Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Oost-Brabant 140916 hoofdelijke aansprakelijkheid voor schoppen van weerloos, op de grond liggend slachtoffer en door dader niet van dit handelen te weerhouden; eigen schuld 20%

Rb Oost-Brabant 140916 hoofdelijke aansprakelijkheid voor schoppen van weerloos, op de grond liggend slachtoffer en door dader niet van dit handelen te weerhouden; eigen schuld 20%. 
- smartengeld bij zeer complexe beenbreuk met 5 operaties, een jaar in een rolstoel,en 8 % blijvende invaliditeit: € 15.000,00 

schadebegroting op basis van urenverlies in eigen werk: van 40 naar 32,5 uur bij ernstig beenletsel
- huishoudelijke hulp en zelfwerkzaamheid onvoldoende aangetoond bij ernstig beenletsel


De feiten

3.1.
In de nacht van zaterdag 19 op zondag 20 februari 2011 is [A] , toen 42 jaar oud, in [woonplaats] , mishandeld. [A] is daarbij door [B] geslagen waarna hij op de grond is gevallen en is vervolgens, toen hij op de grond lag, door [C] meermalen geschopt.

3.2.
[A] heeft van de mishandeling aangifte gedaan bij de politie. De aangifte houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
‘In de nacht van zaterdag 19 op zondag 20 februari 2011 was ik (…) in zalencentrum [naam] (…)Rond sluitingstijd liep ik (…) naar buiten. In de directe omgeving van [naam] ontstonden kleine opstootjes (…) Op een gegeven moment zag ik dat mijn broer [broer van A] werd aangevallen door [C] . Ik stond voor [C] . Naast [C] stond een voor mij onbekend persoon. Terwijl ik met [C] stond te praten, kreeg ik geheel onverwachts een klap. (…) Ik denk dat de persoon die naast [C] stond, mij sloeg. Ik ben toen achter [C] aangelopen en wij raakten in gevecht, waarbij over en weer klappen vielen. (…) Op een gegeven moment kreeg ik een klap tegen mijn achterhoofd. Het werd toen zwart voor mijn ogen. Er werd op mij doorgeslagen en geschopt. Ik voelde pijn en deed niets meer. Door de klappen viel ik op de grond. (…) Ik werd geslagen en geschopt terwijl ik weerloos op de grond lag. (…)’

3.3.
[A] is na de mishandeling met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Daar bleek na onderzoek sprake te zijn van een hersenschudding, een kneuzing in de onderbuik, een gebroken rechter onderbeen en linkeroogletsel. Gedurende vijf dagen na de mishandeling heeft [A] geheugenverlies ervaren.

3.4.
Op 21 februari 2011 is [A] geopereerd aan de onderbeenbreuk, waarbij een intramedulaire penosteosynthese door de traumatoloog werd verricht. [A] mocht zijn been in het geheel niet belasten en moest gebruik maken van een rolstoel.

3.5.
In augustus 2011 werd [A] opnieuw geopereerd en werd een schroef verwijderd.

3.6.
In december 2011 werd [A] voor de derde keer geopereerd waarbij een mergpen werd verwisseld.

3.7.
[A] heeft een langdurig revalidatietraject doorlopen. Omdat er onvoldoende botaangroei was is [A] behandeld met botgroeistimulator.

3.8.
In januari 2013 is [A] voor de vierde keer geopereerd waarbij de mergpennen uit het onderbeen werden verwijderd.

3.9.
Op 27 maart 2014 werd [A] voor de vijfde keer geopereerd waarbij er osteosynthesemateriaal werd aangebracht ter hoogte van het kuitbeen.

3.10.
[B] is bij onherroepelijk, op tegenspraak gewezen vonnis van deze rechtbank van 19 oktober 2011 voor het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen veroordeeld tot een werkstraf. Bij dit vonnis is hem een schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor een bedrag van € 6.195,39, exclusief wettelijke rente, en is hij veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [A] . Daarbij is bepaald dat hij van zijn schadevergoedingsplicht is bevrijd voor zover hij of [C] heeft voldaan aan een aan hem opgelegde schadevergoedingsverplichting. Voormeld bedrag bestaat in bedragen van € 5.000,00 (immateriële schade), € 250,00 (medische kosten), € 500,00 (kleding), € 24,95 (telefoonkosten), € 162,24 (kilometervergoeding), € 102,20 (taxivervoer) en € 156,00 (verblijf ziekenhuis). De rechtbank heeft bij dit vonnis bewezen verklaard dat [B] op of omstreeks 20 februari 2011 te [woonplaats], openlijk geweld in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [A] , welk geweld bestond uit het slaan en schoppen tegen het hoofd en het lichaam van [A] (ook toen [A] weerloos op de grond lag).

3.11.
[B] heeft aan het CJIB een bedrag van € 6.195,39 betaald. [A] heeft aan schadevergoeding een bedrag van € 6.195,39 ontvangen.

3.12.
[C] is in hoger beroep door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij op tegenspraak gewezen arrest van 13 november 2012 voor het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, veroordeeld tot een gevangenisstraf. Bij dit arrest is hem een schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor een bedrag van € 2.901,62, exclusief wettelijke rente, en is hij hoofdelijk veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [A] . Daarbij is bepaald dat hij evenals [B] hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag. Voormeld bedrag bestaat in bedragen van € 2.000,00 (immateriële schade), € 456,30 (medische kosten), € 24,95 (telefoonkosten), € 162,24 (kilometervergoeding), € 102,20 (taxivervoer) en € 156,00 (verblijf ziekenhuis). Het hof heeft bij dit arrest bewezen geacht dat [C] op 20 februari 2011 te [woonplaats], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [A] (ook toen [A] weerloos op de grond lag) terwijl het door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel (een meervoudige beenbreuk waarbij operatief ingrijpen (door het plaatsen van meerdere zogenaamde pinnen) was vereist) ten gevolge heeft gehad. [C] is in zijn beroep in cassatie tegen dit arrest niet-ontvankelijk verklaard.

