Rb Rotterdam 280314 hoofdelijke aansprakelijkheid voor mishandeling in groepsverband, oordeel over toekomstige tandheelkundige kosten
- Meer over dit onderwerp:
Rb Rotterdam 280314 hoofdelijke aansprakelijkheid voor mishandeling in groepsverband, oordeel over toekomstige tandheelkundige kosten
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1
Op 31 maart 2011 heeft er een aanrijding tussen de auto’s van partijen plaatsgevonden.
2.2
[gedaagde sub 1] is op 1 september 2011 veroordeeld voor mishandeling van [eiseres] na het ongeval; het geven van een oorvijg, een klap tegen het linkeroor van [eiseres]. [gedaagde sub 1] is vrijgesproken van het in vereniging plegen van openlijk geweld.
2.3
[gedaagde sub 2] is op 9 februari 2012 veroordeeld wegens openlijk in vereniging plegen van geweld tegen [eiseres].
3 De vordering
3.1
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het ontstaan van de schade van [eiseres] en verplicht zijn tot het betalen van een schadevergoeding;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen om aan [eiseres] te betalen € 3.042,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening;
gedaagden te veroordelen in de kosten van de procedure.
De schade is opgebouwd uit € 492,42 voor herstel van de kies (tand 27), € 669,74 voor herstel van tand 11, € 1.647,14 aan toekomstige kosten voor tand 27 en tand 11, € 99,36 aan reiskosten, € 22,50 aan parkeerkosten en € 557,00 aan smartengeld, waarop in mindering strekt € 100,00 aan schadevergoeding zoals in de strafrechtelijke procedure tegen [gedaagde sub 2] is toegekend en € 345,36 aan reeds ontvangen tegemoetkoming van de Staat in verband met het niet meenemen van de vordering van [eiseres] in de strafzaak tegen [gedaagde sub 1].
3.2
Aan haar vordering legt [eiseres] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat gedaagden op grond van artikel 6:162 jo. 6:166 BW aansprakelijk zijn voor de door [eiseres] geleden schade als gevolg van de mishandeling door gedaagden op 31 maart 2011. [eiseres] heeft pijnklachten in de linker bovenkaak en gebitsletsel opgelopen, waarvoor zij onder behandeling is. Verder heeft zij psychische schade.
4 Het verweer
4.1
[gedaagde sub 1] betwist de vordering. Zij voert aan dat zij na de door haar gegeven klap (oorvijg) is weggelopen en niet weet wat er daarna is gebeurd. [gedaagde sub 1] is niet aansprakelijk voor eventuele door andere toegebrachte schade. Er bestaat geen causaal verband tussen de door haar gegeven oorvijg en de gevorderde schade. Subsidiair betwist [gedaagde sub 1] de hoogte van de schade.
4.2
Tegen [gedaagde sub 2] is verstek verleend.
5 De beoordeling
5.1
[gedaagde sub 1] betwist niet dat zij jegens [eiseres] een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Zij voert aan dat het causaal verband ontbreekt tussen die gedraging en de door [eiseres] geleden schade. Om te voorkomen dat een deelnemer van een groep zich aan mede-aansprakelijkheid kan onttrekken door zo’n beroep, is artikel 6:166 BW in het wetboek opgenomen. Dat artikel bepaalt dat indien één van een tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
Degene die de schade heeft toegebracht moet een onrechtmatige daad hebben begaan. Uit de strafrechtelijke vonnissen blijkt dat zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] een onrechtmatige daad jegens [eiseres] hebben gepleegd, zodat aan deze voorwaarde is voldaan. [gedaagde sub 1] heeft [eiseres] als eerste een klap verkocht, zodat zij moet worden geacht te hebben begrepen dat er gevaar was voor het ontstaan van schade, meer in het bijzonder door het gezamenlijk optreden van [gedaagde sub 1] en haar zusje, [gedaagde sub 2]. [gedaagde sub 1] voert daarop aan dat zij na het uitdelen van de oorvijg aan [eiseres] is weggelopen en niet op de hoogte is van wat er zich daarna heeft afgespeeld. Hoewel heeft te gelden dat degene die zich uit de groep heeft teruggetrokken in beginsel niet aansprakelijk is voor de daarna ontstane schade, heeft hier de uitzondering op de regel te gelden. [gedaagde sub 1] heeft als eerste onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres] door [eiseres] een oorvijg te geven. Deze gedraging van [gedaagde sub 1] wordt geacht een ontwikkeling in gang te hebben gezet die tot de schade heeft geleid en die haar terugtreden niet meer heeft kunnen afremmen, aldus de parlementaire geschiedenis bij dit artikel. Een en ander leidt tot het oordeel dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiseres] als gevolg van de mishandeling op 31 maart 2011 geleden schade.
5.2
Tegen de hoogte van de gevorderde kosten voor reeds verrichte herstelbehandelingen aan tand en kies heeft [gedaagde sub 1] geen verweer gevoerd. Het in dat kader gevorderde bedrag van € 1.162,16 ligt dan ook voor toewijzing gereed.
