teneinde buiten een gerechtelijke procedure zijn schade vergoed te verkrijgen en dat deze kosten meer hebben omvat dan het versturen van een enkele (herhaalde) brief, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen en het samenstellen van het dossier. De gevorderde kosten kunnen daarbij worden aangemerkt als in redelijkheid gemaakte kosten. Aan dit oordeel doet niet af dat [eiser] [gedaagde 4] weliswaar heeft aangeschreven op het bij de politierechter opgegeven adres, maar dat deze brieven, zoals [eiser] onbetwist heeft gesteld, als onbestelbaar retour kwamen. Deze omstandigheid doet niet af aan het feit dat [eiser] incassowerkzaamheden heeft laten uitvoeren en kan [eiser] daarom niet worden tegengeworpen.
17. Het moet [gedaagde partij]worden toegegeven dat uit het vonnis van de politierechter niet valt op te maken dat de vordering die [eiser] als benadeelde partij in de strafzaak tegen [gedaagde partij] heeft ingesteld alleen voor wat de gevorderde immateriële schade is toegewezen. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat hij naast immateriële schade ook € 15.000,- aan materiële schade heeft gevorderd, maar heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde partij] geen nadere stukken in het geding gebracht die zijn stellingen kunnen ondersteunen. Het had onder deze omstandigheid op de weg van [eiser] gelegen een voegingsformulier of een ander stuk in het geding te brengen, waaruit kan worden opgemaakt hoe zijn vordering in de strafzaak was samengesteld. Mede omdat de politierechter de vordering van [eiser] heeft toegewezen tot € 1.500,--en hem voor het overige niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn vordering, gaat de kantonrechter er dan ook vanuit dat die in de strafzaak toegewezen vordering een voorschot op de schadevergoeding in een mogelijk te voeren civiele procedure betreft. De in deze zaak toe te wijzen schadevergoeding dient daarom te worden verminderd met € 1.500,--.
17. Niet toewijsbaar zijn de reiskosten voor € 50,-- van de ouders van [eiser]. Zij hebben mogelijk een zelfstandig vorderingsrecht en niet is gesteld of gebleken dat zij hun vordering hebben overgedragen aan [eiser].
17. De slotsom is dat [gedaagde partij]aan [eiser] dient te betalen (€ 19.400,-- + € 147,64 + € 34,84 + € 50,-- + € 155,-- + € 1.191,59 + € 986,-- =) € 21.965,07 minus € 1.500,-- = € 20.465,07, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over € 19.479,07 vanaf 13 januari 2008 en over de buitengerechtelijke kosten vanaf 17 april 2013, de datum van de vermeerdering van eis.
17. De kantonrechter ziet in de wet noch in de aard van de procedure aanleiding om het onderhavige vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren of daaraan de voorwaarde te verbinden dat [eiser] zekerheid stelt.
(...) ECLI:NL:RBNHO:2013:9272