3.13.
In opdracht van [A] heeft orthopedisch chirurg drs. E.W. van Laarhoven (hierna: Van Laarhoven) [A] op 12 december 2013 onderzocht en een orthopedisch chirurgisch expertiserapport uitgebracht, gedateerd 22 april 2014 (productie 8 van [A] ). Dit rapport houdt onder meer het volgende in:

‘ Voorgeschiedenis
(…)
Voorheen heeft betrokkene nimmer een letsel met zijn rechter onderbeen doorgemaakt, echter de voorgeschiedenis vermeldt een tweetal arthroscopieën van de rechter knie, in 1990 en december 2010 in verband met slotklachten.
(…)

Conclusie
Status na gedisloceerde crurisfractuur rechts doorlopend tot in het rechter bovenste spronggewricht, waarvoor in totaal vier maal een operatieve behandeling plaatsvond. Consolidatie van de breuk is opgetreden, met pseudo-artrose van de distale fibula, en matige malunion van de distale tibia. Er resteren belastingafhankelijke pijnklachten in de rechter enkel gepaard gaande met een functiebeperking en een gevoelsstoornis met gering krachtverlies ter hoogte van het distale onderbeen in het traject van de n. peroneus superficialis.
(…)

Beantwoording van de vraagstelling.
(…)

Invaliditeit
g. Welke huidige mate van functieverlies (impairment) kunt u vaststellen op uw vakgebied? Wilt u dit uitdrukken in een percentage volgens de richtlijnen van de American Medical Association (AMA-guides, 6e druk), aangevuld met de richtlijnen van uw eigen beroepsvereniging?
(…)
Het totale functieverlies op het huidige moment wordt door mij bepaald op 21% LEI overeenkomend met een functieverlies van 8% WP (GP).

Beperkingen
h. Welk beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit de mishandeling? (…)
Naar mijn oordeel bestaan er op mijn vakgebied bij betrokkene in zijn huidige toestand de volgende beperkingen , ongeacht of deze beperkingen voortvloeien uit de mishandeling:
- geringe beperking bij staan;
- geringe temperatuursintolerantie;
- matige beperking bij lopen, hurken, knielen, traplopen en lopen op ongelijk terrein;
- ernstige beperking bij rennen.
(…)

Klachten, afwijkingen en beperkingen voor mishandeling
a. Bestonden voor de mishandeling bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?
Vóór de mishandeling bestonden er bij de onderzochte geen klachten en afwijkingen op mijn vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft.
(…)

Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder mishandeling
Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als de mishandeling de onderzochte niet was overkomen?
Op mijn vakgebied zijn er geen klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn of op enig moment hadden kunnen ontstaan indien de mishandeling niet was overkomen’

3.14.
In opdracht van [A] heeft [verzekeringsarts] , als verzekeringsarts en medisch adviseur werkzaam bij Triage Medisch Adviesbureau (hierna: [verzekeringsarts] ), onderzoek gedaan naar de beperkingen en functionele mogelijkheden van [A] . [verzekeringsarts] heeft op 3 november 2014 zijn rapport uitgebracht (productie 10 van [A] ). Een functionele mogelijkhedenlijst (FML) maakt onderdeel uit van dit rapport. De FML houdt onder meer de volgende beperkingen in:

RUBRIEK III: AANPASSING AAN FYSIEKE OMGEVINGSEISEN
(…)
8. Trillingsbelasting
1 beperkt, namelijk geen grove trilling op/via rechterbeen (…)
10. Specifieke voorwaarden voor de aanpassing aan de fysieke arbeidsomgeving
1 ja, er gelden specifieke voorwaarden voor de aanpassing aan de fysieke arbeidsomgeving, namelijk aangewezen op vlakke ondergrond/werkvloer (…)

RUBRIEK IV: DYNAMISCHE HANDELINGEN
(…)
2. Lokalisatie beperkingen
1 rechts (…)
16. Frequent zware lasten hanteren tijdens het werk (ongeveer 10 keer per uur)
1 beperkt, kan niet tijdens een uur per werkdag frequent lasten van ongeveer 15 kg hanteren (…)
19. Lopen tijdens het werk
1 licht beperkt, kan zo nodig gedurende de helft van de werkdag (ongeveer 4 uur)lopen
20. Traplopen
1 licht beperkt, kan tenminste in één keer een trap op en af (1 verdieping woonhuis) (…)
22. Knielen of hurken
1 beperkt, kan niet of nauwelijks knielend of hurkend met de handen de grond bereiken(…)

RUBRIEK V: STATISCHE HOUDINGEN
(…)
5. Geknield of gehurkt actief zijn (ongeveer 2 keer per uur)
1 beperkt, kan minder dan 5 minuten achtereen geknield of gehurkt actief zijn (deur aanrechtkastje afnemen)’

3.15.
In opdracht van [A] heeft de arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] (hierna: [arbeidsdeskundige] ), mede aan de hand van de FML van [verzekeringsarts] , de verdiencapaciteit van [A] in kaart gebracht. [arbeidsdeskundige] heeft op 19 december 2014 zijn rapport uitgebracht (bijlage 5 bij productie 6 van [A] ). Dit rapport houdt onder meer het volgende in:

BEANTWOORDING VAN DE VRAAGSTELLING
Vraag 1
Wilt u door middel van een arbeidsdeskundige expertise precies in kaart brengen wat de mogelijkheden van betrokkene op de arbeidsmarkt waren en wat zijn verdienvermogen was geweest zonder geweldsmisdrijf en nu met geweldsmisdrijf?
Antwoord
Betrokkene had zonder geweldsmisdrijf in ieder geval zijn eigen werk in de volledige en volwaardige omvang kunnen verrichten. Er is een kleine kans, ik heb deze op maximaal 10% gesteld, dat hij in een tijdsbestek van 5 tot 10 jaar had kunnen doorgroeien naar operator level 5 (…)
Op basis van de thans geldende beperkingen, zowel de cumulatieve belasting (de beperking ten aanzien van staan en lopen tijdens het werk), als ook de kans op vervroegde artrose ten gevolge van het geweldsmisdrijf, ben ik van mening dat de ideale omstandigheid waarin betrokken 4 uur staand en 4 uur lopend zou kunnen werken, niet bereikt kan worden. Ik heb in paragraaf 4.4.2 onderbouwd dat hij gemiddeld maximaal 32,5 uur verdeeld over 5 dagen zou kunnen werken. (...)
Het verdienvermogen zonder geweldsmisdrijf stel ik derhalve op € 35.700,-- en met geweldsmisdrijf op € 28.600,--. Beide bedragen zijn bruto per jaar inclusief vakantietoeslag.’

3.16.
In 2001 is [A] uitgevallen als metselaar vanwege rugklachten. Per 27 mei 2002 is hem in verband daarmee een WAO-uitkering toegekend op basis van 35-45% arbeidsongeschiktheid. Per 1 april 2006 is de uitkering herzien naar 15-25% en per 1 juni 2007 is de uitkering herzien naar minder dan 15%, onder toepassing van het kortingsartikel.