5.3
[gedaagde sub 1] heeft aangevoerd dat het niet redelijk is dat zij de gevorderde reis- en parkeerkosten zou moeten betalen. Volgens [gedaagde sub 1] heeft [eiseres] in strijd met haar schadebeperkingsplicht gehandeld door naar een tandarts in Amsterdam te gaan voor haar herstelbehandelingen en bovendien niet met de auto, maar met het openbaar vervoer had moeten reizen om de parkeerkosten te voorkomen. Doorgaans wordt aangenomen dat de benadeelde binnen redelijke grenzen gehouden is tot het nemen van maatregelen ter voorkoming of beperking van de schade. Daarbij zij in zijn algemeenheid bedacht dat het de dader is geweest die door zijn onrechtmatig handelen de benadeelde in deze positie heeft gebracht. Dit rechtvaardigt terughoudendheid bij de beantwoording van de vraag wat van de benadeelde verlangd kan worden. Aldus wordt bijvoorbeeld in de rechtspraak gewicht toegekend aan de vrijheid van een benadeelde om zijn leven zo in te richten als hem goeddunkt. Het mocht onder de gegeven omstandigheden niet van [eiseres] worden verlangd om voor het herstel van de schade aan haar gebit door de mishandeling door gedaagden naar een nieuwe tandarts dichterbij huis te gaan. Zij mocht in alle redelijkheid naar de tandarts waar zij normaal gesproken ook onder behandeling staat. [gedaagde sub 1] heeft tegen de hoogte van de op dit punt gevorderde kosten subsidiair aangevoerd dat [eiseres] met het openbaar vervoer had moeten reizen om parkeerkosten te voorkomen. Ook ten opzichte van dit verweer geldt dat [eiseres] op de voor haar gebruikelijke wijze mocht reizen. Bovendien heeft [gedaagde sub 1] niet aangevoerd wat de kosten voor het openbaar vervoer, dus exclusief parkeerkosten, zouden zijn geweest, althans dat deze kosten lager zouden zijn dan de thans gevorderde kosten voor reizen en parkeren. Een en ander leidt ertoe dat ook het in het kader van reis- en parkeerkosten gevorderde bedrag van € 121,86 voor toewijzing gereed ligt.
5.4
Begroting van nog niet ingetreden schade kan op grond van artikel 6:105 BW na afweging van goede en kwade kansen bij voorbaat geschieden. Naar aanleiding van het verweer van [gedaagde sub 1] ter zake van de gevorderde toekomstige kosten voor herstel van de tanden heeft [eiseres] een rapport in het geding gebracht van haar tandheelkundig adviseur. Daarin is de stelling dat een kroon een gemiddelde levensduur heeft van 15 jaar onderbouwd onder verwijzing naar tandheelkundige literatuur. Daartegen heeft [gedaagde sub 1] ter comparitie slechts aangevoerd dat uit verschillende websites is af te leiden dat kronen doorgaans langer meegaan dan 15 jaar. Dat heeft [gedaagde sub 1] echter niet onderbouwd door te verwijzen naar de betreffende sites, zodat de professionaliteit van de sites en de inhoud ervan niet kan worden beoordeeld. Deze enkele stelling prevaleert uiteraard niet tegenover een uitgebreid rapport van een deskundige, zodat er voor de verdere beoordeling vanuit wordt gegaan dat een kroon een levensduur van 15 jaar heeft.
Ter zake van de tandtechniekkosten heeft [gedaagde sub 1] aangevoerd dat de berekende bedragen veel te hoog zijn, omdat volgens de website van tandarts [A] die kosten bij een dergelijke behandeling over het algemeen slechts € 280,00 bedragen. In het rapport van de tandheelkundige is uitgelegd dat het bedrag van € 1.050,00 is opgebouwd uit kosten voor een kroon op kies 27 en drie maal een kroon op tand 11, op 40-, 50-, en 77-jarige leeftijd van [eiseres]. De kosten voor de behandeling van de kroon op de kies is begroot op € 250,00. Dat is lager dan € 280,00 zodat het verweer van [gedaagde sub 1] daar niet op kan zien, althans ten opzichte van die behandeling niet slaagt. De kosten per herstelbehandeling aan de kroon op tand 11 zijn begroot op € 300,00. De afwijking per behandeling is dus slechts € 20,00 en in het rapport is daar een verklaring voor gegeven, te weten dat het een porseleinen kroon op één voortand betreft waardoor extra aandacht voor kleur en vormgeving van de tandtechnicus vereist is. De werkzaamheden zijn blijkens het rapport zijn bij iedere vervanging van de kroon nodig en het is redelijk om drie herstelbehandelingen voor tand 11 te berekenen, gelet op de leeftijd van 70 jaar waarop het laatste herstel zal plaatsvinden. Het is de kantonrechter ambtshalve bekend dat de gemiddelde levensverwachting voor vrouwen in Nederland 82,8 jaar is (cijfers 2012).
