Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Overijssel 300915 hersenletsel na openlijke geweldpleging in groepsverband; dwingende bewijskracht strafrechtelijk vonnis; gedaagden hoofdelijk aansprakelijk

Rb Overijssel 300915 hersenletsel na openlijke geweldpleging in groepsverband; dwingende bewijskracht strafrechtelijk vonnis; gedaagden hoofdelijk aansprakelijk

2 De feiten
De navolgende feiten die enerzijds zijn gesteld en anderzijds niet, dan onvoldoende gemotiveerd zijn weersproken, worden als vaststaand aangenomen.
2.1
In de nacht van 4 op 5 juni 2010, bekend als de nacht van Hengelo, heeft er een korte en hevige vechtpartij plaatsgevonden tussen twee groepen. De ene groep bestond uit [eiser] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . De andere groep bestond uit (onder meer) gedaagden. Bij deze vechtpartij is [eiser] zwaar gewond geraakt.
2.2
Het gerechtshof Arnhem heeft in hoger beroep bij arresten van 18 juli 2012, op tegenspraak gewezen, ieder der gedaagden veroordeeld voor, kort gezegd en voor zover hier van belang, het openlijk en in vereniging plegen van geweld tegen [eiser] .
Het hof heeft daartoe onder meer overwogen (pag. 4 van de arresten):
" Vast staat dat de ruzie is begonnen naar aanleiding van een woordenwisseling over flaporen tussen [gedaagde 4] en [betrokkene 1] . Daarop ontstond een handgemeen en is het fysieke geweld gestart."
en vervolgens op pag. 5 van de arresten:
"Het hof beschouwt het gebeuren als een grote vechtpartij tussen de Nederlandse en de buitenlandse jongens. Daarbij is in vereniging openlijk geweld gepleegd. Alle jongens van de groep waartoe verdachte behoorde waren bij het vechten betrokken en zij hebben daarmee een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het openlijk geweld tegen de groep Nederlandse jongens. Het hof neemt op basis van diverse getuigenverklaringen aan dat
[gedaagde 2] degene is geweest die de harde trap heeft gegeven waardoor [eiser] met zijn hoofd hard op de grond viel"
Voorts heeft het hof in de arresten van ieder der gedaagden het volgende overwogen:
"Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [eiser] , een bedrag te betalen van € 8315,60 […] bestaande uit € 815,60 […] materiële schade en € 7500,- […] immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 76 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer.
[…]."
2.3
Tegen de arresten is geen cassatie ingesteld.

3 Het geschil
3.1
De vordering
[eiser] vordert, op de gronden als vermeld in de dagvaarding, dat de rechtbank:
I voor recht zal verklaren dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van de mishandeling op 5 juni 2010;
II gedaagden bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk te veroordelen om aan [eiser] bij wijze van voorschot op de geleden en nog te lijden schade te betalen een bedrag van € 30.000,- binnen vijf dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis;
III gedaagden hoofdelijk, des de één betaald hebbende, de ander bevrijd zijnde, zal veroordelen tot vergoeding van alle, als gevolg van een onrechtmatig handelen, door [eiser] geleden en nog te lijden schade als op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
IV alles met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van deze procedure en de nakosten en de schadestaatprocedure en met verklaring dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
Subsidiair:
I voor recht zal verklaren dat gedaagden ieder voor zich aansprakelijk zijn voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van de mishandeling op 5 juni 2010;
II gedaagden bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ieder voor zich te veroordelen om aan [eiser] bij wijze van voorschot op de geleden en nog te lijden schade te betalen een bedrag van € 30.000,- binnen vijf dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis;
III gedaagden ieder voor zich zal veroordelen tot vergoeding van alle, als gevolg van een onrechtmatig handelen, door [eiser] geleden en nog te lijden schade als op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
IV alles met veroordeling van gedaagden voor gelijke delen in de kosten van deze procedure de nakosten en de schadestaat procedure met verklaring dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
Meer subsidiair:
I voor recht zal verklaren dat gedaagde sub 2 aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van de mishandeling op 5 juni 2010;