3.17.
[A] was ten tijde van de mishandeling op basis van een 40-urig dienstverband in dienst bij MDS als operator niveau 4. In 1990 en 2010 heeft hij een arthroscopische nettoyage van de rechterknie ondergaan. In verband met die laatste operatie was [A] op 19 februari 2011 nog arbeidsongeschikt maar hij was na een opbouwprogramma nagenoeg 100% actief.
In september 2014 heeft [A] zijn werkzaamheden voor 32 uur per week, verdeeld over vier dagen, hervat.


Het geschil

in de hoofdzaak

4.1.
[A] vordert samengevat - veroordeling van [B] en [C] hoofdelijk dan wel van [B] en/of [C] tot betaling van € 218.425,70, vermeerderd met rente en kosten.

4.2.
[B] en [C] voeren verweer.

4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in de vrijwaringszaak

in conventie

4.4.
[B] vordert - samengevat - dat [C] wordt veroordeeld om aan [B] te betalen al hetgeen waartoe [B] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, en tot betaling van € 6.195,39, met veroordeling van [C] in de kosten van de vrijwaring.

4.5.
[C] voert verweer.

4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in reconventie

4.7.
[C] vordert dat [B] wordt veroordeeld tot betaling aan [C] van al hetgeen waartoe [C] in de hoofdzaak zal worden veroordeeld, met veroordeling van [B] in de proceskosten.

4.8.
[B] voert verweer.

4.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.


De beoordeling

in de hoofdzaak

5.1.
Ten aanzien van [C] heeft [A] gesteld dat het feit dat hij door [B] in het gezicht is geslagen, waarna hij op de grond is gevallen, en dat hij, terwijl hij op de grond lag, door [C] meerdere malen met kracht is geschopt, een aan [C] toerekenbaar onrechtmatig handelen als bedoeld in artikel 6:162 BW oplevert.
[C] heeft gesteld dat hij tegen de gestelde aansprakelijkheid geen verweer voert. Dat [C] [A] heeft geschopt terwijl deze op de grond lag, staat tussen partijen vast. Dit levert onweersproken een toerekenbare onrechtmatige daad van [C] tegenover [A] op.

5.2.
Ten aanzien van [B] heeft [A] primair gesteld dat [B] tegenover hem onrechtmatig als bedoeld in artikel 6:162 BW heeft gehandeld door hem met een vuist in het gezicht te slaan en door geen enkele poging te ondernemen de mishandeling door [C] te voorkomen terwijl het in zijn positie goed mogelijk was om [C] tot kalmte te manen en de kans dat dit effect zou hebben gehad zeer groot was gelet op de vriendschappelijke band tussen [B] en [C] . Subsidiair heeft [A] de aansprakelijkheid van [B] gegrond op groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 BW.
[B] heeft tegen de primaire grondslag van de vordering geen verweer gevoerd. Daarmee staat niet alleen vast dat [B] [A] met de vuist in het gezicht heeft geslagen maar ook dat [B] heeft nagelaten in te grijpen toen [C] de op de grond liggende [A] schopte, terwijl hij in de positie was dat schoppen, waarvan hij had moeten begrijpen dat dit tot ernstig letsel had kunnen leiden, te voorkomen. [B] heeft aldus, zoals door hem ook niet is weersproken, toerekenbaar onrechtmatig gehandeld tegenover [A] .

5.3.
[A] heeft gesteld dat hij als gevolg van de geweldpleging door [B] en [C] schade heeft geleden.
[B] heeft weersproken dat er causaal verband bestaat tussen zijn optreden en de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd stellende dat de schade alleen is veroorzaakt door de schoppen die [C] aan [A] heeft uitgedeeld. Nu [B] niet alleen onrechtmatig tegenover [A] heeft gehandeld door hem met de vuist in het gezicht te slaan maar ook door niet in te grijpen toen [C] de op de grond liggende [A] schopte, kan [B] ook aansprakelijk worden gehouden voor de schade die [A] heeft geleden als gevolg van de schoppen die [C] hem heeft toegediend.

5.4.
De door [A] opgevoerde schadeposten en het door [B] en [C] daartegen gevoerde verweer zullen hieronder worden besproken.

5.5.
Kleding

5.5.1.
[A] vordert een bedrag van € 2.072,87 ter zake kledingstukken die door de mishandeling onherstelbaar beschadigd zijn geraakt en in beslag zijn genomen, te weten een ‘Raad van Elf’ kostuum, een paar schoenen, een winterjas en een horloge (totale schade € 1.531,99), en ter zake kledingstukken die hij moest kopen om tijdens zijn herstel en revalidatie te dragen, te weten een paar slippers, een trainingsbroek, twee shorts, instappers, revalidatiekleding, een stopwatch voor revalidatie en stevige revalidatieschoenen (totale schade € 540,88).

5.5.2.
[B] heeft tegen de schadepost ter zake beschadigde en in beslag genomen kleding in het geheel geen verweer gevoerd zodat in de verhouding tussen [A] en [B] zal worden aangenomen dat [A] deze schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van [B] heeft geleden.

5.5.3.
De schadepost ter zake de revalidatiekleding is door [B] betwist, stellende dat er sprake is geweest van een besparing omdat [A] minder kosten heeft gemaakt voor de aankoop van gebruikelijke, waarschijnlijk duurdere kleding.

5.5.4.
[C] heeft tot zijn verweer aangevoerd dat [A] niet inzichtelijk heeft gemaakt dat de twee trappen, door [C] toegediend toen [A] al op de grond lag, tot het tenietgaan van de kleding van [A] hebben geleid en dat het tenietgaan van de kleding evenmin is onderbouwd. Voorts betwist [C] het causaal verband tussen zijn handelen en de kosten voor het aanschaffen van revalidatiekleding. [C] betwist voorts de hoogte van de gestelde schade.