Ten slotte dient volgens [gedaagde sub 1] nog 75% op de gevorderde toekomstige kosten in mindering gebracht te worden, omdat [eiseres] voor dit percentage is verzekerd. Ter onderbouwing van dat verweer brengt [gedaagde sub 1] ter comparitie een print in het geding van een pagina van de website van Agis met informatie over de tandartsverzekering. Allereerst heeft te gelden dat pas vergoeding van tandartsbehandelingen plaats vindt indien de verzekerde tegen betaling voor een extra tandartspakket kiest. Die pakketten kosten respectievelijk € 14,95, € 25,75 en € 34,75 per maand. Bovendien is de vergoeding per kalenderjaar gemaximaliseerd tot (in dezelfde volgorde als de kosten) respectievelijk € 250,00, € 500,00 en € 1.000,00. Zoals de deskundige terecht in zijn rapport heeft opgenomen dient de (maximale) vergoeding in het betreffende kalenderjaar voor het reguliere professionele gebitsonderhoud aangewend te worden en niet voor de kosten van het herstel aan de kronen zoals dat iedere 15 jaar uitgevoerd dient te worden. Dat van de reeds gemaakte kosten een deel door de verzekering van [eiseres] werd vergoed is een meevaller voor gedaagden. Zij kunnen zich op grond daarvan echter niet beroepen op vergoeding door de verzekering van toekomstige kosten, nu die vergoeding onzeker is. Weliswaar is [eiseres] op dit moment extra verzekerd voor tandartskosten, maar dat hoeft zij niet verplicht te blijven. Daarom zal met een mogelijke vergoeding door de verzekering van een deel van de toekomstige kosten geen rekening worden gehouden.
Gelet op het voorgaande ligt ook de vordering ten aanzien van de toekomstige kosten van € 1.647,14 voor toewijzing gereed.
5.5
Op grond van artikel 6:106 BW heeft de benadeelde voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. [eiseres] stoelt haar vordering op dit punt op lid 1 onder b van voornoemd artikel, waarin is bepaald dat de recht op schadevergoeding bestaat indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. [eiseres] voert aan dat zij pijnklachten heeft gehad in de linker bovenkaak en psychische schade aan de mishandeling heeft overgehouden; zij heeft zich een tijd lang kwetsbaar en onveilig gevoeld op straat en in situaties die zij niet goed kon overzien. [eiseres] zoekt ter onderbouwing van haar vordering van € 557,00 aansluiting bij uitspraak nummer 952 van de ANWB Smartengeldgids 18e druk 2012. De gevolgen en bijzonderheden van die mishandeling luiden als volgt: ‘Tijdens onenigheid in het verkeer (voetganger/automobilist) kreeg de man een vuistslag in zijn gezicht. Hierdoor liep hij mondletsel op evenals een beschadiging aan zijn gebit. Met name wordt smartengeld toegewezen voor het gevoel van onveiligheid en het besef aangetast te zijn in zijn persoonlijke en fysieke integriteit ten gevolge van de mishandeling.’ [gedaagde sub 1] acht de reeds door de politierechter opgelegde vergoeding voor immateriële schade van € 100,00 redelijk en wijst op uitspraak 910 van de Smartengeldgids 17e druk 2009. Niet alleen betreft dit een oudere versie van de Smartengeldgids, ook is de casus niet vergelijkbaar met de onderhavige. In nummer 910 is een man in het gelaat geslagen, waardoor hij enkele weken hinder heeft ondervonden van een enigszins gezwollen gezicht. Bij [eiseres] is er sprake van aanzienlijke schade aan haar gebit, hetgeen vergelijkbaar is met de gevolgen zoals in nummer 952 beschreven. Gelet op de omstandigheden van dit geval is het bovendien aannemelijk dat [eiseres] eenzelfde gevoel van onveiligheid heeft en er sprake is van het gevoel aangetast te zijn in haar persoonlijke en fysieke integriteit. Om die reden wordt voor de hoogte van de immateriële schade aansluiting gezocht bij uitspraak nummer 952, zodat het gevorderde bedrag van € 557,00 toewijsbaar is.
5.6
Op de hiervoor toewijsbaar geachte bedragen strekt de in de strafprocedure reeds toegekende schadevergoeding van € 100,00 en de tegemoetkoming Staat van € 345,36 in mindering, zodat aan hoofdsom een bedrag van € 3.042,80 wordt toegewezen.
5.7
Op grond van artikel 6:83 onder b BW treedt het verzuim zonder ingebrekestelling in wanneer de (schadevergoedings)verbintenis voortvloeit uit onrechtmatige daad. De gevorderde rente zal dan ook zoals gevorderd worden toegewezen vanaf 31 maart 2011, de dag van de schadeveroorzakende gebeurtenis.
5.8
In het petitum is de vordering tot voldoening van een bedrag aan buitengerechtelijke kosten niet opgenomen, zodat daarover niet geoordeeld en beslist kan worden.ECLI:NL:RBROT:2014:2302