II gedaagde sub 2 bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan [eiser] bij wijze van voorschot op de geleden en nog te lijden schade te betalen een bedrag van € 30.000,- binnen vijf dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis;
III gedaagde sub 2 zal veroordelen tot vergoeding van alle, als gevolg van zijn onrechtmatig handelen, door [eiser] geleden en nog te lijden schade als op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
IV alles met veroordeling van gedaagde sub 2 in de kosten van deze procedure en de nakosten en de schadestaat procedure met verklaring dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
3.2
Het verweer
[gedaagde 1] heeft, onder verwijzing naar hetgeen bij conclusie van antwoord is gesteld, geconcludeerd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn primair, subsidiair en meer subsidiaire vorderingen, althans hem die te ontzeggen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
[gedaagde 2] heeft, onder verwijzing naar hetgeen bij conclusie van antwoord is gesteld, geconcludeerd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de vorderingen van [eiser] af te wijzen, dan wel een beslissing te nemen die de rechtbank in goede justitie redelijk en billijk acht, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
[gedaagde 3] heeft, onder verwijzing naar hetgeen bij conclusie van antwoord is gesteld, geconcludeerd [eiser] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
[gedaagde 4] heeft, onder verwijzing naar hetgeen bij conclusie van antwoord is gesteld, geconcludeerd [eiser] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
[gedaagde 5] heeft, onder verwijzing naar hetgeen bij conclusie van antwoord is gesteld, geconcludeerd [eiser] in zijn primaire, subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem die te ontzeggen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, met uitvoerbaar verklaring van de proceskosten veroordeling.

4 De beoordeling
4.1
Allereerst dient te worden vastgesteld of van onrechtmatig handelen door gedaagden en meer in het bijzonder of van onrechtmatig handelen in groepsverband als bedoeld in art 6: 166 lid 1 BW sprake is geweest.
Het hof Arnhem (sector strafrecht) heeft bij op tegenspraak gewezen arresten van 18 juli 2012 jegens ieder der gedaagden openlijke geweldpleging, in vereniging gepleegd, bewezen verklaard. Het hof heeft daartoe onder meer overwogen dat ieder van de gedaagden een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het openlijk geweld plegen tegen de groep Nederlandse jongens.
Deze bewezenverklaringen, en dan niet alleen de ten laste gelegde 'openlijke geweldpleging' maar ook het ' in vereniging gepleegd' leveren ingevolge het bepaalde in art.161 wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) jegens iedere gedaagde dwingend bewijs op in de onderhavige civiele procedure. Dat betekent dat de rechtbank er vanuit dient te gaan dat van openlijke geweldpleging in vereniging jegens [eiser] gepleegd sprake is geweest. Tegenbewijs is ingevolge het bepaalde in artikel 151 lid 2 Rv toegelaten.
4.2
Behoudens gedaagde [gedaagde 2] hebben alle gedaagden verweer gevoerd tegen de gevorderde hoofdelijke aansprakelijkheid omdat, kort gezegd, van optreden in groepsverband als bedoeld in artikel 6:166 BW geen sprake zou zijn geweest, terwijl gedaagden niet konden voorzien dat gedaagde [gedaagde 2] een karatetrap zou uitdelen. Op grond van de dwingende bewijskracht die aan de op tegenspraak gewezen arresten van het hof, ook ter zake van het ten laste gelegde onderdeel 'in vereniging gepleegd' toekomt, dient van het plegen van het openlijk geweld tegen [eiser] in groepsverband en daarmee ook van hoofdelijke aansprakelijkheid te worden uitgegaan. Hetgeen gedaagden [gedaagde 1] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] ,en [gedaagde 5] daartegen, bij wijze van verweer hebben aangevoerd is niet voldoende voor het ingevolge artikel 151 lid 2 Rv vereiste te leveren tegenbewijs. De enkele stelling dat zij de karatetrap niet hebben gegeven noch konden voorzien dat [gedaagde 2] die zou geven doet aan de groepsaansprakelijkheid van artikel 6: 166 BW niet af. Aan bewijsopdrachten wordt, noch daargelaten dat gedaagde [gedaagde 1] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] slechts algemeen geformuleerd bewijs hebben aangeboden, wordt derhalve niet toegekomen.