5.5.5.
[A] heeft ter onderbouwing van deze schade door beschadigde en inbeslaggenomen kleding verwezen naar bijlage 1 bij zijn productie 6. Uit die bijlage, bestaande in kassabonnen gedateerd voor de datum van de mishandeling, blijkt echter niet van onherstelbare beschadiging van kleding. [A] heeft ook niet gesteld waarin de beschadigingen zouden hebben bestaan en in hoeverre die onherstelbaar zouden zijn. Daarnaast valt zonder nadere verklaring, die [A] niet heeft gegeven, niet in te zien dat [A] schade heeft geleden als gevolg van inbeslagname van kleding. [A] heeft aldus, gegeven het verweer van [C] , deze schadepost onvoldoende onderbouwd. In verband daarmee kan in de verhouding tussen [A] en [C] niet worden aangenomen dat er ten aanzien van deze schadepost sprake is van schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van [C] .

5.5.6.
De aanschaf van de revalidatiekleding heeft voor [A] niet alleen nadeel opgeleverd maar ook voordeel. [A] behoefde immers, zoals door hem niet is weersproken, in verband met de aanschaf van die revalidatiekleding gedurende de revalidatieperiode, die volgens hem enkele jaren heeft geduurd, minder andere kleding te gebruiken en aan te schaffen terwijl [A] ter comparitie heeft verklaard dat hij van die revalidatiekleding ook na afloop van de revalidatieperiode nog gebruik maakt. Dit voordeel brengt mee dat [A] moet worden geacht per saldo geen schade te hebben geleden door de aanschaf van revalidatiekleding.
Op grond van het voorgaande komt deze schadepost niet voor toewijzing in aanmerking.

5.6.
Telefoon- en portokosten

5.6.1.
[A] heeft gesteld dat hij als gevolg van de mishandeling diverse telefoongesprekken heeft moeten voeren met politie, artsen, slachtofferhulp, zijn rechtsbijstandsverzekering en zijn raadsman en dat hij hiervoor tot een bedrag van € 163,76 kosten heeft gemaakt. Nu dit door [B] en [C] niet is weersproken zal worden aangenomen dat [A] tot dit bedrag schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [B] en [C] . Een bedrag van € 24,95 is al vergoed (zie hiervoor onder 3.10 en 3.11).

5.7.
Ziekenhuisdaggeldvergoeding

5.7.1.
[A] heeft gesteld dat hij als gevolg van de mishandeling vijf keer in het ziekenhuis heeft verbleven en dat hij in verband daarmee tot een bedrag van € 320,00 schade heeft geleden. Nu dit door [B] en [C] niet is weersproken zal worden aangenomen dat [A] deze schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [B] en [C] . Een bedrag van € 156,00 is al vergoed (zie hiervoor onder 3.10 en 3.11).

5.8.
Verlies aan arbeidsvermogen

5.8.1.
[A] heeft gesteld dat hij als gevolg van de mishandeling zeer ernstig letsel heeft opgelopen, dat hij lange tijd arbeidsongeschikt is geweest en niet meer volledig in zijn eigen werk heeft kunnen re-integreren.
Volgens [A] is hij vanaf de derde maand van zijn arbeidsongeschiktheid 5% gekort op zijn bruto maandsalaris, hetgeen een schade oplevert van € 431,62 netto. Voorts stelt hij dat hij vanaf oktober 2011 10% werd gekort en vanaf april 2012 tot 1 januari 2013 15% werd gekort, hetgeen een netto schade oplevert van respectievelijk € 1035,02 en € 2.328,75.

5.8.2.
[B] en [C] hebben de door [A] gestelde kortingen op zijn brutosalaris over de periode tot 1 januari 2013, verband houdende met zijn arbeidsongeschiktheid als gevolg van de mishandeling, niet betwist zodat er van kan worden uitgegaan dat [A] schade heeft geleden tot het totaal van die inhoudingen.

5.8.3.
Ter onderbouwing van de medische gevolgen van de mishandeling heeft [A] verwezen naar het orthopedisch chirurgisch expertiserapport van Van Laarhoven (zie hiervoor onder 3.13) en de daarin weergegeven conclusie. [B] en [C] hebben niet, althans niet gemotiveerd weersproken dat het in het rapport genoemde letsel het gevolg is van de schoppen die [C] aan [A] heeft uitgedeeld zodat daarvan kan worden uitgegaan.

5.8.4.
Ter onderbouwing van de door hem gestelde beperkingen en zijn resterende verdiencapaciteit, in verband waarmee hij over de periode vanaf 1 januari 2013 tot zijn 67e levensjaar aanspraak maakt op een schadevergoeding van € 79.819,00, heeft [A] verwezen naar de rapporten van [verzekeringsarts] (zie hiervoor onder 3.14) en [arbeidsdeskundige] (zie hiervoor onder 3.15) en naar de door hem in het geding gebrachte NRL Contante Waarde Personenschadeberekening (bijlage 6 van productie 6, hierna: de NRL-berekening)).

5.8.5.
[C] heeft betwist dat er een medische dan wel andersoortige noodzaak is op grond waarvan [A] beperkt is in het verrichten van arbeid. Ter onderbouwing van dit verweer heeft hij verwezen naar een door [A] in het geding gebrachte rapportage van de arbeidsdeskundige van het UWV van 5 maart 2013, waarin onder het kopje ‘Belastbaarheid volgens de verzekeringsarts’ is vermeld: ‘De toegestane arbeidsduur bedraagt ongeveer 40 uur per week.’ Uit die vermelding in het UWV rapport, waarin [A] nog als 35-45% arbeidsongeschikt is aangemerkt, volgt niet dat [A] geen beperkingen zou ondervinden die tot verlies van verdienvermogen leiden, zoals weergeven in de rapporten van [verzekeringsarts] en [arbeidsdeskundige] . [C] heeft dat uitvoerig door [arbeidsdeskundige] gemotiveerde verlies aan verdienvermogen door die enkele verwijzing naar het UWV-rapport, dat niet is opgemaakt om in een civiele procedure het verlies aan verdienvermogen te onderbouwen maar enkel ten behoeve van de vaststelling van WAO-aanspraken, onvoldoende gemotiveerd weersproken.

5.8.6.
[C] heeft verder gesteld dat er gelet op eerdere rug- en knieklachten bij [A] , sprake is van medische predispositie aan de zijde van [A] die eveneens van invloed kan zijn geweest en mogelijk van invloed is geweest en nog is op de beperkingen die [A] thans nog stelt te ondervinden. Voorts heeft [C] gesteld dat hij het aannemelijk acht dat er aan de zijde van [A] reeds sprake was van een zeker percentage blijvende invaliditeit en dat hij niet uitsluit dat de beperkingen die [A] stelt te ondervinden zich zonder de mishandeling ook zouden hebben voorgedaan. Ook [B] heeft gewezen op de omstandigheid dat [A] vanwege rugklachten voor werkzaamheden in de bouw werd afgekeurd en dat hij sinds 2000 last heeft van arthroscopische nettoyage, in verband waarmee hij ten tijde van de mishandeling arbeidsongeschikt was. [B] acht in verband daarmee de rapportage van Van Laarhoven en [verzekeringsarts] onvolledig. Volgens [B] is het niet aannemelijk dat [A] , gelet op bij hem bestaande preexistente klachten, tot 67-jarige leeftijd zijn huidige werkzaamheden inclusief overwerk, zomaar zou hebben kunnen uitvoeren.

5.8.7.
De rugklachten van [A] waar [B] en [C] op doelen dateren van 2001. [A] heeft vanaf 2004 bij - de rechtsvoorganger van - MSD gewerkt. Hij was daar voor 40 uur per week werkzaam en voor zover er al sprake was van rugklachten, stonden die daaraan klaarblijkelijk niet in de weg. Uit niets is gebleken dat rugklachten [A] in de toekomst, zonder mishandeling, wel zouden hebben verhinderd zijn werkzaamheden gedurende 40 uur per week te verrichten. In zijn rapport heeft [verzekeringsarts] de arbeidsongeschiktheid uit het verleden wegens rugklachten genoemd en aangegeven dat er geen aanleiding wordt gezien om in verband met klachten van de heupen en de rug méér beperkingen aan te nemen, daar de fysiek meest belastende activiteiten reeds beperkt zijn vanwege de rechterbeenproblematiek. Voor wat betreft de rechterknie van [A] staat vast dat [A] na zijn knieoperatie en een daaropvolgend opbouwschema medio februari 2011 zijn werkzaamheden weer volledig zou hervatten. Van Laarhoven heeft aangegeven dat er op zijn vakgebied bij [A] voor de mishandeling geen klachten en afwijkingen bestonden die [A] ten tijde van het onderzoek door Van Laarhoven nog steeds had, waaruit volgt dat er geen rug- en knieklachten meer bestonden bij [A] . [B] en [C] hebben deze bevindingen van Van Laarhoven en [verzekeringsarts] , enkel door de mogelijkheid aan te stippen dat [A] ook zonder de mishandeling door rug- en knieklachten beperkingen bij het verrichten van werkzaamheden zou kunnen ondervinden en te stellen dat eerdere klachten onvoldoende aandacht hebben gekregen, zonder enige onderbouwing, onvoldoende gemotiveerd weersproken. Er bestaat daarom geen aanleiding om bij de bepaling van het verlies verdienvermogen met rug- en knieklachten rekening te houden. Nu [B] en [C] voor het overige niet, althans niet voldoende gemotiveerd hebben weersproken dat de door [verzekeringsarts] genoemde beperkingen het gevolg zijn van het letsel dat [A] door de mishandeling heeft opgelopen en dat [A] vanwege dit letsel nog slechts in staat is 32,5 uur per week zijn werkzaamheden te verrichten terwijl hij zonder de mishandeling 40 uur per week zou hebben gewerkt, zoals [arbeidsdeskundige] gemotiveerd heeft aangegeven, zal daarvan worden uitgegaan. Dit brengt mee dat er sprake is van schade door verlies van verdienvermogen.

5.8.8.
[C] heeft gesteld dat de bij de berekening van de schade in aanmerking genomen kans dat [A] in aanmerking zou zijn gekomen voor schaal 5 met bijbehorend salaris fors lager is dan de 10% die [arbeidsdeskundige] heeft genoemd en [B] heeft aangevoerd dat gezien de in het rapport van [arbeidsdeskundige] genoemde geringe kans op doorgroei naar operator level 5 en de inkrimping van personeel bij de werkgever van [A] , promotie niet reëel lijkt.
Op grond van de door [arbeidsdeskundige] berekende, deugdelijk onderbouwde kans dat [A] zonder mishandeling promotie zou hebben gemaakt, is het redelijk om daarmee rekening te houden bij de bepaling van de schade van [A] als gevolg van het verlies arbeidsvermogen. [B] en [C] hebben hiertegen geen voldoende onderbouwd verweer gevoerd. Er zal daarom van worden uitgegaan dat er 10% kans is dat [A] zonder mishandeling op termijn in aanmerking zou zijn gekomen voor schaal 5 met bijbehorend salaris. Die termijn zal gelet op hetgeen [arbeidsdeskundige] daarover heeft opgemerkt worden gesteld op 7½ jaar.

5.8.9.
[B] en [C] hebben verweer gevoerd tegen door [A] gestelde schade voor zover deze verband houdt met het feit dat hij niet langer in staat zou zijn overwerk te verrichten. Dit verweer slaagt. [A] heeft deze schadepost niet voldoende onderbouwd. Zo heeft hij volstaan met de stelling dat hij voor de mishandeling gemiddeld per week op zaterdag drie uur overwerkte, zonder dit - voldoende - concreet te onderbouwen. Daarnaast heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij zonder mishandeling ook in de toekomst overwerk zou hebben verricht terwijl voorts uit niets blijkt dat hij daartoe niet meer in staat zou zijn. In het rapport van [arbeidsdeskundige] is geen beperkingen ten aanzien van het verrichten van overwerk vermeld. Deze schadepost komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.

5.8.10.
De NRL-berekening is door [B] en [C] niet, althans niet voldoende gemotiveerd, weersproken zodat daarvan in beginsel kan worden uitgegaan. De NRL-berekening is kennelijk echter mede gebaseerd op een inkomen zonder mishandeling gerelateerd aan een kans van 10% op een salaris als operator 5 per 1 januari 2013 terwijl die kans zich pas 7½ jaar na de mishandeling zou kunnen voordoen, zoals hiervoor onder 5.8.8 is overwogen. In verband daarmee kan de NRL-berekening niet worden gevolgd.
Bovendien heeft [A] ter comparitie verklaard dat het UWV zijn inkomen heeft aangevuld. Hij heeft zich daarover echter niet verder uitgelaten zodat niet duidelijk is geworden of [A] na 1 januari 2013 een WAO-uitkering heeft ontvangen en tot welke datum hij daarop aanspraak kan maken. Voor zover [A] over de periode vanaf 1 januari 2013 een WAO-uitkering heeft genoten moet daarmee rekening worden gehouden bij de bepaling van de inkomensschade van [A] .
Gelet op het voorgaande zal [A] een nieuwe, aangepaste NRL-berekening moeten laten maken waarbij er in afwijking van de door [A] in het geding gebrachte NRL-berekening van moet worden uitgegaan dat [A] zonder mishandeling gedurende 7½ jaar na 19 februari 2011 een salaris als operator level 4 zou hebben ontvangen en dat er daarna 10% kans zou zijn dat hij een salaris als operator level 5 zou ontvangen. [A] dient voorts aan NRL de gegevens omtrent zijn WAO-uitkering ter beschikking te stellen zodat NRL die voor zover relevant bij de berekening van zijn inkomensschade kan betrekken. [A] zal in de gelegenheid worden gesteld die aangepaste NRL-berekening, onder bijvoeging van de gegevens betreffende zijn WAO-uitkering, bij akte in het geding te brengen.