4.3
Dit betekent dat het onder I gevorderde, te weten het afgeven van een verklaring voor recht dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van de mishandeling op 5 juni 2010 kan worden toegewezen. De verklaring voor recht zal worden gegeven.
Daarmee ligt in beginsel ook de vordering sub III, de gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de door [eiser] geleden en nog te lijden schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet in beginsel voor toewijzing gereed.
4.4
[eiser] vordert voorts onder sub II gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een voorschot op de door hem geleden nog te lijden schade van € 30.000,-. Gedaagden hebben daartegen ieder voor zich verweer gevoerd, enerzijds omdat er reeds via de Terwee maatregel en het Schadefonds Geweldsmisdrijven uitkeringen zijn gedaan te weten € 7.605,00 waarvan € 7.500,- ter zake van immateriële schade respectievelijk € 7.899,- waarvan € 6.000,- ter zake van immateriële schade. Nu deze uitkeringen voornamelijk betrekking hebben op de door [eiser] geleden en te lijden immateriële schade dient geconcludeerd te worden dat ter zake van de door hem geleden en nog te lijden materiële schade nagenoeg nog geen voorschotten zijn voldaan.
4.5
Voor zover door gedaagden het causaal verband tussen de mishandeling en het door [eiser] opgelopen hersenletsel wordt betwist, wordt dat verweer verworpen. Uit de in het geding gebrachte medische informatie is in voldoende mate komen vast te staan dat van ernstig althans relevant hersenletsel sprake is. De exacte omvang daarvan, alsmede de daardoor geleden en te lijden schade zal na daartoe uitgebrachte deskundigenrapportages moeten worden vastgesteld.
Dat neemt niet weg dat voldoende is onderbouwd dat sprake is van causaal verband tussen de mishandeling en schade die tot toekenning van een (nader te bepalen) dient te leiden.
4.6
Aangezien, zoals hiervoor overwogen voor vaststelling van de exacte aard en omvang van het door [eiser] als gevolg van de mishandeling opgelopen letsel deskundigen zullen moeten worden benoemd en naar zich vooralsnog laat aanzien een eind toestand (nagenoeg) bereikt lijkt, zal de rechtbank de procedure voor verdere afwikkeling vooralsnog niet naar de schadestaatprocedure verwijzen maar, zoals door [eiser] bij repliek gesuggereerd, een comparitie van partijen gelasten teneinde de mogelijkheden voor verdere afhandeling door benoeming van deskundigen te bespreken, daartoe nadere inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op één of meer punten met elkaar eens kunnen worden. De rechtbank zal alsdan ook met partijen in gesprek gaan over de hoogte van een door gedaagden te betalen voorschot.
4.7
De rechtbank verwijst de zaak daartoe naar de meervoudige kamer. Ter voorbereiding van de comparitie van partijen wordt partijen verzocht zich te verdiepen in de te benoemen deskundig(n) en de vraagstelling(en), zodat zij ter zitting mededeling kunnen doen over de kwalificatie (beroepsgroep), de persoon van de te benoemen deskundige(n), alsmede de vraagstelling.
4.8
De rechtbank acht de aanwezigheid van alle partijen ter zitting wenselijk. Ter terechtzitting zal aan de verschenen (raadslieden van) partijen de gelegenheid worden geboden om hun standpunten - zowel de juridische als de feitelijke - ter zake van het causaal verband, de te benoemen deskundige(n), de vraagstelling en de bepaling van de schade verder toe te lichten. Indien partijen dat noodzakelijk achten zullen hun tevoren op schrift gestelde beknopte aantekeningen, na te zijn voorgedragen, aan het proces-verbaal worden gehecht.
4.9
Een partij die zich tijdens de zitting wil beroepen op stukken die nog niet zijn overgelegd, moet die stukken uiterlijk veertien dagen voor de zitting aan de rechtbank en aan de wederpartij toesturen.
4.10
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen, -ook in het nadeel van die partij, -kan maken die zij geraden zal achten.ECLI:NL:RBOVE:2015:4526