5.9.
Huishoudelijke hulp

5.9.1.
[A] heeft ter onderbouwing van deze post gesteld dat hij en zijn vrouw na de mishandeling en de diverse operaties lange tijd afhankelijk zijn geweest van hulp van derden en dat hij ook na herstel van zijn laatste operatie blijvend beperkt is in zijn mogelijkheden om huishoudelijke taken te verrichten.
Hij heeft gesteld als gevolg van de mishandeling de eerste drie maanden zwaar beperkt te zijn geweest terwijl zijn vrouw haar schouder uit de kom had en haar bovenarm had gebroken zodat zij niet aan het huishouden kon bijdragen en dit volledig voor rekening van [A] zou zijn gekomen. Daarnaast heeft [A] gesteld dat hij de daarop volgende drie maanden zwaar beperkt is geweest en gedurende drie uur per week hulp heeft gehad van familie en vrienden. Volgens [A] kon hij ook als gevolg van zijn lichamelijke beperkingen na 22 augustus 2011 niet bijdragen in het huishouden en kon zijn vrouw ook niet meer taken op zich nemen aangezien ze voor haar baan vaak naar het buitenland reist. [A] kreeg in die periode twee uur per week hulp. Na de laatste operatie hebben [A] en zijn echtgenote de balans in het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden, die voor de mishandeling 50/50 was, per 1 januari 2013 vastgesteld op 80% door de partner van [A] en 20% door [A] . Volgens [A] wordt in totaal 15 uur besteed aan huishoudelijke taken en worden de drie uur die [A] voor de mishandeling voor zijn rekening nam, nu door zijn partner overgenomen.

5.9.2.
[B] heeft tot zijn verweer aangevoerd dat het zeer onwaarschijnlijk lijkt dat [A] voor de mishandeling ‘normaal functioneerde’ en dat niet is onderbouwd waarom de leeftijdsgrens voor huishoudelijke hulp op 80 jaar is gesteld.

5.9.3.
[C] heeft tot zijn verweer aangevoerd dat vergoeding van huishoudelijke hulp wordt gevorderd in verband met het feit dat de echtgenote van [A] niet in staat was huishoudelijke werkzaamheden te verrichten, maar dat dat niet in causaal verband staat met het letsel van [A] . Daarnaast heeft [C] aangevoerd dat [A] zijn stelling dat hij 50% in huishoudelijke werkzaamheden bijdroeg, niet heeft onderbouwd terwijl het twijfelachtig is of de bijdrage van [A] zo groot was gezien zijn medische voorgeschiedenis en dat hij niet heeft aangetoond dat er sprake is geweest van huishoudelijk hulp. Volgens [C] volgt uit de stellingen van [A] dat hij na de mishandeling evenveel tijd aan het huishouden kon besteden als daarvoor en hij betwist dat er sprake is van schade.

5.9.4.
[A] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij voor de mishandeling huishoudelijk werk verrichtte in de mate als gesteld en als gevolg van de mishandeling niet in dezelfde mate huishoudelijke werkzaamheden kan verrichten als voor de mishandeling. In de rapportages van Van Laarhoven en [verzekeringsarts] is bij de vermelding van de activiteiten die [A] in de periode voor de mishandeling volgens eigen opgave verrichtte en de activiteiten die hij daarna nog kan verrichten, in het geheel geen melding gemaakt van huishoudelijke werkzaamheden. [A] heeft gesteld dat hij voor de mishandeling 50% van de huishoudelijke taken verrichtte en na de mishandeling nog 20%, terwijl hij tevens heeft gesteld dat er in totaal 15 uur huishoudelijk werk wordt verricht en dat zijn vrouw per 1 januari 2013 de drie uur huishoudelijk werk doet die hij voor de mishandeling verrichtte. Dit aantal uren komt niet overeen met de door [A] gestelde percentages. Bovendien heeft [A] ter comparitie verklaard, dat er niet speciaal dingen zijn die hij voor de mishandeling deed en nu niet meer kan doen en dat hij niet weet hoeveel tijd hij voor de mishandeling aan het huishouden besteedde. Er kan daarom niet worden aangenomen dat [A] als gevolg van de mishandeling behoefte aan huishoudelijke hulp heeft gekregen.

5.10.
Persoonlijke verzorging

5.10.1.
In verband met de afhankelijkheid van zijn vrouw en van derden voor zijn persoonlijke verzorging gedurende een periode van telkens zes weken na elke operatie heeft [A] een schadevergoeding van € 5.250,00 gevorderd.

5.10.2.
[B] en [C] hebben aangevoerd dat de schade niet is onderbouwd en hebben betwist dat [A] voor zijn persoonlijke verzorging aangewezen is geweest op hulp van anderen. [B] heeft ook nog aangevoerd dat de vordering van vergoeding voor huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging dubbelop lijkt.

5.10.3.
Anders dan [B] veronderstelt valt de schadepost ‘persoonlijke verzorging’ niet onder de schadepost ‘huishoudelijk hulp’ zodat het verweer van [B] op dit punt wordt verworpen.

5.10.4.
[A] heeft ter comparitie verklaard dat hij na de eerste operatie zes weken plat moest blijven liggen. Ook heeft hij verklaard dat de verzorging die hij na de andere operaties behoefde minder intens was maar dat hij, omdat hij in een rolstoel zat, nog wel onder de douche gezet moest worden en moest worden geholpen met aankleden. [B] en [C] hebben daar verder geen verweer tegen gevoerd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [A] na de eerste operatie gedurende zes weken van derden afhankelijk was voor zijn persoonlijke verzorging. De rechtbank overweegt dat ingevolge vaste jurisprudentie de kosten van verzorging van een slachtoffer door de aansprakelijke partij moeten worden vergoed - ook als die verzorging wordt uitgevoerd door een familielid of vrienden die daarvoor geen kosten in rekening brengen - indien het in de betreffende situatie normaal en gebruikelijk is dat die verzorging wordt gedaan door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. Niet betwist is dat daarvan sprake is. Tegen het door [A] gehanteerde tarief van € 12,50 per uur is geen verweer gevoerd en het door [A] opgevoerde aantal van twee uur per dag komt de rechtbank redelijk voor zodat de schade over de periode van zes weken na de eerste operatie wordt begroot op € 1.050,00. Aannemelijk is dat [A] ook na de overige operaties enige tijd afhankelijk is geweest van hulp bij zijn persoonlijke verzorging zoals hij heeft verklaard. In aanmerking nemende dat die verzorging volgens [A] minder intensief was zal de schade voor elk van die periode worden begroot op de helft van het bedrag dat voor de periode na de eerste operatie was begroot, te weten € 525,00. In totaal wordt deze schadepost begroot op € 3.150,00.

5.11.
Reis- en parkeerkosten

5.11.1.
[A] heeft gesteld dat hij als gevolg van de mishandeling veelvuldig artsen, hulpverleners en zijn raadsman heeft moeten bezoeken in verband waarmee hij tot een bedrag van € 1.169,94 reiskosten met eigen vervoer (bijlage 9 bij zijn productie 6) en parkeerkosten heeft gemaakt.
Nu dit door [B] en [C] niet is weersproken zal worden aangenomen dat [A] tot dit bedrag schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [B] en [C] . Een bedrag van € 162,24 is al vergoed (zie hiervoor onder 3.10 en 3.11).

5.12.
Niet-verzekerde medische kosten

5.12.1.
[A] heeft een bedrag van in totaal € 2.776,99 gevorderd in verband met eigen risico en eigen bijdragen die hij heeft moeten betalen over de jaren 2011 tot en met 2014.

5.12.2.
[C] heeft tegen deze schadepost in het geheel geen verweer gevoerd zodat in de verhouding tussen [A] en [C] zal worden aangenomen dat [A] deze schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van [C] heeft geleden.

5.12.3.
[B] heeft tot zijn verweer aangevoerd dat het gezien de medische voorgeschiedenis van [A] niet aannemelijk is dat [A] over de door hem genoemde periode geen enkele aanspraak zou hebben gemaakt op het medische circuit.

5.12.4.
Tegen de gevorderde eigen bijdragen is door [B] geen verweer gevoerd zodat deze schadepost ook in de verhouding tussen [A] en [B] vast staat.
Vast staat dat [A] in de jaren 2011 tot en met 2014 medische kosten heeft gemaakt die verband hielden met de mishandeling. Dat hij daarnaast andere medische kosten heeft gehad waarop zijn eigen risico in mindering is gebracht, is niet gebleken. Het eigen risico van [A] zal daarom in de verhouding tussen [A] en [B] als schadepost verband houdende met de mishandeling in aanmerking worden genomen.

5.13.
Verlies zelfwerkzaamheid

5.13.1.
Voor schade in verband met het verlies aan zelfwerkzaamheid heeft [A] een bedrag van € 20.476,00 gevorderd. Volgens [A] onderhield hij voor de mishandeling zijn tuin en woning zelf en kan hij in de medische eindsituatie nog maar de helft van de werkzaamheden verrichten.

5.13.2.
[B] heeft tot zijn verweer aangevoerd dat het onwaarschijnlijk lijkt dat [A] voor de mishandeling ‘normaal functioneerde’ en dat het aannemelijk lijkt dat [A] zowel beperkt was door zijn rugklachten als door de preexistente knieklachten.

5.13.3.
[C] heeft betwist dat er sprake is van verlies van zelfwerkzaamheid en heeft aangevoerd dat [A] niet kan volstaan met een abstracte schadeberekening.

5.13.4.
[A] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij als gevolg van het onrechtmatig handelen schade heeft geleden door het verlies van zelfwerkzaamheid. Uit de rapportages van Van Laarhoven en [verzekeringsarts] volgt dat [A] heeft aangegeven dat hij in de periode van de onderzoeken van Van Laarhoven en [verzekeringsarts] activiteiten in en om het huis met meer pauzes dan voorheen en 50% langzamer verrichtte. Daaruit volgt niet dat [A] niet meer in staat is de werkzaamheden aan zijn woning en zijn tuin uit te voeren die hij voor de mishandeling verrichtte. Er is ook niet gebleken dat [A] voor deze activiteiten hulp heeft ingeschakeld. Enkel volgt uit de door [B] en [C] niet betwiste bijlage 19 bij productie 6 van [A] dat [A] niet zoals voorzien kon meehelpen bij de montage van een kast en dat daarvoor een hulppersoon is ingeschakeld, hetgeen door [B] en [C] niet is weersproken. De kosten hiervan hebben € 225,00 bedragen. Deze kosten kunnen worden beschouwd als schade als gevolg van mishandeling.

5.14.
Extra kosten vakantie

5.14.1.
[A] heeft gesteld dat hij als gevolg van het door de mishandeling opgelopen letsel aan zijn been bij een geboekte vakantiereis geen gebruik kon maken van een normale vliegtuigstoel zodat hij voor extra beenruimte Comfort Class heeft moeten boeken tegen een meerprijs van € 340,00.
Nu dit door [B] en [C] niet is weersproken zal worden aangenomen dat [A] tot dit bedrag schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [B] en [C] .

5.15.
Immateriële schade

5.15.1.
[A] heeft in verband met de gevolgen die de mishandeling voor hem heeft gehad onder verwijzing naar de nummers 105,111 en 118 van de Smartengeldgids, betrekking hebbend op smartengeld dat na een ongeval is toegekend, een bedrag aan immateriële schadevergoeding gevorderd van € 45.000,00. [A] heeft daartoe gesteld dat hij als gevolg van de mishandeling zijn hobby’s hardlopen en wandelen niet meer kan uitoefenen en ook niet langer lid kan zijn van het bestuur van een carnavalsvereniging en van de Raad van Elf. Daarnaast heeft hij gesteld dat hij psychisch letsel heeft opgelopen als gevolg van de mishandeling, bijna een jaar in een rolstoel heeft gezeten, pas na de zomer van 2012 zonder krukken kon lopen en gedurende twee jaar klachten heeft ervaren die horen bij een 
schedel-/hersentrauma.
[B] heeft tot zijn verweer aangevoerd dat het vaststellen van smartengeld geen rekenkundig onderdeel is en dat het ophogen van in de Smartengeldgids gevonden bedragen niet aan de orde is.
[C] heeft tot zijn verweer aangevoerd dat de door [A] ter onderbouwing van zijn vordering aangehaalde uitspraken niet zonder meer representatief zijn voor en vergelijkbaar zijn met de situatie van [A] . [C] heeft voor de bepaling van de immateriele schade verwezen naar de nummers 700, 705 en 706 van de Smartengeldgids, betrekking hebbend op smartengeld dat na mishandeling is toegekend.
[B] en [C] hebben de omstandigheden die volgens [A] bij de bepaling van de immateriële schadevergoeding in aanmerking moeten worden genomen, niet weersproken zodat ook de rechtbank van die omstandigheden uit zal gaan. Gegeven de aard en ernst van het letsel van [A] , het feit dat dit is toegebracht terwijl hij weerloos op de grond lag, het aantal operaties dat [A] in de loop van een aantal jaren als gevolg daarvan heeft moeten ondergaan met de langdurige revalidatie die daarop is gevolgd en de beperkingen die hij als gevolg van het letsel ondervindt, kan worden aangenomen dat [A] als gevolg van de mishandeling zowel in zijn arbeidsleven als in zijn persoonlijk leven immateriële schade heeft ondervonden en nog zal ondervinden. Genoemde omstandigheden in aanmerking nemend en acht slaand op de bedragen die door de Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen van mishandeling zijn toegekend, zonder daarbij voorbij te gaan aan de signalen uit de rechtswetenschap dat de vergoeding voor immateriële schadevergoeding in Nederland ten opzichte van het buitenland de afgelopen decennia uit de pas is gaan lopen en dat, als geldontwaarding volledig verdisconteerd zou zijn, zelfs sprake is van een achteruitgang in de hoogte ervan, begroot de rechtbank de immateriële schade op € 15.000,00. Een bedrag van € 5.000,00 is al vergoed (zie hiervoor onder 3.10 en 3.11).

5.16.
[B] heeft zich beroepen op eigen schuld van [A] omdat [A] zich niet had moeten mengen in de duw- en trekpartij van zijn broer [broer van A] en [  ]. Volgens [B] is het ontstaan van de vechtpartij mede het gevolg van de bijdrage van [A] omdat na zijn inmenging en mede door zijn optreden pas een vechtpartij ontstond. Zeker het gedrag van [A] , die de eerste klap uitdeelde, om zich daarna niet te distantiëren maar achter [C] aan te gaan waardoor de voor [A] fatale vechtpartij is ontstaan waarbij hij letsel heeft opgelopen, levert eigen schuld op in de zin van artikel 6:102 lid 2 jo 6:101 BW.
Volgens [C] had [A] zich niet met het opstootje tussen zijn broer, [B] en [C] moeten bemoeien en heeft [A] door, nadat hij door [B] was geslagen, achter [C] aan te gaan en hem uit te dagen tot een vechtpartij, bewust de mogelijkheid geaccepteerd dat hij zelf letsel op zou lopen.

5.16.1.
[A] heeft hiertegen aangevoerd dat er geen sprake is van eigen schuld los van het feit of [A] het opstootje nu heeft gesust of zich met het opstootje heeft bemoeid en brengt de omstandigheid dat [A] achter [C] is aangegaan nog niet mee dat hij een eigen aandeel heeft gehad in de schade die is ontstaan.

5.16.2.
Uit de aangifte van [A] (zie hiervoor onder 3.2) volgt dat [A] zich niet alleen heeft bemoeid met een opstootje tussen zijn broer [broer van A] en [C] maar dat hij nadat [C] kennelijk weg liep, achter [C] is aangelopen en met hem in gevecht is geraakt. Hieruit volgt dat [A] de fysieke confrontatie met [C] ook heeft opgezocht en aldus het risico heeft genomen dat als gevolg van op hem uitgeoefend fysiek geweld letsel zou oplopen. [A] heeft aldus bijgedragen aan het ontstaan van zijn schade. De bijdrage van [B] en [C] is echter groter nu de schoppen door [C] zijn uitgedeeld terwijl [A] weerloos op de grond lag en de confrontatie feitelijk voorbij was. De verhouding van ieders aandeel in de schade bedraagt 20% voor [A] en 80% voor [B] en [C] .

5.17.
De zaak zal voor akte zijdens [A] als hiervoor bedoeld onder 5.8.10. naar de rol worden verwezen. [B] en [C] zullen daarna de gelegenheid krijgen om bij antwoordakte op die akte te reageren.

in de vrijwaringszaak

in conventie en in reconventie

5.18.
[B] heeft ter onderbouwing van zijn vordering in conventie gesteld dat hij in de interne verhouding met [C] niet draagplichtig is voor de vordering van [A] in de hoofdzaak. Het letsel van [A] , de dubbele beenbreuk, is niet veroorzaakt door de slag tegen het hoofd van [A] maar door het schoppen tegen het been van [A] door [C] . [B] heeft geen dan wel een zeer geringe bijdrage geleverd aan het letsel van [A] .
[B] heeft op grond van het bepaalde in artikel 6:102 BW een regresvordering op [C] voor hetgeen waartoe [B] tegenover [A] in de hoofdzaak zou worden veroordeeld en voor het bedrag van € 6.195,39 dat [B] ter uitvoering van het strafvonnis van de rechtbank van 19 oktober 2011 al heeft voldaan.

5.19.
[C] heeft tot zijn verweer in conventie en ter onderbouwing van zijn vordering in reconventie onder meer het volgende gesteld.
De rol van [B] is cruciaal geweest omdat [A] achter [C] aankwam in reactie op de klap die [B] hem had gegeven. Met die klap heeft [B] de gebeurtenissen in gang gezet die uiteindelijk hebben geleid tot het gebroken onderbeen van [A] . Als [B] die klap niet had uitgedeeld dan was er niets gebeurd. In verband daarmee dient [B] [C] te vrijwaren.
Mocht de vordering van [B] in vrijwaring worden toegewezen dan kan het uit hoofde van de strafzaak door [C] te vergoeden bedrag niet meer bedragen dan het bedrag tot betaling waarvan [C] in hoger beroep is veroordeeld.

5.20.
De beoordeling in vrijwaring wordt aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak.ECLI:NL:RBOBR:2016:5083